Operation Manual

Nederlands
2
Voorwaarden van uw werkomgeving
Het niet naleven van deze aanwijzingen kan storingen of beschadiging van het
toestel tot gevolg hebben. Voor deze gevallen geldt geen waarborg.
Laat uw navigatiesysteem en alle aangesloten apparatuur nooit in contact
komen met vocht. Verder vermijdt u ook stof, hitte en directe zonnenstralen.
Negeert u deze raadgevingen, dan kan dat leiden tot storingen en
beschadigingen van uw apparaat.
Bescherm uw toestel in ieder geval tegen vocht bijv. door regen en hagel.
Opgelet! Vochtigheid kan door condensatie ook binnenin een beschermhoes
ontstaan.
Vermijd sterke vibraties en schokken, zoals die b.v. bij veldrijden kunnen
optreden.
Zorg ervoor, dat het toestel niet uit zijn houder los kan komen, b.v. bij het
remmen. Monteer het toestel zo loodrecht mogelijk.
Reparaties
Heeft u technische problemen met uw apparaat, dan kunt u hiermee steeds
bij ons service center terecht.
Is een reparatie noodzakelijk, dan wendt u zich uitsluitend aan onze
gemachtigde Servicepartner. Het adres vindt u op uw garantiekaart.
Omgevingstemperatuur
Uw apparaat kan bij een omgevingstemperatuur van 5° C tot 40° C en bij
een relatieve luchtvochtigheid van 10% - 90% (niet-condenserend) werken.
Staat uw apparaat uit dan kunt u hem bij 0° C tot 60° C wegzetten.
Het toestel dient veilig vervoerd te worden. Vermijd hoge temperaturen
(bijv. bij het parkeren of door rechtstreeks zonlicht).