Operation Manual

469
5-3. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming
5
Interieur
De automatische modus gebruiken
Kies op het bedieningsscherm.
Kies REAR AUTO (auto achter).
De airconditioning en de luchtreiniger
werken en de uitstroomopeningen en
aanjagersnelheid worden automatisch
ingesteld.
De stoelklimaatregelingen achter
worden automatisch bediend aan de
hand van de ingestelde temperatuur
en de buitentemperatuur.
(Blz. 757)
Selecteer op het scherm om de temperatuur te verhogen en om
de temperatuur te verlagen.
De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt kunnen, afhankelijk van de tempe-
ratuurinstelling, afzonderlijk voor de stoelen links en rechts worden geregeld.
Als de stoelklimaatregelingen achter worden ingesteld op de AUTO-modus,
wordt het systeem automatisch bediend aan de hand van de ingestelde tempera-
tuur, de buitentemperatuur, enz.
Wijzigen van de instellingen voor de stoelen achter
(met airconditioning achter)
1
2
3