Operation Manual
193
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
2
Tijdens het rijden
Volgen van een auto (die langzamer rijdt dan de ingestelde snelheid):
Als de ingestelde snelheid 100 km/h is en de voorligger 80 km/h rijdt
Het systeem regelt de snelheid van de auto zo dat de afstand die de bestuurder
heeft ingesteld tot de voorligger gehandhaafd blijft.
Voorbeeld van acceleratie (als er geen voorliggers zijn die langzamer rij-
den dan de ingestelde snelheid):
Als de ingestelde snelheid 100 km/h is en de voorligger, die 80 km/h
rijdt, in een andere rijstrook is gaan rijden.
Als de voorligger een andere rijstrook kiest, zorgt het systeem ervoor dat er
langzaam geaccelereerd wordt totdat de geprogrammeerde snelheid weer
bereikt is. Het systeem schakelt vervolgens weer over op het regelen van de
snelheid.
■ Waarschuwingslampjes, meldingen en zoemer voor adaptieve cruise control
Waarschuwingslampjes, meldingen en waarschuwingszoemers geven een defect in het
systeem aan of waarschuwen als u tijdens het rijden extra op moet letten. (Blz. 454)
■ De adaptieve cruise control kan worden gebruikt als
● De selectiehendel in de stand D of S staat. Hij kan echter niet worden gebruikt wan-
neer stand 1, 2 of 3 is geselecteerd.
● De rijsnelheid hoger is dan 50 km/h.
■ Accelereren
Er kan normaal met de auto geaccelereerd worden. Na de acceleratie gaat de auto
weer rijden met de ingestelde snelheid.
Als de afstandsregeling is ingeschakeld neemt echter mogelijk de rijsnelheid af tot
onder de ingestelde snelheid, zodat de afstand tot de voorligger gehandhaafd blijft.