Operation Manual
387
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
WAARSCHUWING
■ Vaststellen in welke richting de bestuurder kijkt en of de ogen van de bestuurder
zijn geopend of gesloten (auto's met een camerasysteem voor de bestuurder)
Mogelijk kan onder de volgende omstandigheden niet goed worden vastgesteld in
welke richting de bestuurder kijkt en of de ogen van de bestuurder zijn geopend of
gesloten:
● Er bevindt zich een object tussen de sensor van het camerasysteem voor de
bestuurder en het gezicht van de bestuurder, bijvoorbeeld als de sensor is afge-
dekt.
● Een deel van het gezicht van de bestuurder is bedekt.
● Er valt fel (zon)licht op de sensor of op het gezicht van de bestuurder.
● De rijhouding is niet juist.
● De auto is geparkeerd.
■ Omgaan met de sensor van het camerasysteem voor de bestuurder (auto's met
camerasysteem voor de bestuurder)
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om ervoor te zorgen dat de
sensor van het camerasysteem voor de bestuurder goed blijft functioneren.
Wanneer u dit niet doet, kan een storing het gevolg zijn of kan het systeem moge-
lijk niet meer nauwkeurig bepalen in welke richting de bestuurder kijkt en of de
ogen van de bestuurder open of gesloten zijn, waardoor een ongeval kan ontstaan.
● Neem de sensor niet uit elkaar, beschadig de sensor niet en duw of trek niet aan
de sensor.
● Raak tijdens het rijden de sensor niet aan.
● Mors geen water op de sensor.
● Laat geen voorwerpen op of tegen de sensor vallen. Stel de sensor niet bloot aan
krachtige schokken.
● Houd de zijde van de sensor die naar de bestuurder gericht is vrij van krassen,
vuil of stickers.
● Plaats geen voorwerpen aan de zijde van de sensor die naar de bestuurder
gericht is en dek de sensor niet af.