HANDLEIDING LEXUS IS 250C
INHOUDSOPGAVE 1 Voor het rijden Het afstellen en bedienen van systemen als de portiervergrendeling, spiegels en stuurkolom. 2 Tijdens het rijden Rijden, stoppen en informatie over veilig rijden. 3 Interieur Airconditioning en audiosystemen, en andere systemen in het interieur die het rijden tot een comfortabele ervaring maken. 4 Onderhoud en verzorging Schoonmaken en beschermen van uw auto, uitvoeren van doe-het-zelfonderhoud en onderhoudsinformatie.
INHOUDSOPGAVE 1 Trefwoordenlijst 1-4. Openen en sluiten van de ruiten en de wegklapbare hardtop Voor het rijden Ter informatie......................................... 18 Symbolen die in dit handboek gebruikt worden ................................ 21 Elektrisch bedienbare ruiten ......... 76 Wegklapbare hardtop ..................... 80 1-5. Tanken Openen van de tankdop ................. 89 1-1. Informatie over sleutels Sleutels.................................................... 24 1-2.
2 Tijdens het rijden 2-1. Rijprocedures Rijden met de auto........................... 138 Startknop .............................................. 147 Automatische transmissie .............. 151 Richtingaanwijzerhendel ............... 157 Parkeerrem......................................... 158 Claxon.................................................... 159 2-2. Instrumentenpaneel Meters en tellers............................... 160 Controlelampjes en waarschuwingslampjes................
INHOUDSOPGAVE 3 Trefwoordenlijst Interieur 3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Automatische airconditioning ... 232 Achterruitverwarming en buitenspiegelverwarming......... 240 Voorruitverwarming........................ 241 3-2. Gebruik van het audiosysteem Soorten audiosystemen................ 242 Gebruik van de radio .................... 245 Gebruik van de CD-wisselaar... 249 Afspelen van CD's met MP3- en WMA-bestanden..... 256 Bediening van een iPod................
3-5. Gebruik van de interieurverlichting Overzicht interieurverlichting ... 327 • Interieurverlichting en leeslampjes ..................................... 328 3-6. Gebruik van de opbergmogelijkheden Overzicht van opbergmogelijkheden ............... 329 • Dashboardkastje .......................... 330 • Achterste deel middenconsole................................ 331 • Bekerhouders................................ 332 • Extra opbergvak........................... 334 3-7.
INHOUDSOPGAVE 5 Trefwoordenlijst Bij problemen 5-1. Belangrijke informatie Alarmknipperlichten...................... 438 Als uw auto moet worden gesleept............................................ 439 Als u denkt dat er iets mis is........ 445 Uitschakelsysteem brandstofpomp ............................. 446 6 5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwingszoemer klinkt...................................................
6 Specificaties 6-1. Specificaties Onderhoudsgegevens (brandstof, motoroliepeil, enz.) ................................................... 520 Informatie over brandstof ............ 532 1 2 6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen................. 534 3 6-3. Initialisatie Systemen die geïnitialiseerd moeten worden............................. 537 4 Trefwoordenlijst 5 Afkortingen................................................
Overzicht Exterieur Ruitenwissers Blz. 179 Wegklapbare hardtop Blz. 80 Buitenspiegels Motorkap Blz. 367 Blz. 74 Richtingaanwijzers Blz. 157 Dagrijverlichting Blz. 176 Mistlampen Blz. 178 Koplampen Blz. 174 Richtingaanwijzers Blz. 157 Parkeerlichten voor Blz.
Portieren Blz. 45 Tankdopklepje Blz. 89 Achterruitverwarming Blz. 240 *1 Achterlichten Blz. 174 Bagageruimte Blz. 49 Mistlampen Blz. 178 Banden Blz. 384 ●Wisselen Blz. 467 ●Vervangen ●Bandenspanning Blz. 529 Richtingaanwijzers Blz. 157 : Indien aanwezig *1: Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie indien uw auto is uitgerust met een navigatiesysteem.
Overzicht Interieur AUX-aansluiting Blz. 280 USB-aansluiting Blz. 263, 270 Vloermat Blz. 348 Bestuurdersairbag Blz. 107 Veiligheidsgordels Blz. 65 Knie-airbags Blz. 107 Hoofdsteunen Voorpassagiersairbag Blz. 63 Blz. 107 A Voorstoelen Blz. 53 Bekerhouders Blz. 332 Asbak Blz. 341 Bekerhouders Blz. 332 Achterste deel middenconsole Blz. 331 Accessoireaansluiting Blz. 343 Side airbags Blz.
A Binnenspiegel met antiverblindingsstand Blz. 73 Interieurverlichting Blz. 328 Leeslampjes Blz. 328 Zonnekleppen Blz. 335 Make-upspiegels Blz.
Overzicht Interieur B Toetsen ergonomisch geheugen Blz. 57 Schakelaars geheugen stoelverstelling Blz. 61 Schakelaars buitenspiegels Blz. 74 Blokkeerschakelaar ruitbediening Blz. 76 Schakelaar centrale portiervergrendeling Blz. 45 Schakelaars ruitbediening Blz.
C Selectiehendel automatische transmissie Blz. 151 Schakelaars stoelverwarming Blz. 344 Schakelaars stoelverwarming/ stoelventilator Blz. 346 Deblokkeerschakelaar Blz. 493 Aansteker Blz. 342 Asbak Blz. 341 Extra opbergvak Blz.
Overzicht Dashboard Lichtschakelaar Blz. 174 Richtingaanwijzerschakelaar Blz. 157 Schakelaar mistlampen Blz. 178 Paddle shift-schakelaars Blz. 154 Meters en tellers Blz. 160 Multi-informatiedisplay Blz. 169 Schakelaar ruitenwissers en -sproeiers Blz. 179 Startknop Blz. 147 Hoofdschakelaar openingssysteem achterklep Blz. 49 Claxon Blz. 159 Dashboardkastje Blz. 330 Schakelaar stuurverstelling Blz. 71 Parkeerrempedaal Blz. 158 Ontgrendelingshendel motorkap Blz. 367 Schakelaars audiosysteem Blz.
A Zonder navigatiesysteem Airconditioning Blz. 232 Audiosysteem Achterruitverwarming en buitenspiegelverwarming Blz. 240 Blz. 242 Klok Blz. 337 Controlelampje antidiefstalsysteem Blz. 92, 98 Schakelaar alarmknipperlichten Blz. 438 Met navigatiesysteem Navigatiesysteem*2 Klok Blz. 337 Audiosysteem**2 Achterruitverwarming en buitenspiegelverwarming*2 Controlelampje antidiefstalsysteem Blz. 92, 98 Ventilatie/verwarming/ airconditioning*2 Schakelaar alarmknipperlichten Blz.
Overzicht Dashboard B Telefoonschakelaar Blz. 307 *1 Toets DISP Blz. 170 Afstandsschakelaar Blz. 188 Cruise control-schakelaar Blz. 185 Schakelaar adaptieve cruise control Blz. 188 Spraaktoets Blz. 307 *1 C Schakelaar VSC OFF Blz. 208 ECT-schakelaar Blz.
D Schakelaar koplampsproeiers Blz. 184 Schakelaar wegklapbare hardtop Blz. 80 Schakelaar bediening alle ruiten Blz. 76 Knop regelbare dashboardverlichting Blz. 161 Navigatieschakelaars Blz. 338 Knop koplampverstelling Blz. 175 Schakelaar voorruitverwarming Blz. 241 Ontgrendeling tankdopklepje Blz. 89 Ontgrendeling achterklep Blz. 49 : Indien aanwezig * : Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie indien uw auto is uitgerust met een navigatiesysteem.
Ter informatie Handleiding Deze handleiding is bestemd voor alle uitvoeringen van dit type auto; alle mogelijke opties zijn in deze handleiding opgenomen. Er zullen dan ook ongetwijfeld onderwerpen worden beschreven die niet op uw auto van toepassing zijn. Alle specificaties in deze handleiding waren actueel ten tijde van de druk.
Inbouw van een zend-/ontvanginstallatie Aangezien de inbouw van een zend-/ontvanginstallatie de regelsystemen van het (sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem, de adaptieve cruise control, het cruise control-systeem, het antiblokkeersysteem, het airbagsysteem en het systeem van de gordelspanners kan beïnvloeden, is het aan te bevelen een Lexus-dealer of erkende reparateur te raadplegen over voorzorgsmaatregelen of speciale voorschriften met betrekking tot de inbouw van een dergelijke installatie.
WAARSCHUWING ■ Algemene voorzorgsmaatregelen tijdens het rijden Rijden onder invloed: Ga niet rijden met uw auto als u alcohol of drugs gebruikt hebt, omdat deze middelen invloed kunnen hebben op de rijvaardigheid. Alcohol en bepaalde drugs verminderen het reactievermogen, beïnvloeden het beoordelingsvermogen en hebben een negatieve invloed op de coördinatie, waardoor aanrijdingen kunnen ontstaan en u en anderen ernstig letsel kunnen oplopen. Defensief rijden: Rijd altijd defensief.
Symbolen die in dit handboek gebruikt worden Waarschuwingen en opmerkingen WAARSCHUWING Dit is een waarschuwing tegen alles wat persoonlijk letsel kan veroorzaken. U wordt geïnformeerd over wat u moet doen of niet moet doen om het risico voor uzelf en voor anderen te vermijden of te verminderen. OPMERKING Dit is een waarschuwing tegen iets wat schade aan de auto of uitrusting ervan kan veroorzaken.
22
Voor het rijden 1-1. Informatie over sleutels Sleutels ................................................. 24 1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Smart entry-systeem met startknop.......................................... 29 Afstandsbediening.......................... 43 Portieren ............................................. 45 Achterklep ......................................... 49 1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Voorstoelen ....................
1-1. Informatie over sleutels Sleutels Bij de auto worden de volgende sleutels geleverd. Elektronische sleutels • Bedienen van het Smart entry-systeem met startknop (Blz. 29) • Gebruiken van de afstandsbediening (Blz. 43) Mechanische sleutels Plaatje met sleutelnummer ■ Sleutelkaart (indien aanwezig) Elektronische sleutel Bedienen van het Smart entrysysteem met startknop (Blz.
1-1. Informatie over sleutels Gebruiken van de mechanische sleutel Neem de mechanische sleutel uit de houder. 1 Voor het rijden De mechanische sleutel kan maar in één richting ingestoken worden, aangezien slechts één zijde van de sleutel van een groef voorzien is. Draai de sleutel om en steek de sleutel opnieuw in de slotcilinder wanneer het bij de eerste poging niet lukt. Bewaar de mechanische sleutel na gebruik bij de elektronische sleutel.
1-1. Informatie over sleutels ■ Sleutelkaart ● De mechanische sleutel die zich in de sleutelkaart bevindt, mag uitsluitend in nood- gevallen worden gebruikt, bijvoorbeeld wanneer de elektronische sleutel niet goed werkt. ● Druk het vergrendelknopje met een ballpoint of iets dergelijks naar beneden wanneer u de mechanische sleutel moeilijk kunt verwijderen. Gebruik indien nodig een muntstuk of iets dergelijks. ● Schuif de mechanische sleutel in de sleu- telkaart terwijl u het ontgrendelknopje indrukt.
1-1. Informatie over sleutels ■ Aan boord van een vliegtuig Zorg ervoor dat u aan boord van een vliegtuig niet op de toetsen van de elektronische sleutel drukt. Zorg ervoor dat de toetsen niet per ongeluk ingedrukt kunnen worden als u de elektronische sleutel in bijvoorbeeld een tas hebt opgeborgen. Bij het indrukken van de toetsen kan de elektronische sleutel radiogolven uitzenden die de bediening van het vliegtuig kunnen beïnvloeden.
1-1. Informatie over sleutels OPMERKING ■ Voorkomen van beschadiging van de sleutel Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. ● Laat de sleutels niet vallen, stel ze niet bloot aan sterke schokken en buig ze niet. ● Stel de sleutels niet langdurig bloot aan hoge temperaturen. ● Voorkom dat de sleutels nat worden en reinig ze niet in een ultrasoon reinigingsbad of iets dergelijks.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Smart entry-systeem met startknop De volgende handelingen kunnen worden uitgevoerd als u de elektronische sleutel (of de sleutelkaart) bij u hebt, bijvoorbeeld in uw zak. (De bestuurder moet de elektronische sleutel altijd bij zich hebben.) 1 Voor het rijden Elektronische sleutel Elektronische sleutel Elektronische sleutel Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren (Blz. 30) Ontgrendelen van de achterklep (Blz.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren Pak de handgreep vast om de portieren te ontgrendelen. Zorg ervoor dat u de sensor aan de achterzijde van de handgreep aanraakt. De portieren kunnen gedurende 3 seconden na het vergrendelen niet worden ontgrendeld. Druk op de vergrendeltoets om de portieren te vergrendelen. Ontgrendelen van de achterklep Houd de knop ingedrukt om de achterklep te ontgrendelen.
1-2.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Bereik (gebieden waarin de elektronische sleutel wordt gedetecteerd) Vergrendelen of ontgrendelen van de portieren Het systeem werkt als de elektronische sleutel zich binnen 70 cm van een van de portiergrepen aan de buitenzijde bevindt. (Alleen de portieren die de sleutel detecteren, kunnen geopend of gesloten worden.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Feedbacksignalen De alarmknipperlichten knipperen om aan te geven dat de portieren worden vergrendeld/ontgrendeld. (Vergrendeld: één keer; ontgrendeld: twee keer) ■ Omstandigheden die de werking van het systeem kunnen beïnvloeden Het Smart entry-systeem met startknop maakt gebruik van zwakke radiosignalen.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Wijzigen van de ontgrendelfunctie voor de portieren Het is mogelijk in te stellen welke portieren ontgrendeld worden als de ontgrendelfunctie wordt gebruikt. STAP 1 Zet het contact UIT. STAP 2 Schakel de inbraaksensor uit om tijdens het veranderen van de instellingen onbedoeld activeren van het alarm te voorkomen. (Blz.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Batterijbesparende functie Onder de volgende omstandigheden wordt de instapfunctie uitgeschakeld om te voorkomen dat de accu van de auto en de batterij van de elektronische sleutel ontladen raken: ● Als de instapfunctie gedurende een maand of langer niet gebruikt is ● Als de elektronische sleutel zich gedurende 10 minuten of langer binnen een afstand van 1 m van de auto bevindt.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Voor een juiste bediening van het systeem ● Zorg ervoor dat u de elektronische sleutel bij u hebt als u het systeem bedient. De portieren kunnen niet van buitenaf worden vergrendeld of ontgrendeld wanneer de elektronische sleutel zich in de auto bevindt, zelfs niet wanneer de wegklapbare hardtop is geopend. ● Houd de elektronische sleutel niet te dicht bij de auto als u het systeem van buitenaf bedient.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Als er gedurende langere tijd niet met de auto gereden wordt Bewaar, om diefstal van de auto te voorkomen, de elektronische sleutel niet binnen een afstand van 2 m van de auto. ■ Veiligheidsfunctie Als na het ontgrendelen van de portieren binnen ongeveer 30 seconden geen van de portieren wordt geopend, zorgt het antidiefstalsysteem ervoor dat de portieren automatisch weer worden vergrendeld.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Alarm Buiten de auto hoorbaar alarm klinkt 1 keer gedurende 10 seconden Situatie Correctieprocedure Er wordt geprobeerd de auto te vergrendelen met de instap- Sluit alle portieren en verfunctie terwijl er een portier grendel ze opnieuw. geopend is Er wordt geprobeerd een porHet alarm in de auto tier te openen en de auto te Zet de selectiehendel in klinkt continu verlaten zonder dat de selec- stand P.
1-2.
1-2.
1-2.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep WAARSCHUWING ■ Waarschuwing met betrekking tot beïnvloeding van elektronische apparatuur ● Mensen met geïmplanteerde pacemakers of hartdefibrillatoren moeten voldoende afstand bewaren tot de antennes van het Smart entry-systeem met startknop. (Blz. 31) Radiosignalen kunnen dergelijke apparatuur beïnvloeden. Indien nodig kan de instapfunctie worden uitgeschakeld.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Afstandsbediening De afstandsbediening kan worden gebruikt om de portieren en de achterklep van buitenaf te vergrendelen en te ontgrendelen. Vergrendelen van beide portieren Ontgrendelen van beide portieren Openen van de ruiten (ingedrukt houden)* Ontgrendelen van de achterklep (ingedrukt houden) 1 Voor het rijden *: Dit moet door een Lexus-dealer of erkende reparateur worden ingesteld.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Als de batterij van de elektronische sleutel geheel leeg is Blz. 405 ■ Omstandigheden die de werking van het systeem kunnen beïnvloeden Blz. 33 ■ Persoonlijke voorkeursinstellingen die kunnen worden aangepast bij een Lexus-dealer of erkende reparateur De instellingen (bijv. de ontgrendelfunctie voor de achterklep) kunnen worden gewijzigd. (Systemen met persoonlijke voorkeursinstellingen Blz.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Portieren De portieren kunnen worden vergrendeld en ontgrendeld met de instapfunctie, de afstandsbediening of de portierslotschakelaar. ■ Instapfunctie Blz. 30 1 Voor het rijden ■ Afstandsbediening Blz.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Vergrendelen van de portieren van buitenaf zonder gebruik te maken van een sleutel Zet de vergrendelknop in de stand vergrendeld. Sluit het portier met de portiergreep uitgetrokken. Het portier kan niet worden vergrendeld als het contact in stand ACC of AAN staat of als de elektronische sleutel zich in de auto bevindt.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Instellen en annuleren van de functie Volg onderstaande procedure om te wisselen tussen instellen en annuleren: STAP 1 Sluit beide portieren en zet het contact AAN. (Voer stap 2 binnen 20 seconden uit.) 1 Voor het rijden Zet de selectiehendel in stand P of N, houd de schakelaar van de centrale vergrendeling in het bestuurof ) dersportier ( gedurende ongeveer 5 seconden ingedrukt en laat deze vervolgens los.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Functie openen/sluiten van zijruiten gekoppeld aan portieren Als een portier wordt geopend, wordt ook de ruit van het portier iets geopend. Als een portier wordt gesloten, wordt de ruit van het portier volledig gesloten. ■ Systeem voor ontgrendeling bij aanrijdingen Als de auto aan een sterke schok wordt blootgesteld, worden beide portieren ontgrendeld. Of het systeem in werking treedt, is afhankelijk van de kracht van de schok.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Achterklep De achterklep kan worden ontgrendeld met het openingssysteem van de achterklep, de instapfunctie of de afstandsbediening. ■ De achterklep van binnenuit openen Druk op de ontgrendelingsschakelaar. 1 Voor het rijden ■ De achterklep van buitenaf openen Instapfunctie Blz. 30 Afstandsbediening Blz.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Bagageruimteverlichting Als de schakelaar van de bagageruimteverlichting AAN staat, gaat de verlichting branden als de achterklep geopend wordt. Aan Uit ■ Handgreep achterklep Gebruik de handgreep op de achterklep om de achterklep te sluiten. ■ Gebruik van de mechanische sleutel De achterklep kan ook worden geopend met de mechanische sleutel. (Blz.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep WAARSCHUWING ■ Waarschuwing tijdens het rijden ● Zorg ervoor dat de achterklep gesloten is tijdens het rijden. Als de achterklep geopend blijft, raakt hij tijdens het rijden mogelijk objecten in de omgeving of kan bagage uit de auto vallen, waardoor een ongeval kan ontstaan. Bovendien kunnen uitlaatgassen in het interieur terechtkomen, wat een koolmonoxidevergiftiging kan veroorzaken en mogelijk de dood tot gevolg kan hebben.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep WAARSCHUWING ■ Gebruik van de bagageruimte Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat niet doet, kan een lichaamsdeel bekneld raken, wat ernstig letsel kan veroorzaken. ● Verwijder eventueel sneeuw, ijs of andere voorwerpen van de achterklep voordat u deze opent. Als u dit niet doet, kan de achterklep na het openen weer dichtvallen.
1-3.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Elektrisch verschuifbare en neerklapbare voorstoel Gebruik de schakelaar om de stoel naar voren of naar achteren te bewegen, zodat de achterpassagiers gemakkelijk in of uit kunnen stappen. ■ In of uit laten stappen van achterpassagiers Druk de schakelaar voor het neerklappen eenmaal in. De rugleuning van de stoel klapt naar voren en de stoel schuift naar voren. Om veiligheidsredenen schuift de stoel niet volledig naar voren.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Elektrisch verschuifbare en neerklapbare voorstoel ● Wanneer de automatische terugkeerfunctie is geactiveerd en de elektrisch ver- schuifbare en neerklapbare stoel in beweging is, klinkt er een zoemer intermitterend.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) WAARSCHUWING ■ Stoel afstellen Zet de rugleuning tijdens het rijden niet verder achterover dan noodzakelijk, om te voorkomen dat u in geval van een aanrijding onder het heupgedeelte van de veiligheidsgordel door schiet.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Ergonomisch geheugen (bestuurdersstoel) De rijpositie die uw voorkeur heeft (de positie van de bestuurdersstoel, het stuur en de buitenspiegels) kan in het geheugen worden opgeslagen en met een druk op de knop weer worden ingesteld. Deze functie kan ook automatisch worden geactiveerd als de portieren worden ontgrendeld. Er kunnen drie verschillende posities worden opgeslagen in het geheugen.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Koppelen van het ergonomisch geheugen aan de ontgrendeling van de portieren Sla uw rijpositie op onder knop 1, 2 of 3 alvorens de onderstaande handelingen uit te voeren. Gebruik van de afstandsbediening Sluit het bestuurdersportier en zet het contact UIT. STAP 1 STAP 2 Houd de gewenste knop (1, 2 of 3) ingedrukt, druk op de toets van de afstandsbediening tot er een piepsignaal hoorbaar is.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Gebruik van de schakelaar van de centrale vergrendeling Draag alleen de sleutel bij u (inclusief sleutelkaart) die u aan de positie wilt koppelen. Als er zich 2 of meer sleutels nog in de auto bevinden, kan de rijpositie niet goed worden gekoppeld. STAP 1 STAP 2 Sluit het bestuurdersportier en zet het contact UIT.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Uitschakelen van de koppeling van de rijpositie aan de ontgrendeling van de portie- ren STAP 1 Sluit het bestuurdersportier en zet het contact UIT. STAP 2 Met de afstandsbediening: Druk, terwijl u de toets SET indrukt, op op de afstandsbediening tot er een piepsignaal klinkt.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Geheugen stoelverstelling (bestuurdersstoel) De voorkeursinstelling voor de passagiersstoel kan worden opgeslagen in het geheugen en met een druk op de knop worden opgeroepen. Er kunnen drie verschillende posities worden opgeslagen in het geheugen. ■ Invoeren van een positie in het geheugen STAP 1 Zet het contact AAN. STAP 2 Zet de stoel in de gewenste positie.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Bedienen van het geheugen van de stoelverstelling nadat het contact UIT is gezet De opgeslagen posities kunnen gedurende 180 seconden na het openen van het bestuurdersportier nog worden geactiveerd, ook al is het contact UIT gezet. ■ Deactiveren van oproepen stoelpositie Voer een van de volgende handelingen uit. ● Druk op toets SET. ● Druk op toets 1, 2 of 3. ● Stel de stoelpositie in met behulp van de schakelaars.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Hoofdsteunen Afstellen in verticale richting (voorstoelen) Omhoog Trek de hoofdsteun omhoog. 1 Omlaag Voor het rijden Ontgrendelknop Duw de hoofdsteun omlaag en houd daarbij de ontgrendelknop ingedrukt. Neerklappen (achterstoelen) Trek aan de hendel. Als u bij bijvoorbeeld het achteruitrijden de hoofdsteunen naar voren klapt, hebt u een beter zicht op wat er achter de auto gebeurt.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Afstellen van de hoogte van de hoofdsteunen (voorstoelen) Stel de hoofdsteunen zo in dat het midden van de hoofdsteun zich zo dicht mogelijk bij de bovenzijde van uw oren bevindt. WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht wanneer de hoofdsteunen in gebruik zijn. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. ■ Hoofdsteunen voor ● Alle zitplaatsen zijn voorzien van hoofdsteunen.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Veiligheidsgordels Controleer voordat u wegrijdt eerst of alle inzittenden de veiligheidsgordel dragen. ■ Juist gebruik van de veiligheidsgordels ● Trek het schoudergedeelte zo ver naar buiten dat de gordel goed tegen de schouder aan ligt en niet van de schouder af glijdt of tegen de nek aan ligt. 1 Voor het rijden ● Plaats het heupgedeelte van de gordel zo laag mogelijk over de heupen. ● Stel de rugleuning af.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Gordelgeleider voor Controleer, als u de veiligheidsgordel vastmaakt, of deze door de geleider loopt. Verwijder de gordel uit de geleider als u achterpassagiers in of uit laat stappen. Houder en geleider veiligheidsgordels achter ■ Houder veiligheidsgordel achter Plaats de veiligheidsgordels achter in de houder wanneer ze niet gebruikt worden. Maak de veiligheidsgordels los uit de houder wanneer ze gebruikt worden.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Gordelspanners (voorstoelen) De gordelspanners helpen bij het op zijn plaats houden van de inzittenden doordat ze de gordels snel strak tegen het lichaam aantrekken bij bepaalde soorten frontale aanrijdingen, waarbij krachten voorkomen die een bepaalde drempelwaarde overschrijden. 1 Voor het rijden De gordelspanner wordt niet altijd geactiveerd bij lichtere frontale aanrijdingen of aanrijdingen van opzij of van achteren.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Blokkeerautomaat (ELR) De blokkeerautomaat blokkeert de gordel vanzelf als u zeer krachtig remt of betrokken raakt bij een aanrijding. De blokkeerautomaat kan ook in werking treden als u te snel vooroverbuigt of de gordel te snel uit de automaat trekt. Laat de gordel eerst volledig oprollen en trek deze vervolgens langzaam uit. Trek, als de gordel niet verder kan worden uitgetrokken, stevig aan de gordel en laat deze dan los.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Vervangen van de veiligheidsgordel als de gordelspanner geactiveerd is Als de auto bij een meervoudige aanrijding betrokken is, wordt de gordelspanner alleen bij de eerste aanrijding geactiveerd. ■ Wetgeving met betrekking tot veiligheidsgordels Neem voor het vervangen of plaatsen van veiligheidsgordels contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur als er in het land waar u woont regels zijn voor veiligheidsgordels.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) WAARSCHUWING ■ Beschadiging en slijtage van veiligheidsgordels Een onjuiste behandeling van de gordelspanner kan de werking in negatieve zin beïnvloeden, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. ● Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels niet beschadigd raken doordat de riem, de gesp of de gordelsluiting bekneld raakt tussen het portier en de carrosserie. ● Controleer de veiligheidsgordels regelmatig.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Stuurwiel Het stuurwiel kan in een comfortabele positie worden ingesteld. Omhoog Omlaag Van de bestuurder af Naar de bestuurder toe 1 Voor het rijden Automatisch wegkantelen Als het contact UIT staat, keert het stuurwiel terug naar de ruststand door omhoog en van de bestuurder af te kantelen, waardoor het in- en uitstappen vergemakkelijkt wordt. Als het contact in stand ACC of AAN staat, keert het stuurwiel terug naar de opgeslagen positie.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Het stuurwiel kan worden ingesteld wanneer: Het contact in stand ACC of AAN staat. ■ Automatisch afstellen van de stuurpositie (auto's met ergonomisch geheugen) U kunt de gewenste stuurpositie in het geheugen opslaan en automatisch vanuit het ergonomisch geheugen oproepen. (Blz.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Binnenspiegel met antiverblindingsstand In de automatische stand registreren sensoren de lichtbundels van achteropkomend verkeer en wordt de hoeveelheid gereflecteerd licht automatisch gereduceerd. AAN/UIT zetten van de automatische stand 1 Voor het rijden Als de automatische stand ingeschakeld is, gaat het controlelampje branden. De standaardinstelling is de automatische stand.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Buitenspiegels De buitenspiegels kunnen met de schakelaar worden versteld. Selecteer welke spiegel u wilt verstellen (L: links of R: rechts) Kantel de spiegel met de schakelaar naar links, rechts, omhoog of omlaag Wegklappen van de spiegels Druk op de schakelaar om de spiegels weg te klappen Druk nogmaals op de schakelaar om de buitenspiegels in de oorspronkelijke stand terug te zetten.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Een-knopsafstelling van de spiegel (auto's met geheugen voor rijpositie) U kunt de gewenste stand van de spiegel in het geheugen opslaan en automatisch vanuit het ergonomisch geheugen oproepen. (Blz. 57) ■ Koppeling van spiegelstand aan achteruitrijden (auto's met geheugen voor rijpositie) De buitenspiegels kantelen automatisch naar beneden tijdens het achteruitrijden om meer zicht op de grond te bieden.
