Operation Manual

329
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
Detectie-informatie sensoren
Het detectiegebied van de sensoren is beperkt tot het gebied rond de voor- en
achterbumper van de auto.
Bepaalde omstandigheden van de auto en de omgeving kunnen een negatieve
invloed hebben op het vermogen van de sensor om obstakels correct te signale-
ren. Specifieke situaties waarin dit voor kan komen ziet u hieronder.
Er zit vuil, sneeuw of ijs op de sensor. (Het reinigen van de sensoren zal het pro-
bleem oplossen.)
Wanneer de sensor bevroren is. (Het ontdooien van de sensor zal het probleem
oplossen.)
Vooral bij lage buitentemperaturen kan het gebeuren dat ten gevolge van een
bevroren sensor er een abnormaal beeld te zien is op het display of dat obsta-
kels niet worden gesignaleerd.
De sensor is op een of andere manier afgedekt.
De auto helt sterk over naar één zijde.
De auto rijdt op een bijzonder oneffen wegdek, op een helling, op grind of op
gras.
Er is veel omgevingslawaai rond de auto van claxons, motorfietsmotoren, lucht-
remmen van vrachtwagens of andere geluidsbronnen die ultrasone geluidsgol-
ven produceren.
Er is een andere auto uitgerust met Parking Assist-sensoren in de nabije omge-
ving.
De sensor is bedekt met een laklaag of een overvloedige hoeveelheid regenwa-
ter.
De auto is uitgerust met een staafantenne of een draadloze antenne.
Er is een sleepoog gemonteerd.
Als de bumper of sensor een sterke schok ondergaat.
De auto nadert een hoge of gebogen stoeprand.
In fel zonlicht of zeer koud weer.
Objecten direct onder de bumper worden niet waargenomen.
Als het obstakel zich te dicht bij de sensor bevindt.
Als er geen originele Lexus-wielophanging is gemonteerd (verlaagde wielop-
hanging, enz.).
Mogelijk worden mensen die bepaalde soorten kleding dragen niet gesigna-
leerd.
Naast bovenstaande voorbeelden zijn er gevallen waarin, vanwege de vorm, ver-
keersborden en andere objecten door de sensoren dichterbij ingeschat worden dan
ze zijn.