Operation Manual
390
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
De radarsensor achter signaleert
objecten die van achteren naderen
en bepaalt aan de hand van de posi-
tie, de snelheid en de richting die
het object op gaat of een aanrijding
van achteren onvermijdelijk is.
■ Voorwaarden voor activering
Wanneer het contact AAN staat en er een kans op een aanrijding bestaat met een
auto die van achteren op dezelfde rijstrook nadert, zal het systeem in werking treden
wanneer aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
● Waarschuwing voor de achteropkomende auto (alarmknipperlichten):
• De achteropkomende auto nadert uw auto met een snelheidsverschil van
15 km/h of groter.
• Wanneer de auto stilstaat of vooruitrijdt terwijl het rempedaal wordt ingetrapt.
• Wanneer de richtingaanwijzers en alarmknipperlichten uit zijn.
● Beperken van de kans op whiplash (Pre-Crash Intelligent-hoofdsteunen):
• De achteropkomende auto nadert uw auto met een snelheidsverschil van
15 km/h of groter.
• Uw auto staat stil of rijdt vooruit.
■ Beperken van de kans op whiplash
Wanneer de inzittende een hoed draagt of het haar aan de achterkant heeft opge-
stoken, stopt de Pre-crash intelligente hoofdsteun mogelijk niet in de juiste positie.
■ Omstandigheden waarin de sensor moeilijk objecten kan signaleren
Het Pre-Crash Safety-systeem achter kan niet alle mogelijke aanrijdingen van ach-
teren signaleren. Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk niet. Wees u
altijd bewust van de omstandigheden ter plaatse.
● De positie van de auto is abnormaal.
● De sensor kan mogelijk geen objecten als fietsen en motorfietsen waarnemen.
● De achterbumper is bedekt met regendruppels, ijs of sneeuw.
● De weg bestaat uit bochten of is hobbelig.
● De auto wordt onder een hoek van achteren aangereden of met een grote bocht.
Radarsensor achter