1-4. Openen en sluiten van de ruiten en de wegklapbare hardtop Elektrisch bedienbare ruiten De elektrisch bedienbare ruiten kunnen worden geopend en gesloten met behulp van de volgende schakelaars. Schakelaars voor het bedienen van afzonderlijke ruiten Sluiten AUTO-sluitfunctie (ruit bestuurdersportier)* Openen AUTO-openingsfunctie* *: Door de andere kant van de schakelaar in te drukken blijft de ruit in gedeeltelijk geopende stand staan.
1-4. Openen en sluiten van de ruiten en de wegklapbare hardtop Vergrendelschakelaar Druk de schakelaar omlaag om de schakelaars voor de ruiten van de passagiers te blokkeren. 1 Voor het rijden Gebruik deze schakelaar om te voorkomen dat kinderen per ongeluk een ruit openen of sluiten. ■ De elektrisch bedienbare ruiten kunnen bediend worden als Het contact AAN staat.
1-4. Openen en sluiten van de ruiten en de wegklapbare hardtop ■ Als de elektrisch bedienbare ruit niet normaal sluit Als de klembeveiliging niet goed werkt en een ruit niet kan worden gesloten, voer dan de volgende handelingen uit met de schakelaar ruitbediening van het desbetreffende portier. ● Nadat de auto is stilgezet, kan de ruit worden gesloten door de schakelaar ruitbediening ingedrukt te houden in de one-touch sluitpositie terwijl het contact AAN wordt gezet.
1-4. Openen en sluiten van de ruiten en de wegklapbare hardtop ■ Bediening van de ruiten tijdens het openen/sluiten van de wegklapbare hardtop Wanneer de wegklapbare hardtop gedeeltelijk is geopend (tijdens het openen of sluiten), kunnen de schakelaars voor de ruitbediening niet worden bediend. ■ Persoonlijke voorkeursinstellingen die kunnen worden aangepast bij een Lexus-dealer of erkende reparateur De instellingen van de koppeling aan de afstandsbediening kunnen worden gewijzigd.
1-4. Openen en sluiten van de ruiten en de wegklapbare hardtop Wegklapbare hardtop De wegklapbare hardtop kan worden geopend en gesloten met behulp van een schakelaar. Openen van de wegklapbare hardtop Houd de schakelaar ingedrukt totdat COMPLETE wordt weergegeven op het display. De zijruiten worden geopend terwijl de wegklapbare hardtop wordt bediend. Er klinkt een zoemer wanneer de wegklapbare hardtop volledig is geopend of gesloten.
1-4. Openen en sluiten van de ruiten en de wegklapbare hardtop Bagageafdekking De bagageafdekking zorgt dat er voldoende opbergruimte is voor de wegklapbare hardtop. Alleen als de bagageafdekking op de juiste manier is geplaatst, kan de wegklapbare hardtop worden bediend. Trek het paneel van de bagageafdekking naar u toe om de haken los te nemen. STAP 2 Trek de bagageafdekking verder totdat de gespen aan weerszijden van de afdekking in de houders aan de zijkant van de bagageruimte passen.
1-4. Openen en sluiten van de ruiten en de wegklapbare hardtop Display wegklapbare hardtop Informatie met betrekking tot de wegklapbare hardtop wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay. ■ Indicator dakfunctie Deze indicator toont de status van de wegklapbare hardtop. Procedure zonder onderbreking Tijdens de bediening De voortgangsbalk geeft weer hoe het openen/sluiten van de wegklapbare hardtop verloopt. Bediening voltooid Als de procedure is voltooid, wordt COMPLETE weergegeven op het display.
1-4. Openen en sluiten van de ruiten en de wegklapbare hardtop Procedure met onderbreking 1 Voor het rijden Tijdens de bediening De voortgangsbalk geeft weer hoe het openen/sluiten van de wegklapbare hardtop verloopt. Onderbreken van de bediening Het openen/sluiten van de wegklapbare hardtop wordt onderbroken als de schakelaar wordt losgelaten, als niet meer aan de voorwaarden voor activering wordt voldaan of als er een storing is opgetreden. (Blz.
1-4. Openen en sluiten van de ruiten en de wegklapbare hardtop Koppeling van bediening wegklapbare hardtop aan Lexus Parking Assist-sensor Deze functie registreert of er zich een object achter de auto bevindt en past de bediening van de wegklapbare hardtop aan op de afstand van de auto tot het desbetreffende object. Deze functie dient om de bestuurder te helpen en geeft geen garantie over de veiligheid met betrekking tot het gebied achter de auto.
1-4. Openen en sluiten van de ruiten en de wegklapbare hardtop ● Er wordt een obstakel gesignaleerd in gebied of bij het bedienen van de schakelaar Er klinkt tweemaal een zoemer en er wordt een melding weergegeven op het multi-informatiedisplay om de bestuurder te waarschuwen. De wegklapbare hardtop kan niet worden geopend of gesloten.
1-4. Openen en sluiten van de ruiten en de wegklapbare hardtop ■ Bediening van de schakelaar als niet aan de voorwaarden voor activering wordt vol- daan Zelfs als niet aan alle voorwaarden voor activering wordt voldaan, wanneer de schakelaar wordt bediend terwijl de auto stilstaat en de wegklapbare hardtop volledig gesloten is, kunnen de volgende handelingen worden uitgevoerd: ● Houd de schakelaar omhoog om alle zijruiten te sluiten. ● Houd de schakelaar omlaag om alle zijruiten te openen.
1-4. Openen en sluiten van de ruiten en de wegklapbare hardtop WAARSCHUWING ■ Bij het openen of sluiten van de wegklapbare hardtop Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. 1 ● Controleer of geen van de inzittenden een Voor het rijden lichaamsdeel naar buiten steekt dat bekneld zou kunnen raken als de wegklapbare hardtop bediend wordt. Laat de schakelaar onmiddellijk los als er een lichaamsdeel bekneld raakt.
1-4. Openen en sluiten van de ruiten en de wegklapbare hardtop OPMERKING ■ Voorzorgsmaatregelen bij het openen/sluiten van de wegklapbare hardtop ● Zorg er vóór het bedienen van de wegklapbare hardtop voor dat er zich binnen 70 cm van het dak en 35 cm van de achterbumper geen obstakels bevinden. ● Leg geen voorwerpen op de hoedenplank, zelfs geen kleine voorwerpen. ● Leg geen bagage op de wegklapbare hardtop en zorg dat niemand op de wegklap- bare hardtop gaat zitten.
1-5. Tanken Openen van de tankdop Voer de volgende stappen uit om de tankdop te openen: ■ Voor het tanken Zet het contact UIT en controleer of de portieren en ruiten gesloten zijn. 1 ■ Openen van de tankdop Druk op de ontgrendelingsschakelaar. STAP 2 Draai de tankdop langzaam open. STAP 3 Plaats de tankdop in de houder op het tankdopklepje.
1-5. Tanken Sluiten van de tankdop Draai bij het sluiten van de tankdop de dop zo ver aan tot er een klikkend geluid hoorbaar is. Als u de dop loslaat, zal hij iets in de andere richting draaien.
1-5. Tanken WAARSCHUWING ■ Brandstof tanken Neem bij het tanken de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ● Raak de auto of een ander metalen oppervlak aan om eventueel aanwezige statische elektriciteit af te voeren. Vonken als gevolg van statische elektriciteit kunnen brandstofdampen tot ontbranding brengen. ● Pak de tankdop bij de greep vast en draai hem langzaam los.
1-6. Antidiefstalsysteem Startblokkering De sleutels van de auto zijn uitgerust met ingebouwde transponderchips die voorkomen dat de motor gestart kan worden met een sleutel die niet in een eerder stadium geregistreerd is in de boordcomputer van de auto. Laat de sleutels nooit in de auto achter wanneer u de auto verlaat. Het controlelampje knippert nadat het contact UIT is gezet om aan te geven dat het systeem in werking is.
1-6.
1-6.
1-6.
1-6. Antidiefstalsysteem OPMERKING ■ Om een correcte werking van het systeem te garanderen Breng geen wijzigingen aan in het systeem en verwijder het systeem niet. Als het systeem gewijzigd wordt of onderdelen verwijderd worden, kan de juiste werking van het systeem niet langer worden gegarandeerd.
1-6. Antidiefstalsysteem Supervergrendeling Toegang door onbevoegden wordt voorkomen door het ontgrendelen van de portieren zowel van buitenaf als van binnenuit onmogelijk te maken. Auto's die met dit systeem zijn uitgerust, zijn voorzien van labels op de ruiten van de beide voorportieren. 1 Voor het rijden Inschakelen van de supervergrendeling Zet het contact UIT, laat alle inzittenden de auto verlaten en controleer of alle portieren gesloten zijn.
1-6. Antidiefstalsysteem Alarm Het alarm klinkt en de lampjes knipperen wanneer iemand zich ongeoorloofd toegang tot het interieur verschaft. ■ Activeren van het alarm Wanneer het alarmsysteem is ingeschakeld, wordt het alarm onder de volgende omstandigheden geactiveerd: ● Een vergrendeld portier of de achterklep wordt ontgrendeld zonder gebruik te maken van de instapfunctie of de portiervergrendelingsfunctie van de afstandsbediening. ● De motorkap wordt geopend.
1-6. Antidiefstalsysteem ■ Deactiveren of uitschakelen van het alarm Voer een van de onderstaande handelingen uit om het alarm te deactiveren of uit te schakelen. ● Ontgrendel de portieren of de achterklep met de instapfunctie of met de afstandsbediening. 1 Voor het rijden ● Zet het contact in stand ACC of AAN of start de motor. (Het alarm zal na enkele seconden worden gedeactiveerd of uitgeschakeld.) Inbraaksensor (indien aanwezig) De inbraaksensor signaleert een indringer of een beweging in de auto.
1-6. Antidiefstalsysteem ■ Onderhoud systeem De auto is voorzien van een onderhoudsvrij alarmsysteem. ■ Zaken die gecontroleerd moeten worden alvorens de auto te vergrendelen Controleer onderstaande zaken om ongewild activeren van het alarm en diefstal te voorkomen. ● Er is niemand in de auto. ● De ruiten en de wegklapbare hardtop zijn gesloten voordat het alarm wordt ingeschakeld. ● Er zijn geen waardevolle spullen of persoonlijke zaken in de auto achtergebleven.
1-6. Antidiefstalsysteem ■ Door alarmsysteem bediende portiervergrendeling ● Als het alarm in werking is, worden de portieren automatisch vergrendeld om potentiële indringers buiten de auto te houden. ● Laat de sleutel niet in de auto liggen als het alarm in werking is en zorg ervoor dat de sleutel zich niet in de auto bevindt als de accu wordt opgeladen of vervangen. ■ Uitschakelen van de inbraaksensor ● De inbraaksensor wordt automatisch uitgeschakeld wanneer de wegklapbare hardtop volledig is geopend.
1-6. Antidiefstalsysteem ■ Als de accu is losgenomen Schakel het alarmsysteem uit. Als de accu wordt losgenomen voordat het alarm is uitgeschakeld, kan het alarmsysteem afgaan als de accu weer wordt aangesloten. ■ Wanneer de mechanische sleutel wordt gebruikt om de portieren of achterklep te ontgrendelen Schakel het alarmsysteem uit. Als de portieren of de achterklep met de mechanische sleutel worden ontgrendeld terwijl het alarm is ingeschakeld, wordt het alarm geactiveerd.
1-6. Antidiefstalsysteem ■ Verklaring Hereby, FUJITSU TEN LIMITED, declares that this FTL313 is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC. 1 Voor het rijden De sensor in auto's bestemd voor andere landen dan het Verenigd Koninkrijk en Ierland is niet toegestaan in het Verenigd Koninkrijk.
1-6. Antidiefstalsysteem OPMERKING ■ Om een correcte werking van het systeem te garanderen Breng geen wijzigingen aan in het systeem en verwijder het systeem niet. Als het systeem gewijzigd wordt of onderdelen verwijderd worden, kan de juiste werking van het systeem niet langer worden gegarandeerd.
1-7. Veiligheidsinformatie De juiste houding achter het stuur Stel op onderstaande wijze de juiste zitpositie in: Ga zo rechtop mogelijk in de stoel zitten met uw rug stevig tegen de leuning. (Blz. 53) Schuif de stoel zo ver naar voren of naar achteren dat u de pedalen goed kunt bereiken en voldoende ver kunt intrappen. (Blz. 53) Stel de rugleuning zo in dat u de bedieningsorganen gemakkelijk kunt bedienen. (Blz.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Tijdens het rijden ● Verstel de bestuurdersstoel niet tijdens het rijden. Als u dat wel doet, kunt u de controle over de auto verliezen. ● Plaats geen kussen tussen de bestuurder of voorpassagier en de rugleuning. Gebruik van een kussen kan ertoe leiden dat de zithouding niet correct is, waardoor het effect van de veiligheidsgordel en de hoofdsteun in negatieve zin kan worden beïnvloed en de bestuurder of voorpassagier ernstig letsel kan oplopen.
1-7. Veiligheidsinformatie Airbags De airbags worden geactiveerd als de auto betrokken raakt bij aanrijdingen onder bepaalde omstandigheden, die zouden kunnen leiden tot ernstig letsel voor de inzittenden. Ze werken samen met de veiligheidsgordels om de kans op ernstig letsel te reduceren. 1 Voor het rijden Airbags vóór Bestuurdersairbag/voorpassagiersairbag Beschermen het hoofd en de borst van de bestuurder en de voorpassagier tegen contact met onderdelen van het interieur.
1-7. Veiligheidsinformatie Onderdelen airbagsysteem Knie-airbags Aan/uit-schakelaar passagiersairbag Voorpassagiersairbag Side airbags Controlelampje airbag passagier Waarschuwingslampje airbagsysteem Bestuurdersairbag Schakelaar veiligheidsgordel bestuurder Positiesensor bestuurdersstoel Airbag-ECU Airbagsensoren voor Side airbagsensoren De belangrijkste onderdelen van het airbagsysteem zijn hierboven afgebeeld. Het airbagsysteem wordt aangestuurd door de airbag-ECU.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ Als de airbags geactiveerd worden (zich vullen) ● Het contact met een geactiveerde airbag kan leiden tot kneuzingen en schaafwon- den. ● Er is een luide knal hoorbaar en er komt wit poeder vrij. ● Gedurende enkele minuten na het activeren van de airbags kunnen de onderdelen (stuurwiel, dashboard) en de voorstoelen nog heet zijn. De airbag zelf kan ook heet zijn. ● De voorruit kan barsten.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ Omstandigheden waarbij de airbags geactiveerd kunnen worden, anders dan bij een aanrijding De airbags vóór kunnen ook geactiveerd worden bij zware stoten tegen de onderkant van de auto. Zie de afbeelding voor een aantal voorbeelden.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ Soorten aanrijdingen waarbij de airbag soms niet geactiveerd worden (side airbags) De side airbags treden mogelijk niet in werking bij aanrijdingen van opzij onder een bepaalde hoek of bij aanrijdingen van opzij waarbij het passagierscompartiment niet wordt geraakt.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ Wanneer u contact moet opnemen met een Lexus-dealer of erkende reparateur Laat uw auto in de volgende gevallen zo snel mogelijk nakijken door een Lexus-dealer of erkende reparateur. ● Na het opblazen van de airbags. ● Bij schade aan de voorzijde van de auto ten gevolge van een aanrijding die niet van zodanige aard was dat de airbags werden opgeblazen.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags Neem met betrekking tot de airbags de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ● Alle inzittenden dienen hun veiligheidsgordels op de juiste manier te dragen. De airbags vormen een aanvullend veiligheidssysteem, dat gebruikt moet worden in combinatie met de veiligheidsgordels.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags ● Door de kracht waarmee de airbag opgeblazen wordt, kan ernstig letsel ontstaan als de voorpassagier zich te dicht bij de airbag bevindt. De passagiersstoel moet zo ver mogelijk van de airbag staan met de rugleuning zo ingesteld dat de voorpassagier rechtop zit. ● Kinderen die niet (goed) op de stoel zitten en/of geen gordel dragen of de gordel niet op de juiste manier dragen, kunnen letsel oplopen door een in werking tredende airbag.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags ● Leun niet tegen het portier. 1 Voor het rijden ● Laat niemand knielen op de passagiersstoel in de richting van het portier, of hoofd en handen buiten de auto steken. ● Bevestig niets aan en laat niets rusten tegen componenten als het dashboard, het stuurwielkussen of het onderste deel van het dashboard.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags ● Verwijder een eventueel aanwezige afdekking op de plaats waar de knie-airbag uit het dashboard komt. ● Gebruik geen accessoires op de stoelen die het gedeelte van de stoel waarin de side airbags aanwezig zijn afdekken omdat dat een negatieve invloed kan hebben op een juiste werking van de side airbags. ● Oefen geen overmatige kracht uit op delen waarin onderdelen van het airbagsysteem aanwezig zijn en die aangegeven zijn op Blz.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Wijzigingen aan en afvoeren van onderdelen van het airbagsysteem Voer uw auto niet af en voer geen van onderstaande veranderingen uit zonder eerst een Lexus-dealer of erkende reparateur te raadplegen. De airbags kunnen defect raken of per ongeluk geactiveerd worden, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. ● Plaatsen, verwijderen, demonteren en repareren van de airbags.
1-7. Veiligheidsinformatie Baby- en kinderzitjes Lexus raadt sterk aan gebruik te maken van baby- en kinderzitjes. Punten om rekening mee te houden Studies hebben uitgewezen dat het plaatsen van een baby- of kinderzitje achterin veiliger is dan op de passagiersstoel. ● Kies een baby- of kinderzitje dat past bij de leeftijd en de lengte van het kind. ● Volg bij het plaatsen van een zitje altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. In deze handleiding vindt u algemene aanwijzingen. (Blz.
1-7. Veiligheidsinformatie Babyzitje Komt overeen met groep 0 en 0+ van ECE nr. 44 1 Voor het rijden Kinderzitje Komt overeen met groep 0+, I en II van ECE nr. 44 Zitkussen Komt overeen met groep III van ECE nr.
1-7. Veiligheidsinformatie Geschiktheid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre de baby- en kinderzitjes in verschillende zitposities kunnen worden geplaatst.
1-7. Veiligheidsinformatie Opmerking Wanneer u een baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel hebt geplaatst, moet de airbag handmatig worden uitgeschakeld. Verklaring van lettercodes in de tabel: U: Geschikt voor een “universeel” zitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. UF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst “universeel” zitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
1-7. Veiligheidsinformatie Geschiktheid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities (met ISOfix-bevestiging) In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre de baby- en kinderzitjes in verschillende zitposities kunnen worden geplaatst.
1-7. Veiligheidsinformatie (1) Voor zitjes zonder ISO/XX grootteklasse-indeling (A - G) voor de gewichtsgroep moet de fabrikant van de auto de voertuigspecifieke ISOfix-baby- of kinderzitjes voor elke positie aangeven. Verklaring van lettercodes in de tabel: IUF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst ISOfix-baby- of kinderzitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. X: ISOfix-positie niet geschikt voor ISOfix-baby- of kinderzitje in deze gewichtsgroep en/of grootteklasse.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ Als er een baby- of kinderzitje op de passagiersstoel wordt geplaatst Als u een baby- of kinderzitje op de passagiersstoel vervoert, zet dan de rugleuning zo ver mogelijk rechtop en zet de zitting in de hoogste stand. ■ Kiezen van een geschikt baby- of kinderzitje Vervoer het kind in een geschikt baby- of kinderzitje. Als het kind te groot is voor een zitje, laat het dan plaatsnemen op de achterbank en gebruik de standaard gemonteerde veiligheidsgordel. (Blz.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen bij baby- en kinderzitjes ● Gebruik nooit een tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje op de passa- giersstoel als de aan/uit-schakelaar voor de passagiersairbag AAN staat. (Blz. 135) Bij een ongeval kan het kind letsel oplopen door de kracht waarmee de airbag wordt opgeblazen. ● Plaats een in de rijrichting geplaatst zitje alleen op de voorstoel als het niet anders kan.
1-7. Veiligheidsinformatie Plaatsen van baby- en kinderzitjes Volg de aanwijzingen van de fabrikant van het baby- of kinderzitje. Zet het baby- of kinderzitje stevig vast op de buitenste zitplaats met de veiligheidsgordel of met een ISOfix-bevestigingssysteem (ISOFIX-baby- of kinderzitje). Zet het baby- of kinderzitje indien nodig ook aan de bovenzijde vast. Plaatsen met veiligheidsgordel (Blz. 127) ISOfix-bevestiging (ISOfix-baby- of kinderzitje) (Blz.
1-7. Veiligheidsinformatie Plaatsen van een baby- of kinderzitje met behulp van de veiligheidsgordel ■ Tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje STAP 1 Plaats het zitje op de achterbank. 1 Voor het rijden STAP 2 Laat de veiligheidsgordel door de geleiders van het kinderzitje lopen en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer of de gordel niet gedraaid is. Volg de aanwijzingen in de montagehandleiding van het baby- of kinderzitje en zet het zitje goed vast.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ In de rijrichting geplaatst kinderzitje STAP 1 Plaats het kinderzitje op de achterbank. STAP 2 Laat de veiligheidsgordel door de geleiders van het kinderzitje lopen en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer of de gordel niet gedraaid is. Volg de aanwijzingen in de montagehandleiding van het baby- of kinderzitje en zet het zitje goed vast.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ Zitkussen STAP 1 Plaats het zitkussen op de achterbank. 1 Voor het rijden STAP 2 Plaats het kind op het zitkussen. Zet het kind vast met de veiligheidsgordel volgens de aanwijzingen van de fabrikant en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer of de gordel niet gedraaid is. Controleer of de schoudergordel goed over de schouder van het kind loopt en het heupgedeelte zo laag mogelijk ligt. (Blz.
1-7. Veiligheidsinformatie Plaatsen met ISOfix-bevestiging (ISOfix-baby- of kinderzitje) Bevestig de sluitingen aan de speciale bevestigingsstang. Als het baby- of kinderzitje een bovenste gordel heeft, moet deze worden vastgezet aan het bevestigingspunt. Baby- en kinderzitjes met een bovenste gordel STAP 1 130 Zet het baby- of kinderzitje stevig vast met een veiligheidsgordel of ISOfix-bevestigingssysteem.
