Instructions
9
Spel en kennis in het elektronisch laboratorium
Bouw het 1ste experiment nog eens op, de LED brandt, en
verwissel de aansluitingen dan zo dat de pluspool van de batterij
aan de aansluiting LED7 ligt. Deze keer brandt er niets! Een LED
kan namelijk alleen branden wanneer hij in de juiste richting is
aangesloten. In de verkeerde richting stroomt er geen stroom.
Een LED heeft twee verschillende aansluitingen. Ze heten kathode
en anode. Alleen als men de kathode verbindt met de minpool
en de anode met de pluspool van de LED, stroomt er stroom
doorheen en wordt er licht gegenereerd. Er mag echter niet
teveel stroom doorstromen, anders gaat de LED stuk. Daarom
werden er in de LED-serie weerstanden ingebouwd, die men aan
de binnenkant goed kan zien hoewel ze aan de bovenkant niet
gemarkeerd zijn. Een weerstand is een onderdeel dan de stroom
minder goed geleidt dan een draad. In dit geval bevatten de
weerstanden een laag grafiet. Dit is hetzelfde materiaal als in
een potlood. Men noemt ze ook koolstoflaagweerstanden.
Schroef je module er niet op omdat er daarbij iets stuk kan
gaan. Maar je kunt de weerstanden door de achterkant zien.
Ze worden R1 tot R6
genoemd en hebben
een zeer klein opschrift
”151”. Dat betekent
dat ze 150 Ohm heeft.
Dat is de maat voor
de weerstand. Hoe
groter ze is, hoe kleiner
de stroom die er door
stroomt.
4
LED omgekeerd
Let op!
De LED kan soms op de
verkeerde manier zijn
aangesloten, deze zal
hierdoor niet defect raken. Met
andere bouwcomponenten
ligt dit anders. Sommige
raken beschadigd als u de
batterij verkeerd aansluit.
Dit geldt vooral voor de
microcontroller in uw kit. Deze
moet noodzakelijkerwijs correct
verbonden zijn!