Operation Manual

- 3 -
4. Veiligheidsaanwijzingen
1. Tijdens het rijden is altijd toezicht door een volwassene vereist.
2. Laat degene die rijdt altijd een helm dragen.
3. Rijd niet in de buur van wegen of op voetpaden.
4. Het wordt niet aanbevolen om met dit voertuig op natte ondergronden of hellingen van meer dan 15
graden te rijden.
5. Het wordt niet aanbevolen om met dit voertuig op zanderige of zachte ondergronden te rijden.
6. Gebruik het voertuig niet buitenshuis als het regent.
7. Zorg dat het voertuig volledig stilstaat voordat van rijrichting wordt veranderd.
8. Laat geen kinderen de oplader gebruiken of met de batterij spelen.
9. Reinig het voertuig alleen met een droge doek.
10. Houd u aan de juiste gewichts- en leeftijdsgrenzen voor degenen die rijden met dit voertuig.
11. Het is verboden om wijzigingen aan te brengen aan het circuit of andere elektrische onderdelen toe
te voegen.
12. Volwassenen dienen hun kinderen te onderwijzen over procedures voor veilig rijden.
13. Sluit de stroomtoevoer af wanneer er niet wordt gereden.
14. Controleer voor het rijden of de stoel goed is gemonteerd en vastgezet met een bout.
15. Inspecteer periodiek de bedrading en aansluitingen van het voertuig.
16. Het laden van de batterij mag uitsluitend uitgevoerd worden door volwassenen.
17. De aansluiting voor de lader bevindt zich onder de stoel. Controleer periodiek de bedrading en
aansluitingen.
18. Zorg dat het voertuig veilig is voordat ermee wordt gereden, om ongelukken te voorkomen.
19. Laat kinderen niet in de buurt van de wielen komen of ze aanraken wanneer de auto beweegt.