1-7. Veiligheidsinformatie STAP 2 Voer het uiteinde van de bovenste veiligheidsgordel door de opening tussen de stoel en de hoofdsteun. Klap de hoofdsteun naar voren, in de opbergstand. (Blz. 63) Open het klepje van het bovenste bevestigingspunt, zet de haak vast aan het bevestigingspunt en trek de bovenste gordel aan. Zet de hoofdsteun terug in de normale stand. 1 Voor het rijden Controleer of de bovenste gordel goed vastzit.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Als er een baby- of kinderzitje wordt gemonteerd Volg de aanwijzingen in de montagehandleiding van het baby- of kinderzitje en zet het zitje goed vast. Als het baby- of kinderzitje niet goed wordt vastgezet, kan het kind of een andere passagier bij plotseling remmen, een uitwijkmanoeuvre of een aanrijding ernstig letsel oplopen.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Als er een baby- of kinderzitje geplaatst wordt ● Gebruik nooit een tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje op de passagiersstoel als de aan/uit-schakelaar voor de passagiersairbag AAN staat. (Blz. 135) ● Een waarschuwingslabel aan de zijkant van het dashboard aan de zijde van de passagier herinnert u eraan op deze stoel geen tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje te plaatsen.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Het correct vastzetten van het baby- of kinderzitje aan de bevestigingspunten Controleer bij het gebruik van de onderste bevestigingspunten of er geen vreemde voorwerpen rond de bevestigingspunten aanwezig zijn en of de gordel niet klem zit achter het baby- of kinderzitje. Controleer of het baby- of kinderzitje goed vastzit. Als het zitje niet stevig vastzit, kan het kind of een andere passagier bij hard remmen, een uitwijkmanoeuvre of een ongeval letsel oplopen.
1-7. Veiligheidsinformatie Handmatig in-/uitschakelsysteem airbag Met dit systeem kunnen de airbag, de knie-airbag en de side airbag voor de voorpassagier worden uitgeschakeld. Schakel de airbags alleen uit als er een baby- of kinderzitje op de passagiersstoel wordt gebruikt. 1 Controlelampje “PASSENGER AIRBAG” Voor het rijden De aanduiding ON licht op als het airbagsysteem ingeschakeld is. (Alleen als het contact AAN staat.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ Informatie over aanduiding PASSENGER AIRBAG Als een van de onderstaande problemen optreedt, is er mogelijk een storing in het systeem aanwezig. Laat uw auto controleren door een Lexus-dealer of erkende reparateur. ● De aanduiding ON noch de aanduiding OFF licht op. ● Het controlelampje reageert niet als met de schakelaar voor het handmatig uitschakelen stand ON of OFF wordt geselecteerd.
Tijdens het rijden 2-1. Rijprocedures Rijden met de auto........................ 138 Startknop ........................................... 147 Automatische transmissie ........... 151 Richtingaanwijzerhendel ............ 157 Parkeerrem...................................... 158 Claxon ................................................ 159 2-2. Instrumentenpaneel Meters en tellers............................ 160 Controlelampjes en waarschuwingslampjes............. 166 Multi-informatiedisplay................
2-1. Rijprocedures Rijden met de auto Volg om veilig te kunnen rijden de onderstaande procedures. ■ Starten van de motor (Blz. 147) ■ Rijden STAP 1 Zet met ingetrapt rempedaal de selectiehendel in stand D. (Blz. 151) STAP 2 Deactiveer de parkeerrem. (Blz. 158) Laat het rempedaal geleidelijk opkomen en trap langzaam het gaspedaal in om de auto in beweging te brengen. ■ Tot stilstand brengen van de auto STAP 1 Trap, terwijl de selectiehendel in stand D staat, het rempedaal in.
2-1. Rijprocedures ■ Wegrijden op een helling Het Hill Start Assist Control-systeem treedt in werking. (Blz. 207) ■ Rijden in de regen ● Rijd voorzichtig als het regent, het zicht is dan immers minder, de ruiten kunnen bestaan en de weg kan glad zijn. ● Rijd extra voorzichtig wanneer het begint te regenen, de weg kan dan immers bijzonder glad zijn. ● Matig uw snelheid bij het rijden in de regen, tussen band en wegdek kan er zich dan een waterfilm vormen die het sturen en remmen kan bemoeilijken.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Bij het wegrijden met de auto Houd het rempedaal altijd ingetrapt als de auto stilstaat en de motor draait. Dit voorkomt kruipen van de auto. ■ Tijdens het rijden ● Zorg ervoor dat u voordat u wegrijdt blindelings het gas- en rempedaal kunt vinden. • Als u per ongeluk in plaats van het rempedaal het gaspedaal intrapt, kan de onverwachte acceleratie leiden tot een ongeval, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ● Zet de selectiehendel niet in stand N tijdens het rijden. In stand N wordt er niet afgeremd op de motor, waardoor er een aanrijding kan ontstaan. ● Zet tijdens het rijden de motor niet uit. Als de motor niet draait, werken de stuurbekrachtiging en het rembekrachtigingssysteem niet goed. ● Rem bij het afdalen van een helling af op de motor (schakel terug) om de snelheid te reduceren.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Bij stilstaande auto ● Trap het gaspedaal niet plotseling in. Als de transmissie in een andere stand dan P of N staat, kan de auto onverwacht in beweging komen, waardoor er een aanrijding kan ontstaan. ● Laat de motor niet langdurig stationair draaien. Als dat niet anders kan, parkeer de auto dan op een open plek en zorg ervoor dat er geen uitlaatgassen in het interieur terecht kunnen komen.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Als de auto geparkeerd is ● Laat geen brillen, aanstekers, spuitbussen of blikken frisdrank in de auto liggen als deze in de zon geparkeerd staat. Als u dat wel doet, kan dat leiden tot het volgende. • Een aansteker of spuitbus kan gas gaan lekken, waardoor brand kan ontstaan. • De temperatuur in de auto kan zo hoog oplopen dat kunststof brillenglazen en kunststof monturen kunnen vervormen of barsten.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Als u even gaat slapen in de auto Zet altijd de motor uit. Anders zou u per ongeluk de selectiehendel uit de vrijstand kunnen zetten of het gaspedaal in kunnen trappen, waardoor de motor oververhit zou kunnen raken en brand kan ontstaan. Verder kunnen de uitlaatgassen in een slecht geventileerde omgeving zich verzamelen en in de auto terechtkomen, waardoor een levensgevaarlijke koolmonoxidevergiftiging zou kunnen ontstaan.
2-1. Rijprocedures OPMERKING ■ Tijdens het rijden ● Trap tijdens het rijden niet tegelijkertijd het gaspedaal en het rempedaal in. Als het rempedaal wordt ingetrapt tijdens het rijden met ingetrapt gaspedaal, neemt het aandrijfkoppel af. ● Gebruik niet het gaspedaal of het gaspedaal en het rempedaal samen om de auto op een helling op zijn plaats te houden. ■ Bij het parkeren Zet de selectiehendel altijd in stand P.
2-1. Rijprocedures OPMERKING ■ Overstroomde wegen Rijd niet op wegen die na zware regenval e.d. zijn overstroomd. Indien u dat toch doet, kan de auto hierdoor ernstig worden beschadigd.
2-1. Rijprocedures Startknop Voer onderstaande handelingen uit wanneer u de elektronische sleutel bij u draagt om de motor te starten of de standen van de startknop te wijzigen. ■ Starten van de motor STAP 1 Controleer of de parkeerrem geactiveerd is. STAP 2 Controleer of de selectiehendel in stand P is gezet. STAP 3 Ga op de bestuurdersstoel zitten en trap het rempedaal stevig in. Het controlelampje in de startknop gaat groen branden. STAP 4 Druk op de startknop.
2-1. Rijprocedures ■ Veranderen van de stand van het contact De stand van het contact kan worden gewijzigd door op de startknop te drukken zonder het rempedaal in te trappen. (De stand wijzigt telkens wanneer de knop wordt ingedrukt.) UIT* Alarmknipperlichten worden gebruikt. kunnen Stand ACC Sommige elektrische componenten zoals het audiosysteem kunnen worden gebruikt. Het controlelampje in de startknop gaat amberkleurig branden. AAN Alle elektrische componenten kunnen worden gebruikt.
2-1. Rijprocedures ■ Als de motor niet aanslaat De startblokkering is mogelijk niet uitgeschakeld. (Blz. 92) ■ Wanneer het stuurslot niet ontgrendeld kan worden Het controlelampje van de startknop gaat groen knipperen en er verschijnt een melding op het multi-informatiedisplay. Druk de startknop nogmaals in terwijl het stuurwiel naar links en rechts gedraaid wordt. 2 Tijdens het rijden ■ Als het controlelampje in de startknop amberkleurig knippert Er is mogelijk een storing in het systeem aanwezig.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Als de motor gestart wordt Start de motor alleen als u in de bestuurdersstoel zit. Trap in geen geval het gaspedaal in, wanneer u de motor start. Als u dat wel doet, kan dat leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan. ■ De motor uitschakelen in noodgevallen Houd de startknop gedurende ten minste 3 seconden ingedrukt om de motor in noodgevallen tijdens het rijden uit te schakelen. Raak de startknop echter alleen in noodgevallen aan.
2-1. Rijprocedures Automatische transmissie Kies een schakelstand die past bij de rijomstandigheden. ■ Bedienen van de selectiehendel 2 Tijdens het rijden Trap, terwijl het contact AAN staat, het rempedaal in en verplaats de selectiehendel. ■ Gebruik van de schakelstand Schakelstand Functie P Parkeren van de auto of starten van de motor R Achteruit N Neutraalstand D Normaal rijden*1 S Rijden in stand S*2 (Blz.
2-1. Rijprocedures ■ Selecteren van een rijstand De volgende schakelpatronen kunnen worden geselecteerd voor een optimale afstemming op de actuele rij- en gebruiksomstandigheden. Stand PWR Voor een krachtige acceleratie en het rijden in een bergachtige omgeving. Normale stand Stand SNOW Voor het (weg)rijden op glad wegdek, zoals op sneeuw. Druk op SNOW om terug te gaan naar de stand Normal.
2-1. Rijprocedures ■ Schakelbereiken en hun functies Schakelprogramma Functie Automatisch schakelen tussen de 1e en 6e versnelling, afhankelijk van de rijsnelheid en de rijomstandigheden. 5 Automatisch schakelen tussen de 1e en 5e versnelling, afhankelijk van de rijsnelheid en de rijomstandigheden. 4 Automatisch schakelen tussen de 1e en 4e versnelling, afhankelijk van de rijsnelheid en de rijomstandigheden.
2-1. Rijprocedures Wijzigen van het schakelbereik in stand S Zet de selectiehendel in stand S. Selecteer vervolgens het schakelprogramma met de paddle shift-schakelaars “-” en “+” of de selectiehendel. Het schakelprogramma bepaalt tot welke versnelling geschakeld mag worden, zodat onnodig opschakelen wordt voorkomen en extra op de motor wordt afgeremd. Hoger schakelbereik Lager schakelbereik Het geselecteerde schakelprogramma, 1 t/m 6 wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.
2-1. Rijprocedures ■ Als in stand D de paddle shift-schakelaar “-” wordt bediend Als in stand D de paddle shift-schakelaar “-” wordt bediend, wordt automatisch een schakelprogramma geselecteerd. De hoogste versnelling van het eerste schakelprogramma is één versnelling lager dan de hoogste versnelling van het normale schakelprogramma van stand D.
2-1. Rijprocedures ■ Als niet gaat branden nadat de selectiehendel in stand S is gezet Dit kan duiden op een storing in het automatische-transmissiesysteem. Laat uw auto direct controleren door een Lexus-dealer of erkende reparateur. (In deze situatie rijdt de auto alsof stand D is geselecteerd.) ■ AI-SHIFT De AI-SHIFT-functie schakelt automatisch de optimale versnelling in, daarbij rekening houdend met het rijgedrag van de bestuurder en de rijomstandigheden.
2-1. Rijprocedures Richtingaanwijzerhendel Rechtsaf slaan Linksaf slaan Druk de hendel iets naar boven en houd hem in die stand vast als u wilt aangeven dat u van rijbaan wilt wisselen De richtingaanwijzers rechts blijven knipperen totdat u de hendel weer loslaat. 2 Tijdens het rijden Druk de hendel iets naar boven en houd hem in die stand vast als u wilt aangeven dat u van rijbaan wilt wisselen De richtingaanwijzers links blijven knipperen totdat u de hendel weer loslaat.
2-1. Rijprocedures Parkeerrem Voor het activeren van de parkeerrem* (Door nogmaals op het pedaal te trappen, wordt de parkeerrem gedeactiveerd.) *:Trap het parkeerrempedaal geheel in met uw linkervoet terwijl u met uw rechtervoet het rempedaal ingetrapt houdt. ■ Gebruik in de winter Zie “Tips voor het rijden in de winter” voor het gebruik van de parkeerrem in de winter. (Blz. 224) OPMERKING ■ Voor het rijden Ontgrendel de parkeerrem.
2-1. Rijprocedures Claxon Druk op de of in de buurt van het symbool om te claxonneren.
2-2. Instrumentenpaneel Meters en tellers De eenheden die op de snelheidsmeter, toerenteller en brandstofmeter zijn aangegeven, kunnen per model/type verschillend zijn. De volgende meters, tellers en displays zijn verlicht als het contact AAN is. Snelheidsmeter Geeft de rijsnelheid weer. Multi-informatiedisplay Blz. 169 Toerenteller Geeft het motortoerental aan in omwentelingen per minuut.
2-2. Instrumentenpaneel Kilometerteller en dagteller Kilometerteller:Geeft de totale afstand weer die met de auto gereden is. Dagteller: Geeft de afstand weer die met de auto gereden is sinds de teller de laatste keer op nul is gezet. Dagteller A en B kunnen onafhankelijk van elkaar worden gebruikt en verschillende afstanden weergeven. Snelheidsindicator Als de ingestelde snelheid tijdens het rijden overschreden wordt, gaat dit ringvormige controlelampje geel branden.
2-2. Instrumentenpaneel Controlelampje snelheidsmeter en toerenteller ■ AAN/UIT schakelen van het controlelampje STAP 1 Zet het multi-informatiedisplay in de stand voor het wijzigen van de instellingen. Druk op , of de toets ON/OFF. STAP 2 Selecteer het onderwerp waarvan de instellingen moeten worden gewijzigd. Druk op of om het onderwerp weer te geven waarvan de instellingen gewijzigd moeten worden. STAP 3 Wijzigen van de instellingen. Druk op de toets ON/OFF om de instelling te wijzigen.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Wijzigen instellingen controlelampje Gebruik de navigatieschakelaars om de snelheid of het toerental waarbij het gele, ringvormige controlelampje gaat branden, in te stellen. De instelling kan alleen worden gewijzigd als het contact AAN (IGNITION ON) staat en de auto stilstaat. STAP 1 2 Tijdens het rijden Druk op of om de stand voor het instellen van de snelheid of het toerental te selecteren.
2-2. Instrumentenpaneel STAP 2 De naald kan naar de gewenste snelheid of het gewenste toerental worden geplaatst door binnen 6 seconden op of te drukken, waarna het controlelampje weer AAN gezet kan worden door op de toets ON/OFF te drukken. Door de schakelaar ingedrukt te houden, verandert de ingestelde waarde sneller. Als de navigatieschakelaar gedurende enige tijd niet wordt bediend, wordt op het multi-informatiedisplay het vorige scherm weergegeven.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Weergavecondities controlelampje snelheid en snelheidsbereik Snelheidsbereik: Ongeveer 50 - 200 km/h Als de maximum snelheid wordt geselecteerd, gaat het controlelampje rood branden. ■ Weergavecondities controlelampje motortoerental en toerentalbereik Toerentalbereik: Ongeveer 2.000 - 6.500 omw/min Als het maximum toerental wordt geselecteerd, gaat het controlelampje rood branden.
2-2. Instrumentenpaneel Controlelampjes en waarschuwingslampjes De controlelampjes en waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel en middenpaneel informeren de bestuurder over de status van de diverse systemen in de auto. Instrumentenpaneel De eenheden die op de snelheidsmeter, toerenteller en brandstofmeter zijn aangegeven, de controlelampjes en de waarschuwingslampjes kunnen per model/ type verschillend zijn.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Controlelampjes De controlelampjes informeren de bestuurder over de bedrijfsstatus van de verschillende systemen van de auto. Controlelampje ECT SNOW (Blz. 152) Controlelampje grootlicht (Blz. 174) Controlelampje ECT PWR (Blz. 152) Controlelampje achterlicht (Blz. 174) Controlelampje cruise control (Blz. 185, 188) Controlelampje mistlampen voor (Blz. 178) Controlelampje Lexus Parking Assist-sensor (Blz. 201) Controlelampje mistachterlicht (Blz.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Waarschuwingslampjes Waarschuwingslampjes informeren de bestuurder over storingen in de systemen van de auto. (Blz. 447) * * * * * * * * (indien aanwezig) * (bestuurder) (voorpassagier) *: Deze lampjes gaan branden wanneer het contact AAN wordt gezet om aan te geven dat er een systeemcontrole wordt uitgevoerd. Ze gaan uit nadat de motor gestart is of na enkele seconden. Er kan een storing in een systeem aanwezig zijn als een lampje niet gaat branden of niet uit gaat.
2-2. Instrumentenpaneel Multi-informatiedisplay Het multi-informatiedisplay verschaft de bestuurder uiteenlopende rijgerelateerde informatie, inclusief de actuele buitentemperatuur. ● Ritinformatie (Blz. 170) Weergave van actieradius, brandstofverbruik en andere rijgerelateerde informatie. ● Weergave Lexus Assist-sensor Parking 2 Tijdens het rijden Automatisch weergegeven als de Lexus Parking Assist-sensor in gebruik is. ● Display navigatieschakelaars (Blz.
2-2. Instrumentenpaneel Ritinformatie De onderwerpen die worden weergegeven, kunnen worden gewijzigd door op de DISP-schakelaar te drukken. ■ Buitentemperatuur Weergave van de buitentemperatuur. Het temperatuurbereik dat kan worden weergegeven, loopt van -40C - 50C. Als de buitentemperatuur zakt tot 3C (37F), knipperen de cijfers op het display gedurende 10 seconden. ■ Actieradius Weergave van de geschatte afstand die met de in de tank aanwezige hoeveelheid brandstof kan worden afgelegd.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Gemiddeld brandstofverbruik Weergave van het gemiddelde brandstofverbruik sinds de functie is gereset. De functie kan worden gereset door de schakelaar DISP gedurende langer dan een seconde in te drukken als het gemiddelde brandstofverbruik wordt weergegeven. ■ Gemiddeld brandstofverbruik sinds tanken Weergave van het gemiddelde brandstofverbruik sinds er voor de laatste keer getankt is.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Schakelstand Geeft aan welke versnelling er op dat moment is ingeschakeld en welke versnellingen er beschikbaar zijn als de selectiehendel in stand D of S staat. Het aantal beschikbare versnellingen wordt weergegeven door het aantal stippen () en de actueel ingeschakelde versnelling in de vorm van een cijfer. De transmissie kiest automatisch de juiste versnelling binnen het door de bestuurder geselecteerde bereik.
2-2. Instrumentenpaneel WAARSCHUWING ■ Informatiedisplay bij lage temperaturen Laat het interieur van de auto op temperatuur komen alvorens het informatiedisplay te gebruiken. Bij extreem lage temperaturen kan het informatiedisplay trager reageren en kunnen wijzigingen met enige vertraging worden weergegeven. Zo kan er bijvoorbeeld enige tijd verstrijken tussen het schakelen door de bestuurder en de weergave van de ingeschakelde versnelling op het display.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Lichtschakelaar De koplampen kunnen handmatig of automatisch worden bediend. Uit De parkeerlichten vóór, achterlichten, kentekenplaat- en dashboardverlichting gaan branden. De koplampen en alle verlichting die hierboven genoemd is, gaan branden. De koplampen en de parkeerlichten vóór gaan automatisch aan en uit (wanneer het contact AAN is gezet).
