Operation Manual
192
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
Rijden met ingeschakelde afstandsregeling
In deze stand registreert een radarsensor of er binnen 120 m voor u een
voertuig rijdt. Deze sensor wordt tevens gebruikt om de afstand tussen uw
auto en de voorligger te berekenen.
Houd er rekening mee dat de afstand tot de voorligger korter wordt bij lange
afdalingen.
Voorbeeld van het rijden met een constante snelheid (geen voorligger
aanwezig):
als de rijsnelheid is ingesteld op 100 km/h
De auto rijdt met de snelheid die door de bestuurder is ingesteld. De gewenste
afstand tot de voorligger kan tevens met de afstandsschakelaar worden inge-
steld.
Voorbeeld van deceleratie (als de voorligger langzamer rijdt dan de inge-
stelde snelheid):
Als de ingestelde snelheid 100 km/h is en de voorligger 80 km/h rijdt
Als er op dezelfde rijstrook als die waarin u rijdt een voorligger wordt gesigna-
leerd, vermindert het systeem de hoeveelheid gas die gegeven wordt. Als de
snelheid nog meer moet worden gereduceerd, schakelt het systeem het remsy-
steem in. Als het systeem de snelheid niet genoeg kan verlagen om een veilige
afstand tot de voorligger te creƫren, klinkt er een waarschuwingssignaal.