Operation Manual
49
systeem verloopt in een railafstand van 77,5 mm t.o.v. de normaalcirkel en heeft een radius van
437,5 mm. De tweede parallelboog heeft een radius van 515 mm. In totaal zijn er vijf radiussen
beschikbaar.
Railbedding: (bovenbouw-)laag ballast waarin de bielzen zijn gelegd om lawaai en trillingen te
dempen. Bij C-rails is deze bedding al aanwezig.
Railbrug: installatie voor het verplaatsen van locomotieven, meestal voor een rechthoekige loc-
loods. De railbrug bestaat uit een rail op een brug die zijdelings verplaats kan worden langs de
aangesloten sporen. Op deze wijze zijn locomotieven te verplaatsen naar het parallelle spoor of
naar het opstelspoor. De railbrug bespaard veel ruimte omdat er geen omvangrijke wisselstraten
nodig zijn.
Rails: rijbaan voor railgebonden voertuigen bestaande uit railstaven en bielsen welke in een rail-
bedding zijn gelegd.
Railspiraal: cilindervormige spiraal voor het leggen van de rails. Op deze wijze overwint men gro-
tere hoogtes op een beperkte ruimte.
Railterras: bij een openraam- of spanten modelbaanonderbouw zijn dat de stroken waarop de rails
worden bevestigd. Deze dienen aan beide zijden ca 10 mm breder te zijn dan de railbedding en
op plaatsen waar bijv. seinen of tunnelportalen worden geplaatst extra breed, om meer ruimte te
creëren, zodat deze elementen een goede basis hebben bij het opbouwen.
Rangeren: rijbedrijf om treinen op te delen en samen te stellen hetgeen op de modelbaan graag
wordt na gespeeld.
Rijweg: ingestelde rijweg die door wissels en seinen wordt beveiligt. Bij de modelbaan wordt een
rijweg ingesteld door een vaste volgorde van schakelopdrachten aan wissels en de daarbij be-
horende seinen te zenden, handmatig schakelbaar, of automatisch via het memory of het Central
Station.
Ringleiding: een stroomvoorziening die onder de hele modelbaan doorloopt en van waar af, om
de ongeveer 2 meter, de rails weer opnieuw van stroom worden voorzien. Op deze wijze wordt bij
grotere modelbanen een bedrijfszekere stroomvoorziening gerealiseerd.
Schaduwstation: verdekt opgesteld station voor het opstellen van complete treinen. Met een bij-
behorende schakeling wisselen de treinen elkaar automatisch af.
Scheiding: (isolatie) overgang tussen twee railstukken waarbij minstens één stroom voerende
verbinding (middenrail of massa) onderbroken wordt. In sommige gevallen worden beide, zowel
de middenrail als de massa, onderbroken.
Sein: beveiligingsinstallatie die een optische, akoestische of elektrische impuls afgeeft. Het sein
geeft meestal aan of het achterliggende traject vrij te berijden of bezet is. Een voorsein informeert
de machinist over de te verwachten stand van het daarop volgende hoofdsein. In vroegere tijden
werden armseinen gebruikt maar tegenwoordig worden de trajecten met lichtseinen beveiligd.
Spanten-bouwwijze: bouwwijze waarbij in de juiste vorm gezaagde hechthoutplaten - spanten -
haaks staand op een raamwerk vastgeschroefd worden. Ze geven de landschapsvorm weer en
dragen de railterrassen.
Station: spoorwegemplacement waar treinen vertrekken, aankomen, kruizen, inhalen of met een
spoorwisseling keren. Het stationsemplacement wordt met inrijseinen en wissels gescheiden van
het hoofdtraject (vrije baan).
Stootblok: eindstuk op een doorlopend spoor welke verhinderd dat een voertuig van het spoor
afrijdt.
Transformator: trafo, apparaat voor het omzetten van wisselspanning, dient als stroomvoorziening
voor de modelbaan en zet de netspanning van 230 Volt om in een spanning van max. 24 Volt voor
het modelspoorbedrijf.
Tunnel: bouwwerk in de vorm van een buis waarbij de rijweg onderaards verder loopt. De tunnel
is een ideale toegang tot een schaduwstation.
Uitwijkspoor: parallelspoor voor het opstellen van treinen, is met wissels aan het hoofdspoor
verbonden, biedt gelegenheid om de trein op te stellen.
Verouderen: ook wel kit-bashing of weathering genoemd. Met verf behandelen van modellen en
gebouwen om verouderingssporen als roest, roet of herstelde lakschade na te bootsen.
Vliegengaas: fijn draadgaas voor de landschapbouw. Het wordt over spanten gespannen. Voor-
zien van gipsverband vormt het de basis van het modelbaanlandschap. Als alternatief kan men ook
landschapspapier gebruiken.
Wissel: railverbinding waarbij treinen zonder onderbreking van het ene naar het andere spoor
kunnen rijden. Voor de modelbaan zijn er naast de enkelvoudige wissels ook driewegwissels en
dubbele-kruiswissels beschikbaar.
Wisselstroom: elektrische stroom waarvan de sterkte en de richting voortdurend veranderen.
De rijrichting wordt bij wisselstroombedrijf (Märklin H0) door de rijrichtingsschakelaar bepaald.
Daarom kan de rijrichting van elke loc individueel gekozen worden.