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Draaiknop koplampverstelling (indien aanwezig) De koplamphoogte kan worden afgestemd op het aantal passagiers in de auto en de mate van belading.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Dagrijverlichting (indien aanwezig) Auto's met halogeenlampen Om uw auto beter zichtbaar te maken voor andere weggebruikers, gaan de koplampen automatisch branden (op een gereduceerde sterkte) als de motor gestart wordt en de parkeerrem wordt ontgrendeld. Motorvoertuigverlichting overdag is niet ontworpen voor gebruik in het donker.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers ■ Automatisch uitschakelsysteem verlichting ● Wanneer de lichtschakelaar in de stand staat: de koplampen worden automatisch uitgeschakeld als het contact in stand ACC of UIT staat. ● Wanneer de lichtschakelaar in de stand AUTO staat: De koplampen en achterlichten worden automatisch uitgeschakeld als het contact in stand ACC staat of UIT wordt gezet en het bestuurdersportier wordt geopend.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Schakelaar mistlampen De mistlampen zorgen voor meer zicht bij ongunstige rijomstandigheden, zoals bij regen of mist. De mistlampen kunnen worden gebruikt als de koplampen of de parkeerlichten vóór zijn ingeschakeld. (De mistachterlichten kunnen worden gebruikt als de mistlampen vóór ingeschakeld zijn.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Ruitenwissers en ruitensproeier Ruitenwissers met intervalafstelling Het wisinterval kan worden gewijzigd.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Sproeien en wissen Ruitenwissers schakelen automatisch in. (Na enkele slagen volgt een pauze en maken de wissers nog een slag om de laatste druppels te verwijderen.) Ruitenwissers met regensensor Als is geselecteerd, beginnen de ruitenwissers automatisch te wissen als de sensor signaleert dat het regent. De wissnelheid wordt automatisch afgestemd op de hoeveelheid neerslag en de rijsnelheid.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Sensorgevoeligheid (hoog) Sensorgevoeligheid (laag) 2 Sproeien en wissen Tijdens het rijden Ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld. (Na enkele slagen volgt een pauze en maken de wissers nog een slag om de laatste druppels te verwijderen.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers ■ De ruitenwissers en ruitensproeiers kunnen worden bediend als Het contact AAN staat. ■ Effecten van de rijsnelheid op de ruitenwisserwerking De rijsnelheid heeft invloed op het volgende, ook al staan de ruitenwissers niet in de stand AUTO.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers ■ Persoonlijke voorkeursinstellingen die kunnen worden aangepast bij een Lexus-dealer of erkende reparateur Bepaalde instellingen (bijvoorbeeld de nawisfunctie) kunnen worden gewijzigd. (Systemen met persoonlijke voorkeursinstellingen Blz.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Schakelaar koplampsproeiers De koplampen kunnen worden gereinigd door ruitensproeiervloeistof op de koplampen te spuiten. Druk op de toets om de koplampen te reinigen. ■ De koplampsproeiers kunnen worden bediend als Het contact AAN staat en de lichtschakelaar AAN staat. ■ Werking in combinatie met de ruitensproeiers Als het contact AAN staat en de koplampen branden, worden de koplampsproeiers één keer geactiveerd. (Blz.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Cruise control Met de cruise control kan een geprogrammeerde snelheid worden vastgehouden zonder dat hiervoor het gaspedaal hoeft te worden ingetrapt. Controlelampje Cruise control-schakelaar 2 STAP 1 When driving ■ Instellen van de rijsnelheid Schakel het systeem in met de toets ON-OFF. Druk nogmaals op de toets om de cruise control uit te schakelen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Wijzigen van de geprogrammeerde snelheid Verhogen van de snelheid Verlagen van de snelheid Houd de hendel vast tot de gewenste snelheid bereikt is. De snelheid kan in stappen (van ongeveer 1,6 km/h) worden geregeld door de hendel lichtjes naar boven of beneden te drukken en direct weer los te laten. ■ Uitschakelen en hervatten van snelheidsregeling Uitschakelen Trek de hendel naar u toe om de cruise control uit te schakelen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Automatisch uitschakelen van cruise control De geprogrammeerde snelheid wordt in de volgende situaties automatisch uitgeschakeld. ● De actuele rijsnelheid zakt tot meer dan 16 km/h onder de geprogrammeerde rijsnelheid In dit geval blijft de geprogrammeerde snelheid niet bewaard.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Adaptieve cruise control De adaptieve cruise control is een conventionele cruise control die is uitgebreid met een afstandsregeling tot de voorligger. Als deze regeling is ingeschakeld, accelereert of decelereert de auto automatisch om een vooraf ingestelde afstand tot de voorligger te bewaren.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Selecteren van de conventionele snelheidsregeling Schakel het systeem in met de toets ON-OFF. Druk nogmaals op de toets om deze functie uit te schakelen. De afstandsregeling wordt altijd als standaard regelfunctie geselecteerd als het contact AAN wordt gezet. 2 Tijdens het rijden Overschakelen naar een constante snelheidsregeling. (Ongeveer een seconde ingedrukt houden.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Wijzigen van de geprogrammeerde snelheid Verhogen van de snelheid Verlagen van de snelheid Houd de hendel vast tot de gewenste snelheid weergegeven is. De geprogrammeerde snelheid kan in stappen worden geregeld door de hendel lichtjes naar boven of beneden te drukken en direct weer los te laten. De snelheid kan in stappen van ongeveer 1,6 km/h worden geregeld tijdens de constante-snelheidsregeling en in stappen van ongeveer 5,0 km/h tijdens de afstandsregeling.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Wijzigen van de afstand tussen de auto's Symbool voorligger Iedere druk op de schakelaar wijzigt de afstand tussen de auto's. Lang Gemiddeld Kort De afstand wordt automatisch op Lang ingesteld als het contact AAN wordt gezet. Met een symbool wordt aangegeven of er een auto voor u rijdt.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Rijden met ingeschakelde afstandsregeling In deze stand registreert een radarsensor of er binnen 120 m voor u een voertuig rijdt. Deze sensor wordt tevens gebruikt om de afstand tussen uw auto en de voorligger te berekenen. Houd er rekening mee dat de afstand tot de voorligger korter wordt bij lange afdalingen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Volgen van een auto (die langzamer rijdt dan de ingestelde snelheid): Als de ingestelde snelheid 100 km/h is en de voorligger 80 km/h rijdt Het systeem regelt de snelheid van de auto zo dat de afstand die de bestuurder heeft ingesteld tot de voorligger gehandhaafd blijft.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Automatisch uitschakelen van de afstandsregeling De afstandsregeling wordt automatisch uitgeschakeld in de volgende situaties. ● De werkelijke rijsnelheid wordt lager dan 40 km/h. ● Het VSC is geactiveerd. ● De sensor kan niet goed werken omdat hij ergens door bedekt is. ● De ruitenwissers werken met hoge snelheid. ● De schakelaar ECT SNOW staat in de stand SNOW.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Radarsensor en lenskap Houd de sensor en de lenskap altijd schoon omdat het afstandsregelsysteem anders niet goed werkt. (Sommige materialen, zoals sneeuw, ijs en plastic, worden niet door de sensor waargenomen.) Als er gesignaleerd wordt dat er iets op de sensor aanwezig is, wordt de adaptieve cruise control uitgeschakeld.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Verklaring Hereby, DENSO CORPORATION declares that this DNMWR005 is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC. Hér með lýsir DENSO CORPORATION yfir því að DNMWR005 er í samræmi við grunnkröfur og aðrar kröfur, sem gerðar eru í tilskipun 1999/5/EC.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen DENSO CORPORATION tímto prohlašuje, že tento DNMWR005 je ve shodČ se základními požadavky a dalšími pĜíslušnými ustanoveními smČrnice 1999/5/ES. Undertegnede DENSO CORPORATION erklærer herved, at følgende udstyr DNMWR005 overholder de væsentlige krav og øvrige relevante krav i direktiv 1999/5/EF.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Vóór het gebruik van de adaptieve cruise control Vertrouw niet blindelings op de afstandsregeling. Wees u bewust van de ingestelde rijsnelheid. Regel zelf de snelheid bij door te remmen, gas te geven, enz. als de deceleratie/acceleratie die het systeem verzorgt niet toereikend is om de afstand tot de voorligger te regelen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Omstandigheden waarin de radarsensor voorliggers niet of niet op de juiste manier herkent Trap zo nodig het rempedaal in als een van de volgende soorten voertuigen zich voor u bevindt. Aangezien de sensor deze soorten voertuigen mogelijk niet goed signaleert, wordt de naderingssignaal (Blz. 454) niet geactiveerd, wat een aanrijding tot gevolg kan hebben.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Behandelen van de radarsensor Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om ervoor te zorgen dat het cruise control-systeem goed blijft functioneren: ● Houd de sensor en de grille te allen tijde schoon. Reinig de sensor en de grille met een zachte doek, zodat er geen krassen of beschadigingen ontstaan. ● Stel de sensor en de omgeving van de sensor niet bloot aan krachtige schokken.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Lexus Parking Assist-sensor De afstand tot obstakels die door de sensoren gemeten is, wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay en via geluidssignalen bij het fileparkeren en achteruit inparkeren in een garage. Controleer bij gebruik van dit systeem ook altijd zelf de omgeving rond de auto. Met navigatiesysteem Zie bij uitvoeringen met een navigatiesysteem de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Controlelampje Lexus Parking Assist-sensor (Blz. 338) Als de schakelaar AAN staat, verschijnt er een controlelampje om aan te geven dat de functie geactiveerd is. Display en zoemersysteem ■ Weergave signalen hoeksensoren en afstand tot een obstakel Het systeem werkt als de auto een obstakel tot op een afstand van ongeveer 50 cm nadert.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Weergave signalen sensoren achter en afstand tot een obstakel Het systeem werkt als de auto een obstakel tot op een afstand van ongeveer 150 cm nadert. Ongeveer 60 cm - 150 cm van het obstakel Ongeveer 45 cm - 60 cm van het obstakel Ongeveer 35 cm - 45 cm van het obstakel Knipperen: minder dan 35 cm van het obstakel ■ Werking zoemer en afstand tot het obstakel Een zoemer klinkt als de hoeksensoren achter en de sensoren achter in werking zijn.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Detectiegebied sensoren Ongeveer 50 cm Ongeveer 150 cm Ongeveer 50 cm De afbeelding toont het detectiegebied van de sensoren. Houd er rekening mee dat de sensoren obstakels die zich extreem dicht bij de auto bevinden, niet kunnen waarnemen. De vorm van een obstakel kan er ook toe leiden dat de sensor het obstakel niet ziet.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Detectie-informatie sensoren ● Bepaalde voertuigcondities en omgevingsinvloeden kunnen gevolgen hebben voor de mogelijkheden van de sensoren obstakels op de juiste manier te signaleren. Enkele van deze condities en invloeden staan hieronder genoemd. • De sensor is bedekt met modder, ijs of sneeuw. • De sensor is bevroren. • De sensor is met iets bedekt. • De auto helt sterk over naar één zijde.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Waarschuwing bij het gebruik van de Lexus Parking Assist-sensor Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Anders kan een aanrijding het gevolg zijn. ● Rijd als het systeem is ingeschakeld niet harder dan 10 km/h. ● Monteer geen accessoires binnen het bereik van de sensor. OPMERKING ■ Aanwijzingen bij het wassen van de auto Spuit geen overmatige hoeveelheden water of stoom in de richting van de sensoren. Anders kan schade aan de sensoren ontstaan.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Ondersteunende systemen Om de veiligheid en de prestaties tijdens het rijden te verbeteren is uw auto uitgerust met de volgende systemen die automatisch in werking treden als de omstandigheden daar om vragen. Houd er echter rekening mee dat dit aanvullende systemen zijn en vertrouw niet in al te sterke mate op deze systemen. ■ ABS (antiblokkeersysteem) Helpt het blokkeren van de wielen te voorkomen bij plotseling remmen of remmen op een glad wegdek.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Als de VSC/TRC in werking is Het controlelampje Traction Control knippert om aan te geven dat de VSC/TRC in werking is. Uitschakelen van de TRC/VSC Als u met uw auto vast komt te zitten in vers gevallen sneeuw of modder, kunnen de TRC en de VSC het aandrijfvermogen van de motor naar de wielen beperken. In dat geval kan het nodig zijn om het systeem uit te schakelen, zodat u de auto vrij kunt maken door te “schommelen”.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Uitschakelen van de TRC/VSC Houd de toets meer dan 3 seconden ingedrukt, terwijl de auto stilstaat, om de TRC en de VSC uit te schakelen. Er verschijnt een melding op het multi-informatiedisplay en het controlelampje VSC OFF gaat branden. Druk nogmaals op de toets om het systeem weer in te schakelen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Geluid stuurbekrachtiging Wanneer het stuurwiel bediend wordt, kan het geluid van een elektromotor (zoemend geluid) hoorbaar zijn. Dit is normaal en duidt niet op een storing. ■ Gereduceerde bekrachtiging door elektrische stuurbekrachtiging De mate van bekrachtiging door de elektrische stuurbekrachtiging wordt gereduceerd om het systeem tegen oververhitting te beschermen als er gedurende langere tijd frequent wordt gestuurd. Hierdoor kan de besturing zwaar aanvoelen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Als het Vehicle Stability Control-systeem (VSC) geactiveerd is Het controlelampje Traction Control knippert. Rijd altijd voorzichtig. Roekeloos rijgedrag kan leiden tot ongevallen. Wees bijzonder voorzichtig als het controlelampje knippert. ■ Wanneer TRC en VSC uitgeschakeld zijn Wees zeer voorzichtig en pas uw snelheid aan de conditie van het wegdek aan.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Hill Start Assist Control De Hill Start Assist Control voorkomt dat de auto achteruit rolt bij het wegrijden op een talud of gladde helling. Trap, om de Hill Start Assist Control in te schakelen, het rempedaal verder in als de auto volledig tot stilstand wordt gebracht. Er klinkt een zoemer om aan te geven dat het systeem wordt geactiveerd. Ook gaat het controlelampje Traction Control knipperen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Zoemer Hill Start Assist Control ● Als de Hill Start Assist Control wordt geactiveerd, klinkt de zoemer een keer. ● In de volgende situaties wordt de Hill Start Assist Control uitgeschakeld en klinkt de zoemer twee keer. • Er wordt niet geprobeerd weg te rijden binnen ongeveer 2 seconden nadat het rempedaal is losgelaten. • De selectiehendel wordt in stand P gezet. • De parkeerrem wordt geactiveerd. • Het rempedaal wordt opnieuw ingetrapt.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen PCS (Pre-Crash Safety-systeem) Als de radarsensor signaleert dat een frontale aanrijding onvermijdelijk is, worden veiligheidssystemen als het remsysteem en de veiligheidsgordels automatisch geactiveerd door het Pre-Crash Safety-systeem om de gevolgen van een aanrijding voor de inzittenden en de auto zoveel mogelijk te beperken.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Pre-Crash Brake-systeem uitschakelen Het Pre-Crash Brake-systeem kan via de navigatieschakelaars worden aan- en uitgeschakeld. (Blz. 338) Druk op of om de instelling van het Pre-Crash-remsysteem weer te geven ( ). Druk vervolgens op de toets ON/OFF in het midden van de schakelaar om ON of OFF te selecteren ( ). Na het bedienen van de navigatieschakelaar kan het ongeveer 3 seconden duren voordat de weergave op het display wordt gewijzigd.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ De onderdelen van het Pre-Crash Safety-systeem kunnen geactiveerd worden als ● Pre-Crash-veiligheidsgordels (type A): • Rijsnelheid hoger is dan 5 km/h. • De snelheid waarmee uw auto het obstakel of de tegemoetkomende auto nadert, is hoger dan 30 - 40 km/h. • De inzittenden voor hun veiligheidsgordel dragen. ● Pre-Crash-veiligheidsgordels (type B): • De rijsnelheid hoger wordt dan 30 km/h. • Het systeem een noodstop of een slip signaleert.
2-4.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Verklaring Hereby, DENSO CORPORATION declares that this DNMWR005 is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC. Hér með lýsir DENSO CORPORATION yfir því að DNMWR005 er í samræmi við grunnkröfur og aðrar kröfur, sem gerðar eru í tilskipun 1999/5/EC.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen DENSO CORPORATION tímto prohlašuje, že tento DNMWR005 je ve shodČ se základními požadavky a dalšími pĜíslušnými ustanoveními smČrnice 1999/5/ES. Undertegnede DENSO CORPORATION erklærer herved, at følgende udstyr DNMWR005 overholder de væsentlige krav og øvrige relevante krav i direktiv 1999/5/EF.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Beperkingen van het Pre-Crash Safety-systeem Vertrouw niet alleen op het Pre-Crash Safety-systeem. Rijd altijd veilig, houd rekening met de omgeving en controleer de weg op obstakels en andere potentiële gevaren.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Behandelen van de radarsensor Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om ervoor te zorgen dat het PreCrash Safety-systeem goed blijft functioneren. ● Houd de sensor en de grille te allen tijde schoon. Reinig de sensor en de grille met een zachte doek zodat er geen krassen of beschadigingen ontstaan. ● Stel de sensor en de omgeving van de sensor niet bloot aan krachtige schokken.
2-5. Rijinformatie Lading en bagage Lees onderstaande informatie over voorzorgsmaatregelen, laadvermogen en belading zorgvuldig door. ● Vervoer lading en bagage indien mogelijk altijd in de bagageruimte. ● Zorg ervoor dat de bagage stevig vastligt. ● Let erop dat de auto in balans blijft door zware lading niet aan één kant te leggen. Leg zware voorwerpen zo ver mogelijk naar voren. ● Neem geen onnodige bagage mee. Dit helpt u brandstof te besparen.
2-5. Rijinformatie WAARSCHUWING ■ Inhoud bagageruimte en verdeling Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Anders kunnen de banden te zwaar worden belast en reageert de auto minder goed op stuur- en remcommando's. Dit kan leiden tot ongevallen en letsel. ● Voorkom overbelading van uw auto. ● Verdeel de lading gelijkmatig over de auto.
2-5. Rijinformatie Rijden in de winter Tref voor het aanbreken van de winter de noodzakelijke voorbereidingen en voer de benodigde controles uit. Pas uw rijgedrag altijd aan de actuele weersomstandigheden aan. ■ Voorbereidingen voor de winter ● Gebruik vloeistoffen die geschikt zijn voor winterse omstandigheden. • Motorolie • Koelvloeistof • Ruitensproeiervloeistof ● Laat een monteur het elektrolytniveau en de soortelijke massa van het elektrolyt in de accu controleren.
2-5. Rijinformatie ■ Tijdens het rijden Verhoog de snelheid geleidelijk en pas de snelheid aan aan de conditie van de weg. ■ Bij het parkeren (in de winter of in koude gebieden) Parkeer de auto, zet de selectiehendel in stand P en zet het wiel onder de auto vast met een blok maar zet de auto niet op de parkeerrem. De parkeerrem kan vastvriezen en bij het ontgrendelen niet vrij komen. Blokkeer de wielen indien nodig, om wegglijden of kruipen te voorkomen.
2-5. Rijinformatie Wetgeving met betrekking tot gebruik van sneeuwkettingen ● De wetgeving met betrekking tot het gebruik van sneeuwkettingen verschilt per land en per soort weg. Stel u op de hoogte van deze voorschriften alvorens sneeuwkettingen te monteren. ● Monteer de sneeuwkettingen op de achterwielen. ● Zet de sneeuwkettingen na 0,5 1,0 km rijden nogmaals vast.
2-5. Rijinformatie WAARSCHUWING ■ Rijden met winterbanden Neem, om de kans op ongevallen te beperken, de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat niet doet, kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. ● Gebruik winterbanden met de voorgeschreven maat. ● Zorg ervoor dat de bandenspanning aan de specificatie voldoet. ● Rijd niet harder dan de toegestane snelheid of harder dan de snelheidslimiet die geldt voor de gebruikte winterbanden.
2-5. Rijinformatie Trekken van een aanhangwagen Lexus adviseert u geen aanhangwagen met uw auto te trekken. Lexus adviseert u bovendien geen trekhaak te laten monteren voor het gebruik van bijvoorbeeld een fietsendrager. Uw Lexus is niet ontworpen voor het trekken van aanhangwagens of het gebruik van op de trekhaak bevestigde fietsendragers en dergelijke.
2-5.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Automatische airconditioning ........................... 232 Achterruitverwarming en buitenspiegelverwarming...... 240 Voorruitverwarming ..................... 241 3-2. Gebruik van het audiosysteem Soorten audiosystemen.............. 242 Gebruik van de radio .................. 245 Gebruik van de CD-wisselaar............................... 249 Afspelen van CD's met MP3- en WMA-bestanden . 256 Bediening van een iPod.............
Interieur 3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Handsfree-systeem voor een mobiele telefoon ....................... 299 Gebruik van het handsfreesysteem (voor een mobiele telefoon)...................... 306 Een gesprek tot stand brengen........................................... 312 Instellen van een mobiele telefoon ......................... 316 Instelling beveiliging en systeem ..................................... 319 Gebruik van het telefoonboek..............................
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Automatische airconditioning De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt en de aanjagersnelheid worden automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur. Met navigatiesysteem Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie indien uw auto is uitgerust met een navigatiesysteem.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Gebruiken van de stand AUTO STAP 1 Druk op de toets . De airconditioning wordt ingeschakeld. De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt en de aanjagersnelheid worden automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur. STAP 2 Druk op de toets om de stand AUTO te selecteren. Automatisch overschakelen tussen buitenlucht en recirculatiestand.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming ■ Wijzigen van de gebruikte uitstroomopeningen Druk op de toets . Iedere keer dat er op gedrukt wordt, worden er andere uitstroomopeningen geselecteerd.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Voeten en voorruit ■ Overschakelen tussen buitenlucht en de recirculatiestand Druk op de toets . Iedere keer als wordt ingedrukt, wijzigt de instelling in de volgorde (recirculeren van de lucht in de auto), AUTO en (toelaten van buitenlucht). Als de stand AUTO is geselecteerd, werkt de airconditioning geheel automatisch. 3 Interieur Ontwasemen van de voorruit Druk op de toets . De airconditioning werkt automatisch.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Stand pollenverwijdering Druk op . Van de stand buitenlucht wordt overgeschakeld naar de stand (recirculatie). Pollen worden verwijderd en de luchtstroom wordt naar het bovenlichaam geleid. Onder normale omstandigheden wordt het systeem na ongeveer 1 tot 3 minuten automatisch uitgeschakeld. Druk om de functie uit te schakelen nogmaals op .
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming STAP 2 Druk op (verhogen) of (verlagen) van de toets . De gevoeligheid is instelbaar van -3 (laag) tot 3 (hoog).
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Uitstroomopeningen achter Richt de luchtstroom naar links of rechts, boven of beneden Draai de knop geheel naar de buitenzijde van de auto om de uitstroomopening te sluiten. ■ Gebruiken van de stand AUTO De aanjagersnelheid wordt automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur en de omgevingscondities. Dat kan leiden tot de volgende verschijnselen.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming ■ Als het controlelampje in knippert Druk op en schakel de airconditioning uit en vervolgens weer in. Er kan een storing aanwezig zijn in de airconditioning als het controlelampje blijft knipperen. Schakel de airconditioning uit en laat het systeem controleren door een Lexus-dealer of erkende reparateur.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Achterruitverwarming en buitenspiegelverwarming Deze beide systemen worden gebruikt om de achterruit te ontwasemen en om regendruppels, dauw en ijs van de buitenspiegels te verwijderen. Met navigatiesysteem Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie indien uw auto is uitgerust met een navigatiesysteem.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Voorruitverwarming Dit systeem wordt gebruikt om ijsvorming op de voorruit en de ruitenwissers te voorkomen. AAN/UIT De voorruitverwarming wordt na ongeveer 15 minuten automatisch uitgeschakeld. 3 ■ De voorruitverwarming kan worden bediend als Interieur Het contact AAN staat.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Soorten audiosystemen Met navigatiesysteem Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie indien uw auto is uitgerust met een navigatiesysteem.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Onderwerp Bladzijde Gebruik van de radio Blz. 245 Gebruik van de CD-wisselaar Blz. 249 Afspelen van CD's met MP3- en WMA-bestanden Blz. 256 Bediening van een iPod Blz. 263 Bediening van een USB-geheugen Blz. 270 Optimaal gebruik maken van het audiosysteem Blz. 278 Gebruik van de AUX-aansluiting Blz. 280 Gebruik van de audiotoetsen op het stuurwiel Blz.
3-2. Gebruik van het audiosysteem OPMERKING ■ Voorkomen van ontlading van de accu Laat het audiosysteem niet langer ingeschakeld dan noodzakelijk is als de motor niet draait. ■ Om schade aan het audiosysteem te voorkomen Mors geen drank of ander soort vloeistof over het audiosysteem.
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Vastleggen van voorkeuzezenders ■ Handmatig Stem af op de gewenste zender door de knop STAP 1 draaien of op of op te ver- te drukken. Houd de toets (van tot ) waaronder u de zender wilt opslaan ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. ■ Automatisch Houd de toets ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. STAP 2 Er worden maximaal 6 zenders opgeslagen in de volgorde van ontvangstkwaliteit. Als het opslaan voltooid is, klinken er 2 piepsignalen.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Selecteren van programmatype Druk op de toets . Iedere keer dat de toets wordt ingedrukt, wijzigt de keuze van het programmatype in deze volgorde: NEWS SPORTS TALK POP CLASSICS. ■ Verkeersinformatie Druk op . Stand TP: Het systeem schakelt automatisch over naar een zender waarop verkeersinformatie wordt meegestuurd, zodra deze informatie ontvangen wordt. Als de verkeersinformatie beëindigd is, wordt weer teruggeschakeld naar de zender waarop was afgestemd.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ EON (Enhanced Other Network) systeem (voor de ontvangst van verkeersmeldin- gen) Als de RDS-zender (met EON-gegevens) waar u naar luistert geen verkeersinformatie meestuurt en het audiosysteem in stand TA (verkeersmelding) staat, schakelt het systeem automatisch over naar een zender van de EON AF-lijst zodra het uitzenden van de verkeersinformatie begint. ■ Als de accu is losgenomen De opgeslagen voorkeuzezenders zijn gewist.
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Laden van CD's ■ Laden van een CD STAP 1 Druk op de toets . Op het display verschijnt de melding WAIT. STAP 2 Plaats de CD als het controlelampje bij de opening van amberkleurig naar groen verandert. De melding op het display verandert van WAIT in LOAD. ■ Laden van meerdere CD's STAP 1 Houd de toets ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Op het display verschijnt de melding WAIT.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Uitwerpen van alle CD's Houd de toets ingedrukt tot er een piepsignaal hoorbaar is en verwijder de CD's. Selecteren, versneld vooruitspoelen en terugspoelen van muziekstukken ■ Een muziekstuk selecteren Druk op van de toets om vooruit te spoelen en op om terug te spoelen tot het nummer van het gewenste muziekstuk wordt weergegeven. Houd om versneld vooruit of terug te spoelen of van de toets inge3 drukt totdat een pieptoon hoorbaar is.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Herhalen ■ Een muziekstuk herhalen Druk op de toets (RPT). ■ Alle muziekstukken van een CD herhalen Houd de toets (RPT) ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Afspelen en pauzeren van muziekstukken Druk om een muziekstuk af te spelen of te pauzeren op ( ). Wijzigen van weergave op het display Druk op . Iedere keer wanneer er op gedrukt wordt, wijzigt de weergave op het display in de volgorde nummer muziekstuk/verstreken tijdtitel van CDtitel muziekstuk.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Als op het display de melding LOAD, ERROR of WAIT wordt weergegeven LOAD: ERROR: Dit geeft aan dat het laden van de CD in de CD-wisselaar voltooid is. Dit geeft aan dat er een probleem is met de CD of met de speler. De CD kan vuil, beschadigd of verkeerd geplaatst zijn. WAIT: Het afspelen wordt afgebroken vanwege de hoge temperatuur in de speler. Wacht enige tijd en druk op de toets .
3-2. Gebruik van het audiosysteem OPMERKING ■ CD's en adapters die niet kunnen worden gebruikt Gebruik de volgende CD's, 8 cm CD-adapters of DualDiscs niet. Hierdoor kan de CD-wisselaar beschadigd raken en/of kan het plaatsen/verwijderen bemoeilijkt worden. ● CD's met een andere diameter dan 12 cm. ● Inferieure en vervormde CD's. ● CD's met een transparant of lichtdoorlatend opnamegedeelte. ● CD's waar tape, stickers of CD-R-labels op geplakt zijn of CD's waarvan het label heeft losgelaten.
3-2. Gebruik van het audiosysteem OPMERKING ■ Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van CD-wisselaar Het niet inachtnemen van de voorzorgsmaatregelen kan leiden tot beschadiging van de CD's of van de wisselaar zelf. ● Plaats geen andere voorwerpen dan CD's in de opening van de CD-wisselaar. ● Probeer de CD-wisselaar niet met olie te smeren. ● Stel CD's niet bloot aan direct zonlicht. ● Probeer de CD-wisselaar niet uit elkaar te nemen. ● Plaats per keer niet meer dan een CD in de opening.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Afspelen van CD's met MP3- en WMA-bestanden Afspelen/pauze Herhalen Afspelen in willekeurige volgorde AAN/UIT Mapkeuze Weergave tekst Volume Afspelen Uitwerpen van CD Selecteren van bestanden Selecteren van bestanden CD-keuze Laden van CD Laden en uitwerpen van CD's met MP3- en WMA-bestanden Blz. 250 Selecteren van discs met MP3- en WMA-bestanden Blz.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Versneld vooruit- en terugspoelen van bestanden Houd om versneld vooruit of terug te spoelen of van de toets ingedrukt totdat een pieptoon hoorbaar is. Selecteren van bestanden ■ Selecteren van een bestand per keer Draai aan de knop of druk op of van om het gewenste bestand te selecteren. 3 Herhalen Interieur ■ Herhalen van een bestand Druk op de toets (RPT). ■ Alle bestanden in een map herhalen Houd de toets (RPT) ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Wijzigen van weergave op het display Druk op . Iedere keer dat er op wordt gedrukt wijzigt de weergave op het display in de volgorde: nummer map/nummer bestand/verstreken tijdnaam map naam bestandalbumtitel (alleen MP3)titel muziekstuknaam artiest. ■ Display Er kunnen maximaal 12 karakters tegelijk worden weergegeven. Bij 13 of meer karakters kunnen de volgende karakters worden weergegeven door ingedrukt te houden totdat een pieptoon hoorbaar is.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Discs die kunnen worden gebruikt Discs die zijn voorzien van onderstaand label, kunnen worden gebruikt. Afhankelijk van het opnameformaat of de eigenschappen van de disc, krassen, vuil of beschadigingen is afspelen wellicht niet mogelijk. ■ Beschermingsfunctie CD-wisselaar Om de interne componenten in de CD-wisselaar te beschermen, wordt het afspelen automatisch onderbroken als er een defect wordt gesignaleerd.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ MP3- en WMA-bestanden MP3 (MPEG Audio LAYER3) is een standaard audiocompressieformaat. Met deze MP3-techniek kunnen bestanden worden gecomprimeerd tot ongeveer 1/10 van hun oorspronkelijke grootte. WMA (Windows Media® Audio) is een audiocompressieformaat van Microsoft. Audiobestanden die met deze techniek worden gecomprimeerd, zijn kleiner dan bestanden die met behulp van de MP3-techniek worden gecomprimeerd.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ● Compatibele CD-formaten De volgende formaten kunnen worden gebruikt. • CD-formaten: CD-ROM Mode 1 en Mode 2 CD-ROM XA Mode 2, Form 1 en Form 2 • Bestandsformaten: ISO9660 level 1, level 2, (Romeo, Joliet) MP3- en WMA-bestanden die in een ander formaat geschreven zijn, kunnen mogelijk niet op de juiste manier worden afgespeeld en de bestandsnamen en mapnamen kunnen mogelijk niet correct worden weergegeven.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ● Afspelen van MP3- en WMA-bestanden Als er een CD met MP3- of WMA-bestanden in de wisselaar wordt geplaatst, worden eerst alle bestanden op de CD gecontroleerd. Als deze controle voltooid is, wordt het eerste MP3- of WMA-bestand afgespeeld. Om de bestandscontrole niet langer te laten duren dan nodig is, adviseren wij u geen andere bestanden dan MP3of WMA-bestanden op de CD op te nemen en geen onnodige mappen te creëren.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Bediening van een iPod Door een iPod aan te sluiten, kunt u naar uw favoriete muziek luisteren via de luidsprekers van uw auto. ■ Aansluiten van een iPod STAP 1 Open het afdekkapje en sluit uw externe audioapparaat aan. Schakel de iPod indien in als dit niet het geval is. STAP 2 Druk op .
