Operation Manual
163
2-2. Instrumentenpaneel
2
Tijdens het rijden
■ Wijzigen instellingen controlelampje
Gebruik de navigatieschakelaars om de snelheid of het toerental waarbij
het gele, ringvormige controlelampje gaat branden, in te stellen.
De instelling kan alleen worden gewijzigd als het contact AAN (IGNI-
TION ON) staat en de auto stilstaat.
Druk op
of om de stand voor het instellen van de snelheid of het toeren-
tal te selecteren. ( ) Zet de snelheidsindicator of toerentalindicator UIT en
vervolgens AAN door op de toets ON/OFF te drukken. ( )
Na 1 seconde wordt de stand voor
het instellen van het controlelampje
geactiveerd.
De naald van de snelheidsmeter of
toerenteller geeft de eerder inge-
stelde waarde aan.
STAP 1