Operation Manual

464
5-3. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming
Druk op de toets AUTO.
De ontvochtigingsfunctie wordt ingeschakeld. De uitstroomopeningen waaruit
de lucht komt en de aanjagersnelheid worden automatisch geregeld op basis van
de gekozen temperatuur en de luchtvochtigheid.
Druk op om de automatische luchttoevoerregeling te selec-
teren.
De airconditioning schakelt automatisch tussen de buitenluchtmodus en de recir-
culatiemodus.
Kies of selecteer op het bedieningsscherm om de tempera-
tuur te verhogen en of om de temperatuur te verlagen.
Zonder airconditioning achter
Als DUAL wordt geselecteerd (het controlelampje op de toets DUAL gaat bran-
den) of als er op de toets voor de temperatuurregeling aan passagierszijde wordt
gedrukt, kan de temperatuur aan bestuurderszijde en aan passagierszijde afzon-
derlijk worden geregeld.
Met airconditioning achter
Als 4-ZONE wordt geselecteerd (het controlelampje van de toets 4-ZONE gaat
branden) of als er op de toets voor de temperatuurregeling aan passagierszijde
wordt gedrukt, kan de temperatuur van de bestuurderstoel, voorpassagierstoel
en de achterstoelen (Blz. 478) afzonderlijk worden geregeld.
De uitstroomopeningen kunnen, afhankelijk van de temperatuurinstelling, afzon-
derlijk voor de bestuurdersstoel en de passagiersstoelen worden geregeld.
Als de stoelklimaatregelingen worden ingesteld op de modus AUTO, wordt het
systeem automatisch bediend aan de hand van de ingestelde temperatuur, de
buitentemperatuur, enz.
Gebruiken van de automatische airconditioning
1
2
3