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Bedieningspaneel Afspelen/pauze Terug Herhalen Afspelen in willekeurige volgorde Weergave tekst Menu iPod/ song Song AAN/UIT Volume Song Afspelen Selecteren van een afspeelfunctie 264 STAP 1 Druk op om het iPod-menu weer te geven. STAP 2 Door op de knop of te drukken, wijzigt de afspeelfunctie in de volgorde: PLAYLISTSARTISTSALBUMSSONGS PODCASTSGENRESCOMPOSERS AUDIOBOOKS STAP 3 Druk op de toets ren.
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Selecteren van songs Draai aan de knop of druk op of van om de gewenste song te selecteren. Afspelen en pauzeren van songs Druk op ( ) om een song af te spelen of te pauzeren. Vooruit- en terugspoelen van songs Houd om vooruit of terug te spoelen of van ingedrukt totdat u een pieptoon hoort. Afspelen in willekeurige volgorde ■ In willekeurige volgorde afspelen van songs van een afspeellijst of album Druk op de toets (RAND).
3-2. Gebruik van het audiosysteem Regelen van de geluidskwaliteit en de balans STAP 1 Druk op om het iPod-menu weer te geven. STAP 2 Druk op om de geluidsinstelling te wijzigen. (Blz. 278) ■ Over iPod ● Apple is niet verantwoordelijk voor de bediening van dit apparaat of voor het al dan niet voldoen aan de veiligheidseisen en wettelijke eisen. ● iPod is een handelsmerk van Apple Inc., geregistreerd in de V.S. en in andere lan- den.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Uitschakelen van willekeurige afspeelvolgorde en herhaling Druk nogmaals op de toets (RAND) of (RPT). ■ Foutmeldingen ERROR: Dit duidt op een probleem in de iPod of de aansluiting. NO MUSIC: Dit geeft aan dat de iPod geen muziek bevat. EMPTY: Dit geeft aan dat sommige beschikbare songs niet kunnen worden gevonden in de geselecteerde afspeellijst. UPDATE: Dit geeft aan dat de versie van de iPod niet compatibel is. Werk de iPod-software bij tot de nieuwste versie.
3-2. Gebruik van het audiosysteem WAARSCHUWING ■ Waarschuwing tijdens het rijden Het aansluiten en bedienen van uw iPod mag niet plaatsvinden tijdens het rijden. OPMERKING ■ Voorkomen van beschadiging van de iPod ● Laat uw iPod niet achter in de auto. De temperatuur in de auto kan hoog oplopen waardoor de speler beschadigd kan raken. ● Oefen bij het aansluiten van uw iPod geen kracht uit op de speler, anders kunnen de iPod en de aansluiting beschadigd raken.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Bediening van een USB-geheugen Door een USB-geheugen aan te sluiten kunt u naar uw favoriete muziek luisteren via de luidsprekers van uw auto. ■ Aansluiten van een USB-geheugen STAP 1 Open het afdekkapje en sluit uw externe audioapparaat aan. Schakel het USB-geheugen in als dit nog niet het geval is. STAP 2 270 Druk op .
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Selecteren van een map ■ Selecteren van een map per keer Druk op de toets () of () om de gewenste map te selecteren. ■ Terugkeren naar de eerste map Houd de toets () ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Selecteren van bestanden Draai aan de knop of druk op of van om het gewenste bestand te selecteren. Afspelen en pauzeren van bestanden Druk op ( ) om een bestand af te spelen of te pauzeren.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Herhalen ■ Herhalen van een bestand Druk op de toets (RPT). ■ Alle bestanden in een map herhalen Houd de toets (RPT) ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Wijzigen van weergave op het display Druk op . Iedere keer dat er op wordt gedrukt, wijzigt de weergave op het display in de volgorde verstreken tijd naam map naam bestand albumtitel (alleen MP3) titel muziekstuk naam artiest.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Foutmeldingen ERROR: Dit geeft aan dat er een probleem is met het USB-geheugen of de aansluiting ervan. NO MUSIC (geen muziek): Dit geeft aan dat de USB-speler geen MP3-/WMAbestanden bevat. ■ USB-stick ● Compatibele spelers USB-geheugen waarmee MP3- en WMA-bestanden afgespeeld kunnen worden ● Compatibele afspeelformaten De volgende formaten kunnen worden gebruikt: • USB-communicatieformaten: USB2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ● Compatibiliteit MP3-bestanden • Compatibele standaards MP3 (MPEG1 AUDIO LAYERII, III, MPEG2 AUDIO LAYERII, III, MPEG2.5) • Compatibele samplingfrequenties MPEG1 AUDIO LAYERII, III: 32, 44,1, 48 (kHz) MPEG2 AUDIO LAYERII, III: 16, 22,05, 24 (kHz) MPEG2.5: 8, 11,025, 12 (kHz) • Compatibele bit rates (compatibel met VBR) MPEG1 AUDIO LAYERII, III: 32-320 (kbps) MPEG2 AUDIO LAYERII, III: 32-160 (kbps) MPEG2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ● Afspelen van MP3- en WMA-bestanden • Wanneer er een apparaat met MP3- of WMA-bestanden is aangesloten, worden eerst alle bestanden op het USB-geheugen gecontroleerd. Als deze controle voltooid is, wordt het eerste MP3- of WMA-bestand afgespeeld. Om de bestandscontrole niet langer te laten duren dan nodig is, adviseren wij u geen andere bestanden dan MP3- of WMA-bestanden op te nemen en geen onnodige mappen te creëren.
3-2. Gebruik van het audiosysteem OPMERKING ■ Voorkomen van beschadiging van USB-stick-spelers ● Laat uw USB-geheugen niet achter in de auto. De temperatuur in de auto kan hoog oplopen waardoor de speler beschadigd kan raken. ● Oefen bij het aansluiten van uw USB-geheugen geen kracht uit op de speler, anders kunnen het USB-geheugen en de aansluiting beschadigd raken. ● Steek geen vreemde voorwerpen in de aansluiting, anders kunnen het USB-geheugen en de aansluiting beschadigd raken.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Optimaal gebruik maken van het audiosysteem Regelen van de geluidskwaliteit Regelen van het ASL Wijzigen van geluidskwaliteitsinstellingen Regelen van het ASL (Automatic Sound Levelizer) Druk op . Iedere keer als op AAN en UIT. wordt gedrukt, schakelt het ASL over tussen Het ASL regelt automatisch het volume en de hoge en lage tonen op basis van het geluidsniveau in de auto tijdens het rijden.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Regelen van geluidskwaliteit Druk op de toets of de toets Weergave op display Functie Niveau BAS* Lage tonen -5 - 5 MID* Middentonen -5 - 5 TRE* Hoge tonen -5 - 5 FAD Balans voor/ achter BAL Balans links/ rechts om de instelling te wijzigen. Druk op Druk op .
3-2. Gebruik van het audiosysteem Gebruik van de AUX-aansluiting Met deze aansluiting kan een draagbaar audioapparaat op het systeem worden aangesloten en kan naar dit apparaat worden geluisterd via de luidsprekers van de auto. STAP 1 Open het afdekkapje en sluit uw externe audioapparaat aan. STAP 2 Druk op . ■ Bedienen van externe audioapparaten die zijn aangesloten op het audiosysteem Het volume kan worden geregeld met behulp van de volumeregelaar van het audiosysteem van de auto.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Gebruik van de audiotoetsen op het stuurwiel Sommige functies van het audiosysteem kunnen worden bediend met behulp van toetsen op het stuurwiel.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Selecteren van de audiobron Druk op de toets als het audiosysteem AAN is. De audiobron wijzigt in onderstaande volgorde, elke keer wanneer wordt ingedrukt. Als er geen discs in de speler zijn geplaatst of als het externe apparaat niet is aangesloten, wordt die functie overgeslagen. FM1FM2FM3CD-spelerBluetooth®audioAUX iPod of USB-geheugenMW Regelen van het volume Druk op + van de toets volume te verlagen. Houd gen.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Selecteren van een album STAP 1 STAP 2 Druk op om Bluetooth ®-audio in te schakelen. Houd de toets of op ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Selecteren van een map STAP 1 STAP 2 Druk op om USB-geheugen te selecteren. Houd de toets of op ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Selecteren van een CD in de CD-wisselaar STAP 1 3 om de CD-wisselaar in te schakelen. Houd de toets of op hoort.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem ® Bluetooth -audiosysteem Met het Bluetooth®-audiosysteem kunt u via draadloze communicatie door de luidsprekers van de auto genieten van muziek op een draagbare (audio)speler. Dit audiosysteem ondersteunt Bluetooth®, een draadloos datasysteem dat muziek op draagbare spelers kan afspelen zonder kabels. Als uw draagbare speler geen Bluetooth® ondersteunt, werkt het Bluetooth®-audiosysteem niet.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem ■ Bij overdracht van de auto Initialiseer het systeem om te voorkomen dat anderen toegang hebben tot uw persoonlijke gegevens. ( Blz. 321) ■ Over Bluetooth® Bluetooth is een geregistreerd handelsmerk van Bluetooth SIG. Inc. ■ Compatibele modellen ● Bluetooth®-specificaties: 3 Interieur Ver. 1.1 of hoger (Aanbevolen: 1.2 of hoger) ● Volgende profielen: • A2DP (Advanced Audio Distribution Profile) Ver. 1.0 of hoger (Aanbevolen: Ver. 1.
3-3.
3-3.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem WAARSCHUWING ■ Waarschuwing tijdens het rijden Maak geen verbinding met een draagbare speler en bedien geen knoppen. OPMERKING ■ Om schade aan draagbare spelers te voorkomen Laat nooit een draagbare speler achter in de auto. De temperatuur in de auto kan hoog oplopen waardoor de speler beschadigd kan raken.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem ® Gebruik van het Bluetooth -audiosysteem ■ Audiosysteem Display Een melding, naam, nummer, enz. wordt weergegeven. Kleine letters en speciale karakters kunnen niet worden weergegeven.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Eerste gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Alvorens het Bluetooth®-audiosysteem te gebruiken moet een Bluetooth® compatibele draagbare speler in het systeem worden geregistreerd. Volg de onderstaande procedure om een draagbare speler te registreren (koppelen): STAP 1 Druk op . en selecteer BT•A MENU met STAP 2 Selecteer “BT•A Setup” met STAP 3 Selecteer “Pair Audio” (koppelen audio) met . , en , en .
3-3.
3-3.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Selecteren van een album Druk om het gewenste album te selecteren op () of (). Selecteren van muziekstukken Druk op of van om het gewenste muziekstuk te selecteren. Afspelen en pauzeren van muziekstukken Druk om een muziekstuk af te spelen of te pauzeren op ( ). 3 Vooruitspoelen en terugspoelen van muziekstukken Interieur Houd om vooruit of terug te spoelen of van ingedrukt totdat u een pieptoon hoort.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Gebruik van de audiotoetsen op het stuurwiel Blz. 281 ■ Functies Bluetooth®-audiosysteem Afhankelijk van de draagbare speler die is verbonden met het systeem kunnen bepaalde functies niet beschikbaar zijn. ■ Display Er kunnen maximaal 12 karakters tegelijk worden weergegeven. Bij 13 of meer karakters kunnen de volgende karakters worden weergegeven door ingedrukt te houden totdat een pieptoon hoorbaar is. Er kunnen maximaal 24 karakters worden weergegeven.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Instellen van een Bluetooth® compatibele draagbare speler Door een draagbare audiospeler te registreren in het Bluetooth®-audiosysteem kan het systeem werken. De volgende functies kunnen worden gebruikt voor geregistreerde draagbare spelers: ■ Functies en bediening Volg onderstaande stappen om voor iedere functie toegang te krijgen tot het menu.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Registreren van een draagbare speler Selecteer “Pair Audio” (koppelen audio) met , en en voer de procedure voor het registreren van een draagbare speler uit. (Blz. 290) Selecteren van de te gebruiken draagbare speler STAP 1 Selecteer “Select Audio” (selecteren audio) met . STAP 2 Selecteer de te gebruiken speler met , en . Selecteer “From Car” (van auto) of “From Audio” (van audio) met , en .
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem De pincode wijzigen STAP 1 STAP 2 Selecteer “Set Passkey” (pincode instellen) met . Selecteer een 4 tot 8-cijferig getal met , , en en . Voer de cijfers een voor een in. STAP 3 Druk nogmaals op wanneer de gehele pincode is ingevoerd. Wanneer het te registreren getal 8 cijfers heeft, hoeft drukt te worden. niet inge- Verwijderen van een geregistreerde draagbare speler STAP 1 Selecteer “Delete Audio” (audio verwijderen) met en .
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem ® Instellen Bluetooth -audiosysteem ■ Systeeminstellingen en bediening Volg onderstaande stappen om voor iedere instelling toegang te krijgen tot het menu. STAP 1 Druk op om BT•A MENU te selecteren of druk op de toets gesprek aannemen en selecteer “Setup” (instellen) met , en . STAP 2 Selecteer “System Setup” (systeeminstellingen) met en .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Handsfree-systeem voor een mobiele telefoon Het handsfree-systeem maakt het mogelijk uw mobiele telefoon te gebruiken zonder dat u deze vast hoeft te houden. Het systeem ondersteunt het Bluetooth®-protocol. Bluetooth® is een draadloos systeem waarmee de mobiele telefoon contact legt met het handsfreesysteem zodat er gesprekken kunnen worden gevoerd.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Onderwerp 300 Bladzijde Gebruik van het handsfree-systeem ■Wanneer u het handsfree-systeem voor de eerste keer gebruikt Blz.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Onderwerp Gebruik van het telefoonboek ■Een nieuw telefoonnummer toevoegen ■De opgeslagen naam in het telefoonboek wijzigen ■Overzicht weergeven van de opgeslagen gegevens ■Snelkeuzenummers instellen ■Opgeslagen gegevens verwijderen ■Snelkeuzenummers verwijderen Bladzijde Blz.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) ■ Bij overdracht van de auto Initialiseer het systeem om te voorkomen dat anderen toegang hebben tot uw persoonlijke gegevens. (Blz. 321) ■ Over Bluetooth® Bluetooth is een geregistreerd handelsmerk van Bluetooth SIG. Inc. ■ Compatibele modellen Compatibel met HFP (Hands Free Profile) Ver. 1.0 of hoger (Aanbevolen: Ver. 1.5) en OPP (Object Push Profile) Ver. 1.1.
3-4.
3-4.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) WAARSCHUWING ■ Waarschuwing tijdens het rijden Gebruik de mobiele telefoon niet tijdens het rijden of gebruik de Bluetooth®-functie. OPMERKING ■ Voorkomen van schade aan de mobiele telefoon Laat uw mobiele telefoon niet achter in de auto. De temperatuur in de auto kan hoog oplopen, waardoor uw telefoon beschadigd kan raken.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) ■ Audiosysteem Display Er wordt een melding, naam, telefoonnummer, enz. weergegeven. Kleine letters en speciale karakters kunnen niet worden weergegeven.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) ■ Stuurwieltoetsen Volume Tijdens een binnenkomend gesprek: Stelt het beltoonvolume in Tijdens een gesprek: Stelt het ontvangstvolume in Het volume van de stembegeleiding kan niet met deze toets worden ingesteld.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Wanneer u het handsfree-systeem voor de eerste keer gebruikt Voordat u het handsfree-systeem kunt gebruiken, moet u eerst een mobiele telefoon in het systeem registreren. Wanneer het systeem wordt gestart terwijl er geen mobiele telefoon is geregistreerd, wordt automatisch de telefoonregistratiemodus ingeschakeld.
3-4.
3-4.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) ■ Automatisch afstellen van het volume Wanneer de rijsnelheid 80 km/h of hoger is, wordt het volume automatisch hoger. Wanneer de rijsnelheid onder de 70 km/h komt, keert het volume weer naar het eerder ingestelde niveau terug. ■ Handelingen die niet kunnen worden uitgevoerd tijdens het rijden ● Bediening van het systeem met , en ● Een mobiele telefoon in het systeem registreren ■ De pincode wijzigen Blz.
3-4.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Bellen via een opgeslagen naam STAP 1 Druk op de spraaktoets en noem de opgeslagen naam. De gewenste naam of het nummer wordt weergegeven. STAP 2 Bel via een van de onderstaande methodes: a. Druk op de toets gesprek aannemen. b. Selecteer “Dial” (bellen) met , en . Als de uitgesproken naam niet wordt herkend, selecteer dan in STAP 1 , en de gewenste naam.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Een gesprek doorsturen Tijdens het tot stand brengen van een gesprek, wanneer een gesprek wordt ontvangen en tijdens een gesprek kan een oproep worden doorgestuurd tussen de mobiele telefoon en het systeem. Gebruik een van de onderstaande methodes: a. Gebruik de mobiele telefoon. Raadpleeg de handleiding van de mobiele telefoon voor de bediening. b. Druk op de toets gesprek aannemen.
3-4.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Instellen van een mobiele telefoon Wanneer een mobiele telefoon in het handsfree-systeem wordt geregistreerd, kan het systeem worden gebruikt. De volgende functies zijn beschikbaar voor geregistreerde mobiele telefoons: ■ Functies en bediening Volg onderstaande stappen om voor iedere functie toegang te krijgen tot het menu. STAP 1 Druk op de toets gesprek aannemen en selecteer “Setup” (instellen) met , en .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Een mobiele telefoon registreren Selecteer “Pair Phone” (telefoon koppelen) met , en en voer onderstaande procedure uit om een mobiele telefoon te registreren. (Blz. 308) Een mobiele telefoon selecteren voor gebruik STAP 1 Selecteer “Select Phone” (telefoon selecteren) met en . STAP 2 Selecteer de te gebruiken mobiele telefoon met .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) De pincode wijzigen STAP 1 STAP 2 Selecteer “Set Passkey” (pincode instellen) met . Selecteer een 4 tot 8-cijferig getal met , , en en . Voer de cijfers een voor een in. STAP 3 Druk nogmaals op wanneer de gehele pincode is ingevoerd. Wanneer het te registreren getal 8 cijfers heeft, hoeft drukt te worden. niet inge- Een geregistreerde mobiele telefoon verwijderen STAP 1 Selecteer “Delete Phone” (telefoon verwijderen) met en .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Instelling beveiliging en systeem Volg onderstaande stappen om voor iedere instelling toegang te krijgen tot het menu. ■ Beveiligingsinstellingen en bediening STAP 1 Druk op de toets gesprek aannemen en selecteer “Setup” (instellen) met , en . STAP 2 Selecteer “Security” (beveiliging) met , en Selecteer een van de onderstaande mogelijkheden met en : ● De pincode instellen of wijzigen “Set PIN” (pincode instellen) STAP 3 .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) De pincode instellen of wijzigen ■ Een pincode instellen STAP 1 Selecteer “Set PIN” (pincode instellen) met . STAP 2 Voer met , en , en , en een pincode in. Voer de cijfers van de code een voor een in. ■ De pincode wijzigen STAP 1 Selecteer “Set PIN” (pincode instellen) met . STAP 2 Voer met , en de geregistreerde pincode in. Voer met , en een nieuwe pincode in. STAP 3 Voer de cijfers van de code een voor een in.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Het adres en de naam van het Bluetooth®-toestel weergeven STAP 1 Selecteer “Device Name” (naam apparaat) met . , en STAP 2 Druk op of om het adres en de naam van het ® Bluetooth -toestel weer te geven. STAP 3 Selecteer met “Go Back” (terug) met , en terug te keren naar “System Setup” (systeeminstellingen). om Systeeminitialisatie STAP 1 STAP 2 Selecteer “Initialize” (initialiseren) en vervolgens “Confirm” (bevestigen) met , en .
3-4.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Gebruik van het telefoonboek Volg onderstaande stappen om voor iedere instelling toegang te krijgen tot het menu. STAP 1 Druk op de toets gesprek aannemen en selecteer “Phonebook” (telefoonboek) met , en .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) ■ Toevoegen Selecteer “Add Entry” (item toevoegen) met , en . STAP 2 Gebruik een van de onderstaande methoden om een telefoonnummer in te voeren: Telefoonboekgegevens uit de mobiele telefoon doorsturen: STEP2-1 Selecteer “By Phone” (via de telefoon) en vervolgens “Confirm” (bevestigen) met , en . STEP2-2 Wanneer “Transfer” (versturen) op het display verschijnt, kunt u de gegevens van de mobiele telefoon doorsturen.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) STAP 4 Selecteer “Confirm” (bevestigen) met , STAP 5 Selecteer nogmaals “Confirm” (bevestigen) met . en . , en Wanneer in STAP 5 “Speed Dial” (snelkeuzenummer) wordt geselecteerd i.p.v. “Confirm” (bevestigen) wordt het net toegevoegde telefoonnummer als snelkeuze geregistreerd. De opgeslagen naam in het telefoonboek wijzigen STAP 1 Selecteer “Change Name” (naam wijzigen) met .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Snelkeuzenummers instellen STAP 1 Selecteer “Speed Dial” (snelkeuzenummer) met . STAP 2 Selecteer het gewenste nummer met , en . Selecteer de gewenste voorkeuzetoets en registreer de gegevens voor snelkeuze volgens een van onderstaande methodes: a. Druk op de gewenste voorkeuzetoets en selecteer “Confirm” (bevestigen) met , en . b. Houdt de gewenste voorkeuzetoets ingedrukt.
3-5. Gebruik van de interieurverlichting Overzicht interieurverlichting Uw Lexus is uitgerust met instapverlichting om u behulpzaam te zijn bij het instappen. Naar de functie van het systeem worden de lampjes, zoals weergegeven in onderstaande afbeelding, automatisch in- en uitgeschakeld, afhankelijk van de aanwezigheid van de elektronische sleutel, het vergrendeld/ ontgrendeld zijn van de portieren, het openen/sluiten van de portieren en de stand van het contact. 3 Interieur Leeslampjes (Blz.
3-5. Gebruik van de interieurverlichting Interieurverlichting en leeslampjes ■ Om te voorkomen dat de accu te ver ontladen raakt Als de interieurverlichting aan blijft als het portier niet geheel gesloten is en de schakelaar van de interieurverlichting (DOOR ON/OFF) in stand ON staat, schakelt de verlichting na 20 minuten automatisch uit. ■ Persoonlijke voorkeursinstellingen die kunnen worden aangepast bij een Lexus-dealer of erkende reparateur De instellingen (bijv.
3-6. Gebruik van de opbergmogelijkheden Overzicht van opbergmogelijkheden 3 Interieur Dashboardkastje Extra opbergvak (indien aanwezig) Bekerhouders Achterste deel middenconsole WAARSCHUWING ■ Voorwerpen die niet in de opbergvakken moeten worden achtergelaten Laat geen brillen, aanstekers of spuitbussen achter in de opbergvakken.
3-6. Gebruik van de opbergmogelijkheden Dashboardkastje Dashboardkastje Openen (drukknop) Vergrendelen met mechanische sleutel Ontgrendelen met mechanische sleutel ■ Verlichting dashboardkastje De verlichting gaat branden als het contact AAN (IGNITION ON) staat. ■ Hoofdschakelaar openingssysteem achterklep In het dashboardkastje bevindt zich de hoofdschakelaar van het openingssysteem voor de achterklep. (Blz. 49) WAARSCHUWING ■ Waarschuwing tijdens het rijden Houd het dashboardkastje gesloten.
3-6. Gebruik van de opbergmogelijkheden Achterste deel middenconsole Opbergmogelijkheid in de middenconsole Trek aan de knop om de vergrendeling ongedaan te maken. Verschuif de armsteun. Trek aan de knop om de vergrendeling ongedaan te maken. Til de armsteun op om het deksel te openen. ■ Verlichting achterste deel middenconsole 3 De verlichting gaat branden als het contact AAN (IGNITION ON) staat.
3-6. Gebruik van de opbergmogelijkheden Bekerhouders Bekerhouders Voor (type dat ingedrukt moet worden) Druk het deksel naar beneden en klap het vervolgens open. Voor (schuiftype) Druk op de knop om de vergrendeling ongedaan te maken. Verschuif de armsteun. Achter Open het voorste deel van het deksel. Open het achterste deel van het deksel.
