Operation Manual
217
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
2
Tijdens het rijden
■ Situaties die het systeem kunnen activeren terwijl er geen kans op een aanrijding is
● Als er bij het begin van een bocht een obstakel naast de weg aanwezig is
● Als in een bocht een auto u tegemoetkomt
● Als u over een smalle ijzeren brug rijdt
● Als op de weg een metalen object aanwezig is
● Als u over een slecht wegdek rijdt
● Als een auto u tegemoetkomt wanneer u op een kruising linksaf slaat
● Als uw auto snel een voorligger nadert
● Als voor de auto een ongelijkvloerse kruising/knooppunt, verkeersbord, billboard
of andere constructie verschijnt.
● Als door het oprijden van een steile helling een billboard of andere metalen con-
structie boven de weg precies voor de auto verschijnt.
● Als de wagenhoogte extreem verandert
● Als de radar onjuist is uitgelijnd
● Als u door bepaalde tolpoortjes rijdt
Als het systeem in bovenstaande situaties geactiveerd wordt, is het mogelijk dat de vei-
ligheidsgordels snel aangetrokken worden en de remmen met meer kracht dan nor-
maal worden bediend. Als de veiligheidsgordel in de aangetrokken positie geblokkeerd
is, breng dan de auto op een veilige plaats tot stilstand, maak de veiligheidsgordel los en
maak hem daarna weer vast.
■ Als er een storing in het systeem aanwezig is
De waarschuwingslampjes gaan branden of knipperen en/of er verschijnen waarschu-
wingen. (Blz. 447, 454)