Operation Manual
233
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming
3
Interieur
Gebruiken van de stand AUTO
Druk op de toets .
De airconditioning wordt ingeschakeld. De uitstroomopeningen waaruit
de lucht komt en de aanjagersnelheid worden automatisch geregeld op
basis van de gekozen temperatuur.
Druk op de toets om de stand AUTO te selecteren.
Automatisch overschakelen tussen buitenlucht en recirculatiestand.
Druk op van de toets om de temperatuur te verhogen en
op om de temperatuur te verlagen.
De temperatuur aan de zijde van de bestuurder en aan de zijde van de
voorpassagier kunnen afzonderlijk worden geregeld.
Wijzigen van de instellingen
■ Wijzigen van de ingestelde temperatuur
Druk op van de toets om de temperatuur te verhogen en op
om de temperatuur te verlagen.
De functies van de toetsen van de airconditioning wijzigen van gescheiden
naar gemeenschappelijke bediening en omgekeerd als de toets wordt
ingedrukt.
Gescheiden bediening (het lampje op de toets brandt): De
temperatuur voor de achterstoelen links en rechts kan afzonderlijk wor-
den geregeld. Als de temperatuurregeling aan passagierszijde wordt
bediend, wordt de gescheiden bediening geactiveerd.
Gemeenschappelijke bediening (het lampje op de toets is uit):
Alleen met de toets (bestuurderszijde) kan de temperatuur voor
alle zitplaatsen worden ingesteld.
■ Wijzigen van de aanjagersnelheid
Druk op (verhogen) of (verlagen) van de toets .
Druk op om de aanjager uit te schakelen.
STAP 1
STAP 2
STAP 3