3-6. Gebruik van de opbergmogelijkheden Bekerhouders ■ Inzetstuk bekerhouder Voor (schuiftype) Verwijder het inzetstuk uit de bekerhouder. Achter Het inzetstuk kan uit de bekerhouder worden verwijderd zodat het kan worden schoongemaakt. 3 Interieur WAARSCHUWING ■ Voorwerpen die niet in de bekerhouder mogen worden geplaatst (type dat ingedrukt moet worden, voor, achter) Zet niets anders in de bekerhouders dan bekers of blikjes. Dit geldt ook als het deksel van de bekerhouder is gesloten.
3-6. Gebruik van de opbergmogelijkheden Extra opbergvak Extra opbergvak (indien aanwezig) Druk op het achterste deel van het klepje om het te openen. Druk nogmaals op het klepje om het te sluiten. WAARSCHUWING ■ Aandachtspunten tijdens het rijden Houd het klepje tijdens het rijden gesloten. Er kunnen voorwerpen naar buiten vallen en letsel veroorzaken bij een ongeval of plotseling remmen.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Zonnekleppen Tegen voorruit: Kantel de zonneklep omlaag. Tegen zijruit: Kantel de zonneklep omlaag, neem hem uit de haak en draai hem tegen de zijruit.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Make-upspiegel Open de klep om de makeupspiegel te kunnen gebruiken. De verlichting gaat branden als het afdekkapje opzij geschoven wordt.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Klok Instellen van de uren. Instellen van de minuten. Afronden op het dichtstbijzijnde hele uur.* *: bijv. 1:00 - 1:29 1:00 1:30 - 1:592:00 ■ De klok wordt weergegeven als Het contact in stand ACC of AAN staat.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Navigatieschakelaars Met de navigatieschakelaars kunnen de instellingen van diverse systemen worden gewijzigd. De instellingen worden weergegeven op het multi-informatiedisplay. ■ Bediening van de navigatieschakelaars STAP 1 Zet het multi-informatiedisplay in de stand voor het wijzigen van de instellingen. Druk op OFF. STAP 2 , of de toets ON/ Selecteer het onderwerp waarvan de instellingen moeten worden gewijzigd.
3-7. Overige voorzieningen in interieur STAP 3 Wijzigen van de instellingen. Druk op de toets ON/OFF om de instelling te wijzigen (bijv. AAN/UIT). ■ Systemen waarvan de instellingen kunnen worden gewijzigd met behulp van de navigatieschakelaars Inbraaksensor AAN/UIT (indien aanwezig) (Blz. 98) 3 Interieur Lexus Parking Assist-sensor AAN/UIT (Blz. 201) Initialisatie waarschuwingssysteem bandenspanning (indien aanwezig) (Blz.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Controlelampje toerenteller AAN/UIT en instellen van motortoerental (omw/min) (Blz. 162) Pre-Crash-remfunctie activeren/deactiveren (indien aanwezig) (Blz. 215) In-/uitschakelen automatisch wegklappen en uitklappen van de buitenspiegels (indien aanwezig) (Blz. 74) Automatische terugkeerfunctie voorstoel AAN/UIT (Blz.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Asbakken Voor Druk op het achterste deel van het klepje om het te openen. Druk nogmaals op het klepje om het te sluiten. Druk op de hendel om de asbak te verwijderen. Achter Trek aan de klep van de asbak om hem te openen. 3 Interieur Druk de plaat naar beneden en trek de asbak omhoog om hem te verwijderen. WAARSCHUWING ■ Indien niet in gebruik Houd de asbak gesloten.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Aansteker Druk de achterzijde van het klepje in om het klepje te openen en druk de aansteker naar beneden. Als de aansteker gereed is voor gebruik, springt hij omhoog. ■ De aansteker kan worden gebruikt als Het contact in stand ACC of AAN staat. WAARSCHUWING ■ Indien niet in gebruik Houd het deksel gesloten. Anders kunt u in geval van een aanrijding of plotseling sterk afremmen letsel oplopen.
3-7. Overige voorzieningen in interieur 12V-accessoireaansluiting Op de 12V-accessoireaansluiting kunnen 12V-accessoires worden aangesloten die minder dan 10 A verbruiken. 3 ■ De 12V-accessoireaansluiting kan worden gebruikt als Interieur Het contact in stand ACC of AAN staat. OPMERKING ■ Om schade aan de 12V-accessoireaansluiting te voorkomen Sluit de 12V-accessoireaansluiting af met het kapje, als de aansluiting niet in gebruik is.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Stoelverwarming Verwarmen van de stoelen Linker voorstoel Rechter voorstoel Het controlelampje gaat branden. Hoe hoger het cijfer, hoe warmer de stoelen worden. ■ De stoelverwarming kan worden gebruikt als Het contact AAN staat. ■ Indien niet in gebruik Zet de knop op 0. Het controlelampje gaat uit.
3-7. Overige voorzieningen in interieur WAARSCHUWING ■ Verbranding ● Wees voorzichtig als onderstaande personen op een stoel met stoelverwarming plaatsnemen om te voorkomen dat ze zich branden: • Baby's, kleine kinderen, oudere personen, zieken en gehandicapten • Personen met een gevoelige huid • Personen die oververmoeid zijn • Personen die alcohol hebben gedronken of personen die rustgevende medicijnen (slaapmiddel, middel tegen verkoudheid, enz.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Stoelverwarming en ventilatoren De stoelverwarming en de stoelventilatoren verwarmen de stoelen en zorgen voor een goede ventilatie door lucht door de stoelen te blazen. Verwarmen van de stoelen Linker voorstoel Rechter voorstoel Het controlelampje (amber) gaat branden. Hoe hoger het cijfer, hoe warmer de stoelen worden. Blazen van lucht door de stoelen Het controlelampje (groen) gaat branden. Hoe hoger het cijfer, hoe sterker de luchtstroom.
3-7. Overige voorzieningen in interieur WAARSCHUWING ■ Verbranding ● Wees voorzichtig als onderstaande personen op een stoel met stoelverwarming plaatsnemen om te voorkomen dat ze zich branden: • Baby's, kleine kinderen, oudere personen, zieken en gehandicapten • Personen met een gevoelige huid • Personen die oververmoeid zijn • Personen die alcohol hebben gedronken of personen die rustgevende medicijnen (slaapmiddel, middel tegen verkoudheid, enz.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Vloermat Gebruik alleen vloermatten die speciaal zijn ontworpen voor auto's van hetzelfde model en modeljaar als uw auto. Bevestig ze op de juiste wijze op de vloerbedekking. Bevestig de vloermat met behulp van de meegeleverde klemhaken (clips). Raadpleeg voor meer informatie de (meegeleverde) gebruiksaanwijzing van de klemhaken van de vloermat. WAARSCHUWING Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Kenmerken bagageruimte ■ Bagagehaken In de bagageruimte zijn haken aanwezig waaraan de bagage kan worden vastgezet. Om de haken te kunnen gebruiken, moet u ze eerst omhoog klappen.
3-7. Overige voorzieningen in interieur ■ Extra opbergvak (auto's met een bandenreparatieset) 350 STAP 1 Trek de handgreep omhoog om de mat in de bagageruimte op te klappen. STAP 2 De handgreep kan worden vastgehaakt aan de rand van de bagageruimte.
3-7. Overige voorzieningen in interieur ■ Gebruik van het extra opbergvak wanneer de wegklapbare hardtop is geopend Door de handgreep van de bagagemat te bevestigen aan de bagageafdekking, hebt u toegang tot het extra opbergvak. ■ Tussenplaat extra opbergvak De tussenplaat van het extra opbergvak dient tevens als steun voor de mat en kan worden verwijderd. De tussenplaat kan zelfs worden verwijderd wanneer de wegklapbare hardtop is geopend.
3-7. Overige voorzieningen in interieur OPMERKING ■ Bij gebruik van de mat (met het extra opbergvak) ● Plaats altijd de tussenplaat. ● Plaats geen voorwerpen op de mat die zwaarder zijn dan 20 kg. ■ Bij het sluiten van de achterklep Laat de handgreep niet vastgehaakt zitten aan de rand van de bagageruimte. Hierdoor kan de mat beschadigd raken.
Onderhoud en verzorging 4-1. Onderhoud en verzorging Schoonmaken en beschermen van het exterieur........................................ 354 Schoonmaken en beschermen van het interieur......................................... 358 4-2. Onderhoud Onderhoudsvoorschriften......... 361 4 4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Voorzorgsmaatregelen bij controles en onderhoudswerkzaamheden........................ 364 Motorkap......................................... 367 Plaatsen van een garagekrik ...
4-1. Onderhoud en verzorging Schoonmaken en beschermen van het exterieur Voer het volgende uit om uw auto te beschermen en in perfecte staat te houden. ● Spoel de auto van boven naar beneden af met schoon water en spoel vuil en stof uit de wielkasten en van de onderkant van de auto. ● Was de auto met een spons of een zachte doek (bijv. een zeemlap). ● Verwijder hardnekkige vlekken met een autowasmiddel en spoel grondig af met water. ● Veeg overtollig water weg.
4-1. Onderhoud en verzorging ■ Lakstift (indien aanwezig) Uw dealer kan u een lakstift leveren om kleine plekjes en krassen in het lakwerk bij te werken. Wanneer u zo'n beschadiging ontdekt, kunt u het plekje het beste meteen bijwerken, anders zal het plaatwerk gaan roesten. De truc om de plek zo onzichtbaar mogelijk bij te werken, is alleen dát stukje met het kwastje aan te raken waar de lak af is. Gebruik zo weinig mogelijk lak en lak niet de lak rondom de beschadigde plek mee.
4-1. Onderhoud en verzorging WAARSCHUWING ■ Waarschuwing met betrekking tot de uitlaat Uitlaatgassen zorgen ervoor dat de uitlaatpijp tamelijk heet wordt. Raak wanneer u de auto wast de uitlaatpijp niet aan totdat deze voldoende is afgekoeld, aangezien het aanraken van een hete uitlaatpijp brandwonden kan veroorzaken. OPMERKING ■ Om aantasting van de lak en corrosie van de carrosserie en onderdelen (lichtmeta- len velgen, enz.
4-1. Onderhoud en verzorging OPMERKING ■ Schoonmaken van de exterieurverlichting ● Was deze met de nodige voorzichtigheid. Gebruik geen organische oplosmiddelen en borstel ze ook niet af met een harde borstel. Dit kan het oppervlak van de lampen beschadigen. ● Breng geen was aan op de lenzen. Was kan beschadigingen aan de lenzen veroorzaken. ■ Voorzorgsmaatregelen bij het plaatsen en verwijderen van de afneembare antenne ● Controleer voordat u gaat rijden of de antenne geplaatst is.
4-1. Onderhoud en verzorging Schoonmaken en beschermen van het interieur Voer het volgende uit om het interieur van uw auto te beschermen en in perfecte staat te houden: ■ Beschermen van het interieur Verwijder vuil en stof met een stofzuiger. Veeg vuile oppervlakken schoon met een in lauw water gedompelde doek. ■ Schoonmaken van lederen bekleding ● Verwijder vuil en stof met een stofzuiger. ● Veeg overtollig vuil en stof weg met een zachte doek en een verdund oplosmiddel.
4-1. Onderhoud en verzorging ■ Onderhoud van lederen bekleding Om het leder in een goede conditie te houden, raadt Lexus u aan het twee keer per jaar schoon te maken. ■ Schoonmaken van de vloerbedekking Er zijn verschillende reinigingsmiddelen op schuimbasis in de handel verkrijgbaar. Gebruik een spons of een borstel om het schuim op de vloerbedekking aan te brengen. Wrijf met elkaar overlappende cirkels. Voeg geen water toe.
4-1. Onderhoud en verzorging OPMERKING ■ Reinigingsmiddelen ● Gebruik geen organische reinigingsmiddelen zoals wasbenzine of terpentine, alkali- sche of zuurhoudende middelen, textielverf, bleekmiddel of andere wasmiddelen. Wanneer u dit wel doet, kan de lak van uw auto worden aangetast of beschadigd. ● Gebruik geen autowas of lakcleaner. Het dashboard of andere gelakte delen van het interieur kunnen beschadigd worden.
4-2. Onderhoud Onderhoudsvoorschriften Om veilig en economisch te kunnen rijden is het van essentieel belang dat uw auto goed verzorgd en onderhouden wordt. Lexus raadt u aan uw auto als volgt te onderhouden. ■ Periodiek onderhoud Laat het onderhoud aan uw auto uitvoeren volgens het onderhoudsschema. Zie het onderhoudsboekje en het garantieboekje voor het onderhoudsschema.
4-2. Onderhoud ■ Waar naar toe voor goed onderhoud? Om uw auto in de best mogelijke staat te houden, raadt Lexus u aan om alle reparaties en onderhoudswerkzaamheden te laten uitvoeren door een Lexus-dealer of erkende reparateur. Laat door de garantie gedekte reparaties en servicewerkzaamheden uitvoeren door een Lexus-dealer of erkende reparateur, die originele Lexus-onderdelen gebruikt.
4-2. Onderhoud WAARSCHUWING ■ Wanneer uw auto niet volgens de voorschriften is onderhouden Daardoor kan niet alleen de auto ernstige schade oplopen, maar ook ernstig letsel worden veroorzaakt. ■ Waarschuwing met betrekking tot de accu Accupolen, aansluitingen en bijbehorende onderdelen bevatten lood. Een loodvergiftiging kan een hersenbeschadiging veroorzaken. Was daarom na werkzaamheden altijd uw handen. (Blz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Voorzorgsmaatregelen bij controles en onderhoudswerkzaamheden Als u controles en onderhoudswerkzaamheden uitvoert, dient u dit precies te doen zoals in dit hoofdstuk wordt beschreven. Onderwerp Benodigdheden (Blz. 378) • Warm water • Zuiveringszout • Vet • Universele sleutel (voor de bouten van de accukabels) (Blz. 376) • Toyota Super Long Life Coolant of een gelijkwaardig product.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Onderwerp Bandenspanning (Blz. 398) Ruitensproeiervloeistof (Blz. 383) Benodigdheden • Bandenspanningsmeter • Compressor • Ruitensproeiervloeistof met antivries (voor gebruik onder winterse omstandigheden) • Trechter WAARSCHUWING In de motorruimte bevinden zich onderdelen en vloeistoffen die plotseling kunnen bewegen, heet worden of onder elektrische spanning staan. Neem onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht om ernstig letsel te voorkomen.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Veiligheidsbril Draag een veiligheidsbril om uw ogen te beschermen tegen rondvliegend of vallend materiaal, een straal vloeistof, enz. OPMERKING ■ Wanneer u het luchtfilter verwijdert Rijden zonder luchtfilter kan leiden tot overmatige beschadiging van de motor door vuil in de inlaatlucht. Ook kan er dan door terugslag brand ontstaan in de motorruimte.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Motorkap Ontgrendelen van de motorkap vanuit het interieur. STAP 1 Trek aan de ontgrendelingshendel. De motorkap zal iets omhoog springen. 4 STAP 2 Onderhoud en verzorging Trek de veiligheidshaak omhoog en open de motorkap. WAARSCHUWING ■ Controle voor het rijden Controleer of de motorkap goed dicht en vergrendeld is. Is dat niet het geval, dan kan de motorkap tijdens het rijden onverwachts opengaan, waardoor een ongeval of ernstig letsel kan ontstaan.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Plaatsen van een garagekrik Krik de auto uitsluitend op met een garagekrik onder een van de aangegeven kriksteunpunten. Als de auto wordt opgekrikt, terwijl de krik niet goed is geplaatst, kan de auto beschadigd raken of van de krik vallen en ernstig letsel veroorzaken. ■ Voor ■ Achter Plaats de garagekrik diagonaal in de richting van de pijl op de beschermplaat van de onderzijde.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Bij het opkrikken van uw auto Belangrijke punten die u in acht moet nemen ter voorkoming van ernstig letsel: ● Krik de auto op met een garagekrik van het type dat op de afbeelding staat. ● Volg bij het gebruik van een garagekrik altijd de bij de krik geleverde handleiding. ● Gebruik niet de schaarkrik die bij uw auto is geleverd. ● Zorg ervoor dat er zich geen lichaamsdelen bevinden onder een auto die alleen door een krik wordt ondersteund.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Motorruimte * * Accu (Blz. 378) Motoroliepeilstok (Blz. 373) Motorolievuldop (Blz. 374) Zekeringenkasten (Blz. 407) Sproeierreservoir (Blz. 383) Elektrische koelventilatoren Condensor (Blz. 377) Radiateur (Blz. 377) Koelvloeistofreservoir (Blz. 376) *: Auto's met rechtse besturing: Deze bevinden zich aan de tegenovergestelde zijde van de motorruimte.
4-3.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Plaatsen van de clips Druk het uiteinde van de clip tegen een harde ondergrond, bijvoorbeeld een werkbank, om het middelste gedeelte omhoog te drukken.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Motorolie Controleer het oliepeil met behulp van de peilstok bij bedrijfswarme, afgezette motor. ■ Controle van motorolie STAP 1 Plaats de auto op een vlakke ondergrond. Wacht, nadat de motor afgezet is, ten minste vijf minuten om de olie de gelegenheid te geven naar het carter terug te stromen. STAP 2 STAP 3 STAP 4 STAP 6 Veeg de peilstok met een schone doek af. Steek de peilstok weer volledig in de motor.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Motorolie bijvullen Als het oliepeil onder het onderste merkteken of er net boven ligt, moet u olie bijvullen van het type zoals hierna is vermeld, of van hetzelfde type waarmee de motor eerder werd gevuld. Controleer welke kwaliteit motorolie wordt voorgeschreven en leg de benodigdheden voor het bijvullen klaar. Keuze motorolie Blz. 524 Oliehoeveelheid (onderste bovenste merkteken) 1,5 l (1,6 qt., 1,3 Imp.qt.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ● Technisch verantwoord olieverbruik: Max. 1,0 liter per 1.000 km ● Neem in het geval van een hoger olieverbruik contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur. WAARSCHUWING ■ Afgewerkte motorolie ● Afgewerkte motorolie bevat schadelijke stoffen die huidaandoeningen zoals ontste- king of huidkanker kunnen veroorzaken. Wees daarom voorzichtig en vermijd langdurig en herhaaldelijk contact met de huid.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Koelvloeistof Het koelvloeistofniveau is correct als het zich bij koude motor tussen de streepjes FULL en LOW bevindt. Vuldop FULL LOW Als het niveau zich echter op of onder het onderste streepje (LOW) bevindt, moet koelvloeistof worden bijgevuld tot aan het bovenste streepje (FULL).
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren OPMERKING ■ Bijvullen van koelvloeistof Gebruik geen onverdunde antivries of alleen water. Een goede mengverhouding van water en antivries zorgt voor een goede smering, corrosiebescherming en koeling. Lees altijd de informatie op het etiket van de antivries of koelvloeistof. ■ Als er koelvloeistof wordt gemorst bij het vullen Verwijder de koelvloeistof met veel water om te voorkomen dat het de lak of onderdelen aantast.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Accu Controleer de accu als volgt. De betekenis van de symbolen op de accu is als volgt: Niet roken, geen open vuur, geen vonken Accuzuur Draag een veiligheidsbril Lees de gebruiksaanwijzing Buiten bereik van kinderen houden Explosief gas ■ Buitenkant van de accu Controleer de accu op gecorrodeerde en loszittende klemmen, scheuren en een loszittende bevestigingsbeugel.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Controle van de accuvloeistof Controleer of het niveau zich tussen het bovenste en het onderste streepje bevindt. Bovenste streepje Onderste streepje Als het niveau zich op of onder het onderste streepje bevindt, moet gedestilleerd water worden bijgevuld.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Bijvullen van gedestilleerd water Laag STAP 1 STAP 2 In orde Verwijder de vuldop. Gedestilleerd water bijvullen. Als het bovenste streepje niet zichtbaar is, controleer dan het vloeistofniveau van bovenaf door recht in de vulopening te kijken. STAP 3 380 Plaats de vuldop terug en sluit deze goed af.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Voorzorgsmaatregelen voor het opladen van de accu Tijdens het laden van de accu ontstaat een licht ontvlambare en explosieve waterstof. Let daarom tijdens het opladen op het volgende: ● Als de accu in de auto is gemonteerd, moet voorafgaand aan het opladen de massakabel worden losgenomen. ● Controleer of de acculader tijdens het aansluiten en losnemen van de accuklemmen is uitgeschakeld.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Chemicaliën in de accu: Accuzuur is giftig en bijtend en kan het ontstaan van een licht ontvlambare en explosieve waterstof veroorzaken. Neem bij werkzaamheden bij of aan de accu de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om ernstig letsel te voorkomen: ● Veroorzaak geen vonken met gereedschap. ● Rook nooit en steek nooit een lucifer of een aansteker aan bij de accu. ● Voorkom dat ogen, huid of kleren in contact komen met de elektrolyt.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Ruitensproeiervloeistof Als een sproeier niet werkt of een waarschuwingsmelding wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay, kan het sproeierreservoir leeg zijn. Vul uitsluitend bij met speciale ruitensproeiervloeistof. WAARSCHUWING ■ Bijvullen van het sproeierreservoir Vul geen ruitensproeiervloeistof bij als de motor draait of nog niet is afgekoeld.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Banden Vervang de banden als de slijtage-indicatoren in het loopvlak zichtbaar zijn. ■ Controleren van de banden Nieuwe band Slijtage-indicator Versleten band De plaats van de slijtage-indicatoren wordt aangegeven met de tekst TWI of de indicatie op de wang van de band. Controleer de staat en de bandenspanning van het reservewiel ook als het niet gebruikt wordt.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Banden met draairichtingaanduiding Draairichtingaanduidingen Op de wang van de band staat met pijlen de draairichting aangegeven. Als het wiel met de band aan de verkeerde zijde van de auto is gemonteerd, voldoen de prestaties van de band niet aan de specificaties.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Plaatsen van bandenspanningssensoren en zenders Bij het vervangen van banden of velgen moeten de bandenspanningssensoren en zenders ook worden gemonteerd. Als er nieuwe bandenspanningssensoren en zenders gemonteerd worden, moeten de identificatiecodes van deze componenten worden geregistreerd in de ECU van het waarschuwingssysteem voor de bandenspanning en moet het systeem worden geïnitialiseerd.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Initialiseren van waarschuwingssysteem lage bandenspanning Initialiseer het systeem met de navigatieschakelaar. (Blz. 338) STAP 1 Parkeer de auto op een veilige plaats en zet het contact UIT. Als de auto niet stilstaat, kan de initialisatie niet worden uitgevoerd. STAP 2 Breng de banden op de voorgeschreven spanning. (Blz. 529) Breng de banden op de voorgeschreven spanning voor de banden in koude toestand.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Registreren en selecteren van identificatiecodes Gebruik de navigatieschakelaar om de identificatiecodes van de bandenspanningssensoren en zenders te selecteren. (Blz. 338) ■ Registreren van identificatiecodes Er kunnen 2 groepen identificatiecodes voor de bandenspanningssensoren en zenders worden geselecteerd.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Selecteren van identificatiecodes Als de banden vervangen zijn, moet worden gecontroleerd of de identificatiecode is geselecteerd die overeenkomt met de nieuwe banden. Als de keuzeschakelaar van het waarschuwingssysteem bandenspanning onjuist is ingesteld, zal het systeem niet goed werken.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Wanneer moeten banden worden vervangen Banden moeten worden vervangen als: ● De banden beschadigingen, zoals insnijdingen, scheuren, barsten of bulten vertonen. ● Een band vaak leegloopt of niet goed kan worden gerepareerd vanwege de grootte of plaats van de beschadiging. Neem contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur als u er niet zeker van bent.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Initialiseren van waarschuwingssysteem lage bandenspanning Initialiseer het waarschuwingssysteem bandenspanning als de banden op de voorgeschreven spanning zijn gebracht. ■ Als de initialisatie van het waarschuwingssysteem voor lage bandenspanning niet voltooid is De initialisatie kan worden uitgevoerd in enkele minuten. In de volgende gevallen worden de instellingen niet opgeslagen en zal het systeem niet goed werken.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Certificatie waarschuwingssysteem bandenspanning PACIFIC INDUSTRIAL CO. LTD tímto prohlašuje, že tento PMV-107K je ve shodČ se základními pož adavky a dalšími pĜíslušnými ustanoveními smČrnice 1999/5/ES. Undertegnede PACIFIC INDUSTRIAL CO. LTD erklærer herved, at følgende udstyr PMV-107K overholder de væsentlige krav og øvrige relevante krav i direktiv 1999/5/EF. Hiermit erklärt PACIFIC INDUSTRIAL CO.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Šiuo PACIFIC INDUSTRIAL CO. LTD deklaruoja, kad šis PMV-107K atitinka esminius reikalavimus ir kitas 1999/5/EB Direktyvos nuostatas. Hierbij verklaart PACIFIC INDUSTRIAL CO. LTD dat het toestel PMV-107K in overeenstemming is met de essentiële eisen en de andere relevante bepalingen van richtlijn 1999/5/EG. Hawnhekk, PACIFIC INDUSTRIAL CO.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren DENSO CORPORATION tímto prohlašuje, že tento 13BCT je ve shodČ se základními požadavky a dalšími pĜíslušnými ustanoveními smČrnice 1999/5/ES. Undertegnede DENSO CORPORATION erklærer herved, at følgende udstyr 13BCT overholder de væsentlige krav og øvrige relevante krav i direktiv 1999/5/EF.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Šiuo DENSO CORPORATION deklaruoja, kad šis 13BCT atitinka esminius reikalavimus ir kitas 1999/5/EB Direktyvos nuostatas. Hierbij verklaart DENSO CORPORATION dat het toestel 13BCT in overeenstemming is met de essentiële eisen en de andere relevante bepalingen van richtlijn 1999/5/EG. Hawnhekk, DENSO CORPORATION, jiddikjara li dan 13BCT jikkonforma mal-ƫtiƥijiet essenzjali u ma provvedimenti oƫrajn relevanti li hemm fid-Dirrettiva 1999/5/EC.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Werking waarschuwingssysteem voor lage bandenspanning Als de band scheurt of als er plotseling een lek ontstaat, kan het zijn dat het waarschuwingssysteem niet meteen in werking treedt. ■ Bij het controleren of vervangen van de banden Neem, om de kans op ongevallen te beperken, de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren OPMERKING ■ Om schade aan de bandenspanningssensoren en zenders te voorkomen Als een band is gerepareerd met de bandenreparatieset, werken de bandenspanningssensoren en zenders mogelijk niet goed. Vervang de bandenspanningssensor en zender wanneer u een band vervangt die is gerepareerd met een bandenreparatieset. ■ Rijden over onverharde wegen Wees extra voorzichtig bij het rijden over onverharde wegen en wegen met kuilen.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Bandenspanning Zorg ervoor dat de banden de juiste spanning hebben. De bandenspanning moet ten minste eenmaal per maand gecontroleerd worden. Lexus beveelt u echter aan de bandenspanning eens per twee weken te controleren. (Blz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Een goede bandenspanning zorgt voor een langere levensduur van de banden Houd de bandenspanning op de juiste waarde. Anders kunnen zich de volgende omstandigheden voordoen, die kunnen leiden tot ongevallen en letsel.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Velgen Vervang de velg als deze beschadigingen, zoals verbuigingen of scheuren, vertoont of erg gecorrodeerd is. Als een beschadigde velg niet wordt vervangen, kan de band van de velg raken of kan de auto moeilijk beheersbaar worden. ■ Keuze van velg Let er bij het vervangen van een velg op, dat deze hetzelfde draagvermogen, dezelfde diameter, velgbreedte en inset* heeft. De juiste vervangende velgen zijn verkrijgbaar bij een Lexus-dealer of erkende reparateur.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Wanneer velgen worden vervangen (auto's met waarschuwingssysteem banden- spanning) De velgen van uw Lexus zijn uitgerust met bandenspanningssensoren en zenders van het waarschuwingssysteem voor de bandenspanning, dat in een vroegtijdig stadium waarschuwt als de bandenspanning te laag wordt. Bij het vervangen van velgen moeten de bandenspanningssensoren en zenders worden overgezet. (Blz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Interieurfilter Het interieurfilter moet regelmatig worden gereinigd of vervangen, om de optimale werking van de airconditioning te behouden. ■ Verwijderen STAP 1 Zet de airconditioning in de stand RECIRCULEREN. De filterhouder kan niet worden verwijderd als de stand BUITENLUCHT is geselecteerd. STAP 2 402 Zet het contact UIT. STAP 3 Open het dashboardkastje. Trek het schot omhoog en verwijder het. STAP 4 Verwijder de afdekkap van het filter.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Reinigen Blaas het filter vanaf de onderzijde schoon met perslucht, wanneer het stoffig is. Houd 5 cm afstand tussen het blaaspistool en het filter, en blaas gedurende ongeveer 2 minuten met 500 kPa (5,0 kg/cm2 of bar, 72 psi). Indien perslucht niet beschikbaar is, laat het filter dan reinigen door een Lexus-dealer of erkende reparateur. ■ Vervangen Verwijder het interieurfilter uit de filterhouder en vervang het.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren OPMERKING ■ Voorkomen van beschadigingen ● Controleer altijd bij gebruik van de airconditioning of het filter geplaatst is. ● Reinig het filter niet met water.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Batterij elektronische sleutel Vervang de batterij door een nieuw exemplaar als deze ontladen raakt. ■ De volgende zaken zijn benodigd: ● Sleufkopschroevendraaier ● Kleine kruiskopschroevendraaier ● Lithiumbatterij (CR1632) ■ Vervangen van de batterij Neem de mechanische sleutel uit de houder. STAP 2 Verwijder de afdekplaat. STAP 3 Verwijder de lege batterij. 4 Onderhoud en verzorging STAP 1 Plaats een nieuwe batterij met de positieve zijde (+) boven.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Als de batterij van de elektronische sleutel ontladen is Dit kan leiden tot de volgende verschijnselen. ● Het Smart entry-systeem met startknop en de afstandsbediening kunnen abnormaal werken. ● Het bereik van de afstandsbediening is kleiner. ■ Gebruik een CR1632 lithiumbatterij ● Batterijen zijn verkrijgbaar bij een Lexus-dealer of erkende reparateur, juweliers of fotospeciaalzaken. ● Vervang de batterij alleen door het door de fabrikant aanbevolen type.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Controleren en vervangen van zekeringen Als een bepaalde stroomverbruiker niet werkt, kan het zijn dat een zekering is doorgebrand. Controleer in dat geval de desbetreffende zekering en vervang deze indien nodig. Zet het contact UIT. Motorruimte (zekeringenkast type B): Verwijder de motorafdekkap. (Blz. 371) STAP 3 Open het deksel van de zekeringenkast. Motorruimte (zekeringenkast type A) STAP 1 STAP 2 Druk de borglippen in en trek het deksel omhoog.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Motorruimte (zekeringenkast type B) Druk de borglippen in en trek het deksel omhoog. Dashboard bestuurderszijde Verwijder het deksel. Dashboard passagierszijde Verwijder het deksel.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Achterklep Verwijder het deksel. STAP 4 Zie in het geval van een elektrische storing “Plaats en stroomsterkte van zekeringen” (Blz. 412) voor meer informatie over de te controleren zekeringen. STAP 5 Verwijder de zekering met de zekeringtrekker. 4 Onderhoud en verzorging Controleer of de zekering is doorgebrand. Type A STAP 6 Goede zekering Defecte zekering Vervang de zekering door een zekering met de juiste stroomsterkte.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Type B Goede zekering Defecte zekering Vervang de zekering door een zekering met de juiste stroomsterkte. Deze staat vermeld op het deksel van de zekeringenkast. Type C Goede zekering Defecte zekering Neem contact op met een Lexusdealer of erkende reparateur. Type D Goede zekering Defecte zekering Neem contact op met een Lexusdealer of erkende reparateur.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Verwijderen van de module vóór (motorruimte: zekeringenkast type B) Druk de borglippen in en trek het deksel omhoog.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Plaats en stroomsterkte van zekeringen ■ Motorruimte (zekeringenkast type A) 412 Zekering Ampère Circuit 1 TURN-HAZ 15 A Alarmknipperlichten, richtingaanwijzers 2 IG2 MAIN 20 A IG2, IGN, GAUGE 3 RAD NO.2 30 A Audio 4 D/C CUT 20 A DOME, MPX-B 5 RAD NO.
