Operation Manual

269
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
4
Rijden
De ruitenwissers en ruitensproeiers kunnen worden bediend als
Het contact AAN staat.
Wisslag om druppelvorming te voorkomen
Na enkele slagen van de wissers volgt een pauze en maken de wissers nog één slag
om de laatste druppels te verwijderen.
De enkele slag wordt niet gemaakt wanneer de rijsnelheid hoger is dan ongeveer
170 km/h.
Effecten van de rijsnelheid op de ruitenwisserwerking
De rijsnelheid is van invloed op de laatste vertraagde slag van de wissers om ook de
laatste druppels te verwijderen, ook al staan de ruitenwissers niet in de stand AUTO.
In de stand voor de lage snelheid schakelt de ruitenwisser alleen over van lage snel-
heid naar interval als de auto stilstaat.
(Maar als de gevoeligheid van de sensor wordt aangepast tot het hoogste niveau
kan de stand niet worden veranderd.)
Regensensor
Als de ruitenwisser in de AUTO-modus wordt gezet terwijl het contact AAN staat,
maken de ruitenwissers één wisslag om aan te geven dat de AUTO-modus is inge-
schakeld.
Als de temperatuur van de regensensor 90 °C of hoger is, of -15 °C of lager,
werkt de automatische functie mogelijk niet. Zet de ruitenwisserschakelaar in
dat geval in een andere modus dan AUTO.
Als er geen ruitensproeiervloeistof op de ruit terechtkomt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof in het reservoir aanwezig is en controleer
als dat het geval is of de sproeierkoppen niet verstopt zijn.
Werking buitenspiegelverwarming gekoppeld aan werking ruitenwissers
De buitenspiegelverwarming wordt automatisch ingeschakeld als u de ruitenwissers
bedient. (Blz. 484)
Nadat de ruitenwissers zijn uitgeschakeld, blijft de buitenspiegelverwarming nog
ongeveer 15 minuten werken.
De regensensor registreert de hoeveelheid
neerslag.
De auto is voorzien van een optische sen-
sor. Deze werkt mogelijk niet goed als zon-
licht van de opkomende of ondergaande
zon af en toe op de voorruit valt of als er
insectenresten o.i.d. op de voorruit zitten.