4-3.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Zekering Circuit 20 RH J/B-AM 80 A OBD, STOP SW, TI&TE, FR P/SEAT RH, RAD NO.3, ECU-IG RH, RH-IG, FR S/HTR RH, ACC, CIG, PWR OUTLET, DOOR DL 21 ABS2 30 A VDIM 22 FAN2 40 A Elektrische koelventilatoren 23 FAN1 40 A Elektrische koelventilatoren 24 HEATER 50 A Airconditioning 25 GLW PLG2 50 A Verwarmingselement 26 E/G-AM 60 A H-LP CLN, FR CTRL-AM, DEICER, A/C COMP 80 A FR P/SEAT LH, TV NO.
4-3.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren 416 Zekering Ampère Circuit 15 H-LP R LWR 15 A Dimlicht (rechts) 16 H-LP L LWR 15 A Dimlicht (links) 17 F/PMP 25 A Brandstofsysteem 18 EFI 25 A (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem, EFI NR.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Linkerzijde dashboard Ampère Circuit 1 FR P/SEAT LH 30 A Elektrisch verstelbare stoelen 2 A/C 7,5 A Airconditioning 3 MIR HTR 15 A Buitenspiegelverwarming 4 TV NO.1 10 A Display 5 FUEL OPN 10 A Ontgrendeling tankdopklepje 6 TV NO.
4-3.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Rechterzijde dashboard Zekering Ampère Circuit 1 FR P/SEAT RH 30 A Elektrisch verstelbare stoelen 2 DOOR DL 15 A Centrale vergrendeling 3 OBD 7,5 A Diagnosesysteem 4 STOP SW 7,5 A Remlichten, (sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem, VDIM, schakelblokkeersysteem TI & TE 20 A Elektrisch verstelbare stuurkolom 6 RAD NO.
4-3.
4-3.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Voorkomen van storingen en het ontstaan van brand Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in schade, brand en ernstig letsel. ● Monteer nooit een zekering voor een hogere stroomsterkte dan aangegeven, of een stukje metaal. ● Gebruik altijd een originele Lexus-zekering of een gelijkwaardige zekering. Vervang de zekering nooit door een stukje draad of metaal, ook niet tijdelijk.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Gloeilampen U kunt de onderstaande lampen desgewenst zelf vervangen. Neem contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur voor meer informatie over het vervangen van overige lampen. ■ Zorg voor een nieuwe gloeilamp Controleer het vermogen van de defecte gloeilamp. (Blz. 531) ■ Verwijderen afdekkap motorruimte Blz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Plaats lampen achter Mistachterlicht Achteruitrijlicht Richtingaanwijzer achter Vervangen van gloeilampen ■ Dimlicht (auto's met halogeenlampen) 424 STAP 1 Maak de borgclip los en verwijder de afdekkap. STAP 2 Draai de lampvoet linksom.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 3 Neem de stekker los, terwijl de borglip omhoog wordt getrokken. ■ Grootlicht (auto's met halogeenkoplampen) STAP 1 Maak de borgclip los en verwijder de afdekkap. 4 Draai de lampvoet linksom. STAP 3 Neem de stekker los, terwijl de borglip wordt ingedrukt.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Grootlicht (auto's met gasontladingskoplampen) STAP 1 Draai het deksel linksom en verwijder het. STAP 2 Draai de lampvoet linksom. STAP 3 Neem de stekker los, terwijl de borglip omhoog wordt getrokken. ■ Mistlampen vóór STAP 1 426 Verwijder de bouten van de spatlappen vóór.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Verwijder de bouten en klem van de wielkuipen. STAP 3 Verwijder de wielkuip gedeeltelijk. STAP 4 Draai de lampvoet linksom. STAP 5 Neem de stekker los, terwijl de borglip wordt ingedrukt.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Richtingaanwijzers vóór STAP 1 Verwijder de bouten van de spatlappen vóór. STAP 2 Verwijder de bouten en klem van de wielkuipen. STAP 3 Verwijder de wielkuip gedeeltelijk. Rechts STAP 4 428 Draai de lampvoet linksom.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 5 Verwijder de gloeilamp. Links Een opening maken om bij de richtingaanwijzers te kunnen: STAP 4 Verwijder de bouten en verwijder de mistlampunit door deze naar rechts te schuiven. 4 Onderhoud en verzorging STAP 5 Verwijder het deksel door deze naar voren te drukken terwijl u de borglippen ingedrukt houdt.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren 430 STAP 6 Verwijder de ring door deze iets naar links te schuiven en hem naar de binnenzijde van de auto te drukken terwijl u de borglip ingedrukt houdt. STAP 7 Draai de lampvoet linksom. STAP 8 Verwijder de gloeilamp.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Parkeerlichten voor (auto's met halogeenkoplampen) STAP 1 Maak de borgclip los en verwijder de afdekkap. STAP 2 Draai de lampvoet linksom. 4 STAP 3 Verwijder de gloeilamp. Onderhoud en verzorging ■ Achteruitrijlichten en mistachterlichten STAP 1 Open de achterklep en verwijder de clips van het achterpaneel van de bagageruimte.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 2 Verwijder het achterpaneel van de bagageruimte gedeeltelijk en draai de lampvoet linksom. Mistachterlicht Achteruitrijlicht STAP 3 Verwijder de gloeilamp. Mistachterlicht Achteruitrijlicht ■ Richtingaanwijzers achter 432 STAP 1 Open de achterklep en verwijder de afdekkap. STAP 2 Verwijder de bouten en de unit.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 3 Draai de lampvoet linksom. STAP 4 Verwijder de gloeilamp. ■ Andere lampen dan de hierboven genoemde Laat de onderstaande lampen vervangen door een Lexus-dealer of erkende reparateur.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Vervangen van de gloeilampen van het grootlicht linksvoor, het dimlicht (auto's met halogeenlampen) en de parkeerverlichting voor (auto's met halogeenkoplampen) Verwijder de borgbout en verplaats de vulpijp van het reservoir van de ruitensproeiers voor een gemakkelijke toegang tot de lampen. Vergeet na het vervangen van de gloeilamp niet om de borgbout vast te draaien.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Vervangen van gloeilampen ● Schakel de verlichting uit. Wacht na het uitschakelen van de verlichting tot de lampen zijn afgekoeld. De lampen kunnen erg heet worden en brandwonden veroorzaken. ● Raak het glas van de halogeenlamp niet aan met blote handen. Houd een lamp alleen vast bij de kunststof of metalen lampvoet. Als een halogeenlamp een kras heeft of is gevallen, kan deze defect raken of breken.
4-3.
Bij problemen 5-1. Belangrijke informatie Alarmknipperlichten................... 438 Als uw auto moet worden gesleept......................................... 439 Als u denkt dat er iets mis is..... 445 Uitschakelsysteem brandstofpomp .......................... 446 5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwingszoemer klinkt... ............................................. 447 Als er een waarschuwingsmelding verschijnt.....................
5-1. Belangrijke informatie Alarmknipperlichten Gebruik de alarmknipperlichten als de auto defect is of betrokken is bij een ongeval. Druk op de schakelaar om de richtingaanwijzers in te schakelen. Druk nogmaals op de schakelaar om ze weer uit te schakelen. OPMERKING ■ Voorkomen van ontlading van de accu Laat de alarmknipperlichten niet langer ingeschakeld dan noodzakelijk is als de motor niet draait.
5-1. Belangrijke informatie Als uw auto moet worden gesleept Als uw auto moet worden gesleept, adviseren wij u dat te laten doen door een Lexus-dealer of erkende reparateur of professioneel bergingsbedrijf, en daarbij gebruik te maken van een bril of een autoambulance. Gebruik een stevige sleepkabel en neem de wettelijke voorschriften in acht. Als de auto met de achterwielen in een bril gesleept wordt, moeten de voorwielen van de auto en de assen in goede conditie verkeren. (Blz.
5-1. Belangrijke informatie Sleepogen ■ Procedure bij slepen in een noodgeval STAP 1 Ontgrendel de parkeerrem. STAP 2 Zet de selectiehendel in stand N. STAP 3 Zet het contact in stand ACC of AAN (IGNITION ON). WAARSCHUWING ■ Waarschuwing ● Wees extra voorzichtig als er op deze manier wordt gesleept. Voorkom plotseling wegrijden of plotselinge bewegingen waardoor er extreme krachten op het sleepoog en de sleepkabel of -ketting worden uitgeoefend.
5-1. Belangrijke informatie Plaatsen sleepogen STAP 1 Verwijder het afdekkapje van het sleepoog met een sleufkopschroevendraaier. Plaats een doek tussen de schroevendraaier en de carrosserie, zoals aangegeven in de afbeelding. STAP 2 Plaats het sleepoog in de opening en draai het zo ver mogelijk met de hand vast. STAP 3 Draai het sleepoog stevig vast met behulp van de wielmoersleutel. 5 Bij problemen ■ Plaats van sleepoog Blz.
5-1. Belangrijke informatie WAARSCHUWING ■ Plaatsen van de sleepogen op de auto Controleer of de sleepogen goed vastzitten. Als dat niet het geval is, kunnen ze tijdens het slepen losraken. Dit kan leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan. Slepen met een takelwagen OPMERKING ■ Om beschadiging van de carrosserie te voorkomen Sleep de auto niet met een takelwagen, noch vooruit, noch achteruit.
5-1. Belangrijke informatie Slepen met een bril Aan de voorzijde Gebruik een dolly onder de achterwielen. Aan de achterzijde Zet het contact in stand ACC zodat het stuurslot niet ingeschakeld is.
5-1. Belangrijke informatie OPMERKING ■ Voorkomen van ernstige beschadiging van de transmissie Sleep een auto nooit aan de voorzijde met de achterwielen op de grond. ■ Om beschadiging van de auto te voorkomen ● Sleep de auto nooit aan de achterzijde als het contact UIT staat. Het stuurslot is niet sterk genoeg om de voorwielen in de rechtuitstand te houden. ● Let erop dat de andere zijde van de auto dan die op de bril staat voldoende grondspeling heeft.
5-1. Belangrijke informatie Als u denkt dat er iets mis is Als u een van de volgende verschijnselen opmerkt, kan het zijn dat uw auto afgesteld of gerepareerd moet worden. Neem zo snel mogelijk contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur. ■ Zichtbare symptomen ● Lekkage onder de auto (na gebruik van de airconditioning is waterlekkage echter normaal).
5-1. Belangrijke informatie Uitschakelsysteem brandstofpomp Het uitschakelsysteem van de brandstofpomp onderbreekt de brandstoftoevoer naar de motor om de kans op brandstoflekkage te verkleinen als de motor afslaat of als een airbag wordt geactiveerd als gevolg van een ongeval. Volg onderstaande procedure om de motor opnieuw te starten als het systeem geactiveerd is. STAP 1 STAP 2 Zet het contact in stand ACC of UIT. Start de motor opnieuw.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwingszoemer klinkt... Voer op rustige wijze onderstaande handelingen uit als een van de waarschuwingslampjes gaat branden of knipperen. Als een van de lampjes gaat branden of knipperen en daarna weer uitgaat, is er niet noodzakelijkerwijs een defect in het systeem aanwezig. Breng de auto direct tot stilstand. Doorrijden met de auto kan gevaarlijk zijn.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Breng de auto direct tot stilstand. De volgende waarschuwing geeft aan dat er schade aan de auto kan ontstaan die kan leiden tot een ongeval. Breng de auto onmiddellijk tot stilstand op een veilige plaats en laat uw auto direct controleren door een Lexus-dealer of erkende reparateur. Waarschuwingslampje Waarschuwingslampje/details Waarschuwingslampje laadsysteem Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het laadsysteem van de auto.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingslampje Waarschuwingslampje/details Waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging Geeft aan dat er een storing is in de elektrische stuurbekrachtiging. Waarschuwingslampje PCS (indien aanwezig) Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het Pre-Crash Safetysysteem. Wanneer de navigatieschakelaar gebruikt wordt om het Pre-Crash Brake-systeem te deactiveren, knippert dit waarschuwingslampje. (Blz. 215) Volg de correctieprocedures.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingslampje (Op middenpaneel) Waarschuwingslampje/details Correctieprocedure Controlelampje veiligheidsgordel voorpassagier (waarschuwingszoemer)*2 Waarschuwt de voorpassagier om de veiligheidsgordel om te doen. Doe de veiligheidsgordel om. Waarschuwingslampje lage bandenspanning (indien aanwezig) Als het lampje gaat branden: Lage bandenspanning. Breng de banden op spanning.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen daarna nog niet is vastgemaakt, laat de zoemer gedurende 90 seconden een ander geluid horen. ■ Als het motorcontrolelampje tijdens het rijden gaat branden Het motorcontrolelampje zal gaan branden als de brandstoftank helemaal leeg is. Vul onmiddellijk brandstof bij als de brandstoftank leeg is. Het motorcontrolelampje gaat na een aantal ritten uit.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Als het waarschuwingssysteem voor lage bandenspanning buiten werking is Het waarschuwingssysteem voor lage bandenspanning wordt onder de volgende omstandigheden uitgeschakeld: (Als de omstandigheden weer normaal zijn, werkt het systeem correct.) ● Als er banden zonder bandenspanningssensor worden gebruikt.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Als het waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging gaat branden De besturing zal zwaar aanvoelen. Als het stuurwiel zwaarder werkt dan gebruikelijk, houd het dan stevig vast en oefen meer kracht uit. ■ Als het waarschuwingslampje voor lage bandenspanning gaat branden Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat niet doet, kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als er een waarschuwingsmelding verschijnt Blijf kalm en voer onderstaande handelingen uit als er een waarschuwingsmelding verschijnt op het multi-informatiedisplay: Centraal waarschuwingslampje Het centrale waarschuwingslampje gaat ook branden of knipperen om aan te geven dat er op dat moment een melding wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Laat uw auto onmiddellijk controleren. Er klinkt een zoemer en er verschijnt een waarschuwingsmelding. Het niet laten onderzoeken van de oorzaak van de volgende meldingen kan leiden tot een abnormale werking van het systeem en mogelijk een ongeval veroorzaken. Laat uw auto direct controleren door een Lexus-dealer of erkende reparateur. Melding Details Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het stuurslotsysteem.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Melding Details Geeft aan dat er een storing aanwezig is in de Lexus Parking Assist-sensor. De knipperende sensor in het display werkt niet goed. (Knipperen) Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het adaptieve cruise control-systeem. Druk één keer op de toets ON-OFF om het systeem te deactiveren en druk opnieuw op de toets om het systeem te activeren.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Volg de correctieprocedures. Er klinkt een zoemer en er verschijnt een waarschuwingsmelding. Controleer, nadat de noodzakelijke handelingen uitgevoerd zijn om het probleem te verhelpen, of de melding verdwijnt. Melding Details Correctieprocedure Geeft aan dat een of meerdere portieren niet goed gesloten zijn. Het systeem geeft tevens aan welk portier niet goed gesloten is. knippert en een Controleer of alle portieren gesloten zijn.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Melding Details Correctieprocedure Geeft aan dat de achterklep niet geheel gesloten is. knippert en een zoemer maakt geluid om aan te geven dat de achterklep niet goed gesloten is (als de rijsnelheid 5 km/ h of hoger is). (Knipperen) 458 Sluit de achterklep. Er is gereden terwijl de wegklapbare hardtop niet volledig geopend was. Wanneer de rijsnelheid hoger is dan 3 km/h, knippert en klinkt er een zoemer.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Melding Details Correctieprocedure • De dakschakelaar werd bediend terwijl zich een obstakel achter de auto bevond. • Het openen of sluiten van de wegklapbare hardtop werd onderbroken door(Blz. 80) dat achter de auto een obstakel werd waargenomen. Wanneer de dakschakelaar bediend wordt binnen twee seconden nadat melding wordt weergegeven, verschijnt melding . De dakschakelaar werd ingedrukt terwijl de achterklep geopend was. Sluit de achterklep.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Melding Details De dakschakelaar werd ingedrukt terwijl de bagageafdekking niet in de juiste positie was. Correctieprocedure (Blz. 81) Geeft aan dat de parkeerrem nog geactiveerd is. knippert en een Ontgrendel de parkeerzoemer klinkt om aan te rem. geven dat de parkeerrem nog geactiveerd is (als de rijsnelheid 5 km/h of hoger is). 460 Geeft aan dat het ruitensproeiervloeistofniveau laag is.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Melding (Knipperen) Details Correctieprocedure • Reinig de grille en de sensor. Geeft aan dat het PreCrash Safety-systeem niet • Wacht totdat het PreCrash Safety-systeem is in werking kan treden. afgekoeld. (Indien aanwezig) (Knipperen) Geeft aan dat de Lexus Parking Assist-sensor vuil is of bedekt is met ijs. Reinig de sensor. Geeft aan dat de sensor van de adaptieve cruise control vuil of bedekt met ijs is. Reinig de sensor.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Melding (Knipperen en daarna continu aan) (Knipperen) Details Correctieprocedure Geeft aan dat het adaptieve cruise control-systeem de afstand tot de voorligger niet kan bepalen. • Schakel naar de rijstand Normal of Power. • Als de ruitenwissers aan zijn, zet ze dan uit of in de intervalstand of in de stand langzaam. Geeft aan dat uw auto de voorligger te dicht nadert (bij ingeschakelde adaptieve cruise control).
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Waarschuwingsmeldingen bij ingeschakelde cruise control In de volgende gevallen is het mogelijk dat de naderingsmelding niet verschijnt, ook al wordt de afstand tot de voorligger te klein. ● Als de snelheid van de auto voor u gelijk is aan of hoger dan de snelheid van uw eigen auto. ● Als de auto voor u extreem langzaam rijdt. ● Direct nadat de snelheid voor de cruise control is ingeschakeld. ● Op het moment dat het gaspedaal wordt ingetrapt.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Volg de correctieprocedures. Controleer, nadat de noodzakelijke handelingen uitgevoerd zijn om het probleem te verhelpen, of de waarschuwingslampjes uitgaan. Zoe- Zoemer mer interi- exterieur eur Een keer Een keer Melding (Verschijnt gedurende 10 seconden.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Zoe- Zoemer mer interi- exterieur eur Een keer Melding 3 keer (Knipperen) Continu (Afwisselend weergegeven) (Knipperen) Een keer Geeft aan dat het bestuurdersportier is geopend of gesloten met de selectiehendel in stand P, terwijl het contact in een andere stand dan UIT staat en de elektronische sleutel zich buiten het detectiegebied bevindt. Correctieprocedure Zet het contact UIT om de locatie van de elektronische sleutel te bevestigen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Zoe- Zoemer mer interi- exterieur eur Een keer Melding Correctieprocedure Geeft aan dat een portier is geopend of gesloten en de startknop tweemaal is ingedrukt terwijl het contact UIT stond. Druk op de startknop terwijl het rempedaal ingetrapt wordt. Geeft aan dat het stuurslot niet ontgrendeld is binnen 3 seconden na het indrukken van de startknop.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de auto een lekke band heeft (auto's met een reservewiel) Verwijder het wiel met de lekke band en monteer het reservewiel. ■ Voor het opkrikken van de auto ● Breng de auto tot stilstand op een stevige, vlakke ondergrond. ● Activeer de parkeerrem. ● Zet de selectiehendel in stand P. ● Sluit de wegklapbare hardtop. (Blz. 80) ● Berg de bagageafdekking op. (Blz. 81) ● Zet de motor af. ● Schakel de alarmknipperlichten in.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Verwijderen van het reservewiel 468 STAP 1 Til de haak van de afdekplaat op de vloer in de bagageruimte op. STAP 2 Zet de afdekplaat vast met de haak. STAP 3 Draai de bevestiging van het reservewiel los.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Vervangen van wiel met een lekke band STAP 1 Leg blokken voor de wielen. Lekke band Links Achter het rechter achterwiel Rechts Achter het linker achterwiel Links Voor het rechter voorwiel Rechts Voor het linker voorwiel Voor Achter STAP 2 Positie wielblok Draai de wielmoeren iets los (één slag). 5 Bij problemen STAP 3 Draai deel A van de krik met de hand aan totdat de uitsparing in de kop van de krik in contact komt met het krikpunt.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 4 Draai de krik vervolgens verder omhoog totdat het wiel vrij van de grond is. STAP 5 Verwijder alle wielmoeren en het wiel. Leg het wiel met de buitenzijde omhoog op de grond, om krassen op de velg te voorkomen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Plaatsen van het reservewiel Verwijder eventueel aanwezige verontreinigingen van het contactvlak van de velg. STAP 1 Als er verontreinigingen op het contactvlak aanwezig zijn, kunnen tijdens het rijden de wielmoeren loslopen, waardoor het wiel los kan raken van de auto. STAP 2 Taps gedeelte Velg STAP 3 Plaats het reservewiel en draai de wielmoeren met de hand allemaal ongeveer even ver op de wielbout.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 5 Berg het wiel met de lekke band, de krik en het gereedschap op. ■ Het compacte reservewiel ● Op de band van het compacte reservewiel staat aan de zijkant de aanduiding TEMPORARY USE ONLY. Gebruik het compacte reservewiel alleen tijdelijk in noodgevallen. ● Controleer de bandenspanning van het compacte reservewiel. (Blz.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Gebruiken van de krik Onjuist gebruik van de krik kan ernstig letsel veroorzaken als de auto van de krik af valt. ● Gebruik de krik uitsluitend voor het verwisselen van een wiel of de montage en het verwijderen van sneeuwkettingen. ● Gebruik voor het verwisselen van een wiel uitsluitend de met de auto meegeleverde krik. Gebruik de krik niet voor het verwisselen van wielen van andere auto's en gebruik ook geen krik van een andere auto.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Bij gebruik van het reservewiel ● Houd er rekening mee dat het reservewiel speciaal ontworpen is voor gebruik onder uw auto. Gebruik uw reservewiel daarom niet onder een andere auto. ● Monteer niet gelijktijdig meer dan één compact reservewiel onder uw auto. ● Vervang het reservewiel zo snel mogelijk door een wiel met een standaardband. ● Vermijd plotselinge acceleratie, deceleratie, sterk afremmen en sterke stuurbewe- gingen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen OPMERKING ■ Rijd niet door als de auto een lekke band heeft. Blijf niet doorrijden als de auto een lekke band heeft. Zelfs als er over een korte afstand met een lekke band wordt doorgereden, kunnen band en velg zodanig beschadigd worden dat reparatie niet meer mogelijk is. ■ Rijd voorzichtig over oneffenheden in het wegdek heen als het compacte reservewiel onder de auto gemonteerd is.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de auto een lekke band heeft (auto's met een bandenreparatieset) Een lekke band die wordt veroorzaakt door een spijker of een schroef in het loopvlak van de band kan tijdelijk worden gerepareerd met behulp van een bandenreparatieset. (Deze set bevat een fles bandenreparatievloeistof. Deze vloeistof kan eenmalig gebruikt worden voor het tijdelijk repareren van één band zonder de spijker of de schroef uit de band te halen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Plaats van bandenreparatieset, krik en gereedschap Krikhendel Gereedschapstas (inclusief sleepoog) Bandenreparatieset Krik* *: Gebruik van de krik (Blz.
5-2.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Toegang tot de bandenreparatieset STAP 1 Trek de hendel omhoog en klap de vloer van de bagageruimte naar achteren. (Blz. 350) STAP 2 Maak de band los en pak de bandenreparatieset.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Vóór het uitvoeren van de noodreparatie Controleer in hoeverre de band is beschadigd. Banden kunnen alleen gerepareerd worden met de bandenreparatieset als het lek wordt veroorzaakt door een spijker of schroef die door het loopvlak van de band steekt. • Trek de spijker of schroef niet uit de band. Wanneer u het voorwerp verwijdert, kan het lek groter worden waardoor u het niet meer kunt repareren met de reparatieset.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Noodreparatiemethode STAP 1 Trek de insteeksleutel uit de reparatieset. STAP 2 Zet de set op de grond met de onderzijde naar boven. Verwijder de sticker en duw de insteeksleutel in de set totdat u een klik hoort. STAP 3 Draai de set om zodat deze rechtop staat en controleer of de compressorschakelaar in de stand OFF staat. 5 STAP 4 Bij problemen Gebruik de set met de bovenzijde naar boven.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 5 Verwijder het ventieldopje van het ventiel van de lekke band. STAP 6 Verwijder het dopje van de slang. STAP 7 Sluit de slang aan op het ventiel. Draai het einde van de slang zo ver mogelijk rechtsom vast. STAP 8 Controleer de voorgeschreven bandenspanning. De bandenspanning wordt aangegeven op de sticker op de middenstijl aan bestuurderszijde, zoals afgebeeld. (Blz.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 9 Start de motor. STAP 10 Zet de schakelaar van de compressor in stand ON om de bandenreparatievloeistof te injecteren en de band op te pompen. Gebruik de set met de bovenzijde naar boven.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 1 1 Breng de band op de voorgeschreven spanning. De vloeistof wordt geïnjecteerd en de spanning wordt verhoogd tot 300 kPa (3,0 kg/cm2 of bar, 44 psi) of 450 kPa (4,5 kg/cm2 of bar, 65 psi), en neemt dan geleidelijk af. De bandenspanningsmeter geeft ongeveer 1 minuut nadat de schakelaar in stand ON is gezet de werkelijke bandenspanning aan. • Zet de compressorschakelaar in stand OFF en controleer de bandenspanning.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen • Als de bandenspanning hoger is dan voorgeschreven, laat dan wat lucht ontsnappen tot de spanning op het juiste niveau is. (Blz. 488) STAP 12 Haal de slang van het bandventiel en haal daarna de voedingsaansluiting uit de accessoireaansluiting. STAP 13 Rijd onmiddellijk ongeveer 5 km om de bandenreparatievloeistof gelijkmatig over de binnenzijde van de band te verspreiden.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de bandenspanning zich op het voorgeschreven niveau bevindt: Ga verder met STAP 17. STAP 16 Zet de compressorschakelaar in stand ON en breng de band op de voorgeschreven spanning. Rijd ongeveer 5 km en ga dan verder met STAP 14. STAP 17 Berg de set op en breng de 2 stickers aan zoals afgebeeld.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ In de volgende gevallen kan de band niet worden gerepareerd met de bandenrepa- ratieset. Neem contact op met een Lexus-dealer, bandenspecialist of erkende reparateur.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Als de band op een te hoge spanning is gebracht STAP 1 Neem de slang los van het ventiel. Plaats het dopje op het uiteinde van de slang en duw het uitsteeksel van dit dopje in het ventiel om wat lucht te laten ontsnappen. STAP 2 STAP 3 Neem de slang los van het ventiel, verwijder het dopje van de slang en sluit dan de slang weer aan. STAP 4 Schakel de compressor in, wacht een paar seconden en schakel deze dan weer uit.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Bij het repareren van de lekke band ● Zet de auto stil op een veilige, vlakke plaats. ● Sluit het ventiel en de slang goed aan terwijl het wiel nog op de auto gemonteerd is. ● Als de slang niet goed wordt aangesloten op het ventiel kan er lucht weglekken of reparatievloeistof naar buiten spuiten. ● Als de slang tijdens het op spanning brengen van de band van het ventiel losschiet, kan de slang door de luchtdruk wegschieten.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen OPMERKING ■ Rijd niet door als de auto een lekke band heeft Blijf niet doorrijden als de auto een lekke band heeft. Zelfs als er over een korte afstand met een lekke band wordt doorgereden, kunnen band en velg zodanig beschadigd worden dat reparatie niet meer mogelijk is. ■ Bij het uitvoeren van een noodreparatie ● Voer de reparatie uit zonder de spijker of schroef die in het loopvlak van de band steekt te verwijderen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de motor niet wil aanslaan Als de motor niet wil aanslaan terwijl wel de juiste startprocedures zijn gevolgd (Blz. 147), kan dat de volgende oorzaken hebben. ■ De motor slaat niet aan terwijl de startmotor wel normaal werkt. Een van de onderstaande punten kan het probleem veroorzaken. ● Er is onvoldoende brandstof aanwezig in de tank. Vul de brandstoftank. ● De motor kan verzopen zijn.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Noodstartfunctie Als de motor niet start maar de startknop normaal werkt, kan de motor aan de hand van de volgende stappen voorlopig worden gestart: Activeer de parkeerrem. STAP 2 Zet de selectiehendel in stand P. STAP 3 Zet het contact in stand ACC. STAP 4 Houd de startknop ongeveer 15 seconden ingedrukt terwijl u het rempedaal stevig intrapt. Ook als de auto aan de hand van deze stappen kan worden gestart, kan er een storing in het systeem zijn.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de selectiehendel niet in een andere stand dan stand P gezet kan worden Als de selectiehendel niet in een andere stand gezet kan worden terwijl u het rempedaal ingetrapt hebt, kan er een probleem aanwezig zijn in het schakelblokkeersysteem (een systeem dat voorkomt dat de selectiehendel per ongeluk in een andere stand gezet kan worden). Laat uw auto direct controleren door een Lexus-dealer of erkende reparateur.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als u uw sleutels verliest Een Lexus-dealer of erkende reparateur kan een nieuwe sleutel maken met behulp van een van de andere originele sleutels en met behulp van het sleutelnummer op uw plaatje met sleutelnummer.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de elektronische sleutel niet goed werkt Als de communicatie tussen de elektronische sleutel en de auto onderbroken wordt (Blz. 33) of als de elektronische sleutel niet kan worden gebruikt omdat de batterij leeg is, kunnen het Smart entry-systeem met startknop en de afstandsbediening niet worden gebruikt. In dergelijke gevallen kunnen de portieren en de achterklep worden geopend of kan de motor worden gestart volgens onderstaande procedure.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Achterklep STAP 1 Verwijder het kapje met een mechanische sleutel. STAP 2 Draai de mechanische sleutel rechtsom om de achterklep te ontgrendelen. Als het alarm ingeschakeld was, zal het afgaan. ( Blz.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Wijzigen van de standen van het contact en starten van de motor STAP 1 STAP 2 Zet de selectiehendel in stand P en trap het rempedaal in. Raak de startknop aan met de zijde van de elektronische sleutel met het Lexus-embleem. Als een van de portieren geopend of gesloten wordt terwijl de sleutel tegen de startknop wordt gehouden, klinkt er een alarm dat aangeeft dat het startsysteem de elektronische sleutel niet kan detecteren.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Uitzetten van de motor Zet de selectiehendel in stand P en druk op de startknop zoals u normaal doet bij het afzetten van de motor. ■ Vervangen van de sleutelbatterij Omdat deze procedure een noodmaatregel is, wordt geadviseerd de batterij van de elektronisch sleutel zo snel mogelijk te laten vervangen als deze ontladen is. (Blz. 405) ■ Alarm Wanneer u de portieren met de mechanische sleutel vergrendelt, is het alarmsysteem niet ingeschakeld.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de accu ontladen is Als de accu van de auto ontladen is, kan de motor met behulp van de onderstaande procedures worden gestart. U kunt contact opnemen met een Lexus-dealer of erkende reparateur. Als u de beschikking hebt over een set startkabels en een tweede voertuig met een 12V-accu, kunt u uw Lexus starten met behulp van de onderstaande hulpstartprocedure. STAP 1 STAP 2 Verwijder de afdekkappen in de motorruimte. (Blz.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Start de motor van de tweede auto. Verhoog het motortoerental iets en laat de motor gedurende ongeveer 5 minuten met het verhoogde toerental draaien om de accu van uw auto op te laden. STAP 4 Open en sluit een van de portieren terwijl het contact UIT staat. STAP 5 Laat de tweede auto op het iets verhoogde toerental draaien, zet het contact AAN en start dan de motor van uw auto.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Voorkomen dat de accu ontladen raakt ● Zet de koplampen en het audiosysteem uit als de motor niet draait. ● Schakel niet-noodzakelijke elektrische verbruikers uit als er gedurende langere tijd met lage snelheden gereden wordt, bijvoorbeeld in een file, enz.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen OPMERKING ■ Om beschadiging van de auto te voorkomen Probeer de auto niet aan te duwen of aan te slepen omdat hierdoor de katalysator te heet kan worden en er brand kan ontstaan. ■ Omgaan met startkabels Let er op dat de startkabels niet in aanraking kunnen komen met de koelventilator of met een van de aandrijfriemen bij het aansluiten of losnemen van de kabels.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de motor oververhit raakt Als de motor oververhit raakt: STAP 1 STAP 2 STAP 3 STAP 4 STAP 5 Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en schakel de automatische airconditioning uit. Controleer of er stoom onder de motorkap vandaan komt. Als er stoom te zien is: Zet de motor af. Open nadat de stoom is verdwenen de motorkap voorzichtig en start de motor opnieuw.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 6 Vul indien nodig koelvloeistof bij. In noodgevallen mag ook water gebruikt worden als u geen koelvloeistof bij de hand hebt. (Blz. 526) Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een Lexus-dealer of erkende reparateur. ■ Oververhitting Als u het volgende merkt, kan dat duiden op oververhitting van de motor. ● De naald van de koelvloeistoftemperatuurmeter komt in het rode gebied of u merkt dat de motor minder vermogen levert.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen OPMERKING ■ Bijvullen van koelvloeistof Wacht totdat de motor is afgekoeld, alvorens koelvloeistof bij te vullen. Vul het systeem langzaam met koelvloeistof. Het te snel bijvullen van koelvloeistof bij een hete motor kan schade aan de motor veroorzaken.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de auto vastzit Voer de volgende procedures uit als de banden doorslippen of als de auto vastzit in modder, sneeuw, enz. STAP 1 STAP 2 STAP 3 STAP 4 STAP 5 Zet de motor af. Activeer de parkeerrem en zet de selectiehendel in stand P. Verwijder modder, sneeuw of zand rond het doorslippende wiel. Plaats een stuk hout, stenen of andere materialen die ervoor kunnen zorgen dat de banden weer grip krijgen onder de banden. Start de motor opnieuw.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen OPMERKING ■ Om beschadiging van de transmissie en andere componenten te voorkomen ● Voorkom dat de wielen gaan doorslippen en laat de motor niet met een te hoog toe- rental draaien. ● Als de auto na deze pogingen nog steeds vastzit, moet hij door een ander voertuig worden losgetrokken.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de wegklapbare hardtop niet gesloten kan worden Als de wegklapbare hardtop niet sluit wanneer op de schakelaar wordt gedrukt, controleer dan of aan alle voorwaarden voor de werking wordt voldaan. (Blz. 85) Als de wegklapbare hardtop niet sluit terwijl wel aan alle voorwaarden voor de werking wordt voldaan, is er mogelijk sprake van een storing. Laat de auto onmiddellijk controleren door uw Lexus-dealer.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 3 Til de voorzijde van de achterklep op door aan de gele ringen aan de linker- en rechterzijde van de achterklep te trekken. STAP 4 Houd de delen zoals aangegeven in de afbeelding, til de achterklep op en beweeg hem zo ver mogelijk naar de achterzijde van de auto. Wanneer u tijdens deze procedure andere delen dan die zijn aangegeven vasthoudt, kan de auto beschadigd raken of kan letsel worden veroorzaakt.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 510 STAP 5 Verwijder de 2 schroeven en het kapje van de scharnieren van de achterklep. STAP 6 Verwijder de bouten en steunen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 7 Neem de stekker van beide scharnieren los. STAP 8 Verwijder de bouten en steunen van de stekker. STAP 9 Verwijder de 2 bouten en de zijden van de hoedenplank van de scharnieren van de achterklep. Houd beide zijden van hoedenplank met de hand vast om te voorkomen dat hij valt.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 512 STAP 10 Verwijder het paneel aan de achterzijde. STAP 1 1 Verwijder het paneel aan de voorzijde. STAP 12 Verwijder de 6 bouten en de achterplaat. STAP 13 Verwijder de 4 bouten en de voorplaat.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 14 Draai met een steeksleutel het zeskantige deel van de zilverkleurige staaf zo ver mogelijk los. De steunen van de plaat zullen omhoog komen. STAP 15 Verwijder met een inbussleutel de 2 bouten en het slot aan de linker- en rechterzijde van de auto. Het slot aan de linkerkant van de auto kan worden verwijderd. Het slot aan de rechterkant van de auto kan niet volledig verwijderd worden aangezien dit verbonden is met de bedrading.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 17 Verwijder het afdekkapje van de vergrendeling aan de voorzijde in het dak. STAP 18 Steek de inbussleutel in de opening en draai hem zo ver mogelijk naar links om de vergrendeling aan de voorzijde ongedaan te maken. Het dakpaneel zal volledig zakken. Zorg ervoor dat uw handen of vingers tijdens het ongedaan maken van de vergrendeling niet tussen het dakpaneel en de carrosserie bekneld raken.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 20 Houd de delen zoals aangegeven in de afbeeldingen en til het achterruitpaneel voorzichtig op totdat het het dakpaneel raakt. Wanneer u tijdens deze procedure andere delen dan die zijn aangegeven vasthoudt, kan de auto beschadigd raken of kan letsel worden veroorzaakt. Indien het achterruitpaneel niet omhoog kan worden bewogen, beweeg het dan 2 tot 3 keer voorzichtig op en neer.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 23 Houd de delen zoals aangegeven in de afbeeldingen en druk de achterklep omlaag naar de voorzijde van de auto totdat hij vergrendelt. Wanneer u tijdens deze procedure andere delen dan die zijn aangegeven vasthoudt, kan de auto beschadigd raken of kan letsel worden veroorzaakt. STAP 24 516 Sluit de achterklep.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Onderdelen die tijdens de procedure voor handmatig sluiten zijn verwijderd Zorg ervoor dat de onderdelen die tijdens de procedure zijn verwijderd in de auto worden bewaard en breng de auto inclusief de verwijderde onderdelen naar een Lexusdealer of erkende reparateur.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als uw auto in geval van nood tot stilstand moet worden gebracht Breng de auto alleen in noodgevallen, bijvoorbeeld wanneer de auto niet op de normale manier stilgezet kan worden, als volgt tot stilstand: STAP 1 Trap kalm het rempedaal met beide voeten stevig in. Rem niet pompend, omdat er dan meer kracht nodig is om de auto af te remmen. STAP 2 Zet de selectiehendel in stand N.
Specificaties 6 6-1. Specificaties Onderhoudsgegevens (brandstof, motoroliepeil, enz.) ................................................ 520 Informatie over brandstof ......... 532 6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen .............. 534 6-3. Initialisatie Systemen die geïnitialiseerd moeten worden..........................
6-1. Specificaties Onderhoudsgegevens (brandstof, motoroliepeil, enz.) Afmetingen en gewichten Totale lengte 4.635 mm (182,5 in.) Totale breedte 1.800 mm (70,9 in.) Totale hoogte*1 1.415 mm (55,7 in.) Wielbasis 2.730 mm (107,4 in.) Spoorbreedte: Voor 1.535 mm (60,4 in.) Achter 1.535 mm (60,4 in.)*2 1.525 mm (60,0 in.)*3 Maximaal toelaatbaar totaalgewicht (GVW) Maximale asbelasting *12: Onbeladen *3: 17 inch banden * : 18 inch banden 520 2.075 kg (4.575 lb.) Voor 1.070 kg (2.359 lb.
6-1. Specificaties Identificatie van de auto ■ Voertuigidentificatienummer Het voertuigidentificatienummer (VIN) is het wettelijke identificatienummer van uw auto. Dit is het belangrijkste identificatienummer van uw Lexus. Het wordt gebruikt voor het op naam zetten van de auto. Dit nummer is links boven op het dashboard of in de motorruimte ingeslagen. Het voertuigidentificatienummer staat ook op het typeplaatje.
6-1. Specificaties ■ Motornummer Het motornummer is op de aangegeven plaats ingeslagen in het motorblok. ■ Chargenummer Alleen voor Nederland: Elke door Louwman & Parqui ingevoerde Lexus-automobiel krijgt een chargenummer. Dit nummer staat op de sticker die aan de binnenzijde van de klep van het dashboardkastje is geplakt. Vermeld bij eventuele correspondentie of het inwinnen van telefonische informatie, altijd het chargenummer van uw auto.
6-1. Specificaties Motor Uitvoering 4GR-FSE Type 6-cilinder in V, 4-takt benzinemotor Boring x slag 83,0 77,0 mm (3,27 3,03 in.) Cilinderinhoud 2.500 cm3 (152,5 cu.in.) Dynamoriemspanning Automatische afstelling Brandstof Brandstofsoort EU: Uitsluitend loodvrije benzine conform de Europese norm EN228 Buiten EU: Uitsluitend loodvrije benzine Octaangetal (RON) 95 of hoger Inhoud brandstoftank (indicatie) 65 l (17,2 gal., 14,3 Imp. gal.
6-1. Specificaties Smering Inhoud carter (verversen indicatie) Zonder filter Met filter 5,9 l (6,2 qt., 5,2 Imp. qt.) 6,3 l (6,6 qt., 5,5 Imp. qt.) ■ Keuze motorolie De motor is af fabriek gevuld met originele Toyota-motorolie. Lexus beveelt het gebruik van originele Toyota-motorolie aan. Er kan ook andere motorolie van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt.
6-1. Specificaties Aanbevolen viscositeit (SAE): Aanbevolen Te verwachten temperatuurbereik tot de volgende verversing Uw Lexus is af-fabriek gevuld met motorolie met een viscositeit van SAE 0W-20. Dit is de beste keuze voor uw auto en zorgt voor een laag brandstofverbruik en goede starteigenschappen bij koud weer. Indien SAE 0W-20 niet leverbaar is, mag SAE 5W-30 worden gebruikt. Bij de volgende verversing moet deze olie echter weer worden vervangen door SAE 0W-20.
6-1. Specificaties Merktekens oliekwaliteit: Let er bij het aanschaffen van motorolie op of ten minste één van beide APIsymbolen op de verpakking is afgebeeld. API-symbool Bovenste deel: Geeft de kwaliteit van de motorolie aan door middel van een afkorting zoals SM. Deze aanduiding is vastgesteld door API (American Petroleum Institute) Middelste deel: Geeft de viscositeit aan (SAE 0W-20) Onderste deel: In dit deel staat “Energy-Conserving”, wat staat voor brandstofbesparende eigenschappen.
6-1. Specificaties Ontsteking Bougies Merk Elektrodenafstand DENSO FK20HBR11 1,1 mm (0,043 in.) OPMERKING ■ Bougies met iridium elektroden Gebruik alleen bougies met iridium elektroden. De elektrodenafstand kan bij deze bougies niet worden afgesteld bij het afstellen van de motor. Elektrisch systeem Accu Aanduiding soortelijke massa bij 20C (68F): 1,250 1,290 Volledig geladen 1,160 1,200 Half geladen 1,060 1,100 Geheel ontladen Laadstroom Snelladen Normaal laden 15 A max. 5 A max.
6-1. Specificaties Automatische transmissie Inhoud* 7,5 l (7,9 qt., 6,6 Imp. qt.) Soort vloeistof Originele Toyota automatische-transmissievloeistof ATF WS *: De aangegeven hoeveelheid is een globale hoeveelheid. Neem contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur als verversen noodzakelijk is.
6-1.
6-1.
6-1.
6-1. Specificaties Informatie over brandstof Gebruik uitsluitend loodvrije benzine die voldoet aan de Europese norm EN228. Gebruik loodvrije brandstof met een octaangetal van 95 RON (Research Octane Number) of hoger voor optimale prestaties van uw auto. ■ Kleinere vulopening van de brandstoftank voor loodvrije benzine Om vergissingen bij tankstations te voorkomen, is uw Lexus uitgerust met een kleinere vulopening.
6-1. Specificaties OPMERKING ■ Opmerking over de brandstofkwaliteit ● Gebruik alleen de juiste brandstof. Door het gebruik van onjuiste brandstoffen kan motorschade ontstaan. ● Gebruik geen loodhoudende benzine. Loodhoudende benzine zal de werking van de driewegkatalysator blijvend aantasten, waardoor het emissieregelsysteem niet goed kan functioneren. ● EU: Gebruik geen bio-ethanolbrandstof die wordt verkocht onder de naam E50 of E85, of brandstof met een hoog ethanolgehalte.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen Uw auto is voorzien van verschillende elektronische functies die naargelang uw persoonlijke voorkeur kunnen worden ingesteld. Deze voorkeursinstellingen kunnen alleen met speciaal gereedschap worden uitgevoerd door een Lexus-dealer of erkende reparateur. Sommige voorkeursinstellingen zijn van invloed op de instellingen van andere functies. Neem contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Portierslot (Blz.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Functie Standaardinstelling Persoonlijke voorkeursinstelling Automatische verlichting (Blz. 174) Gevoeligheid lichtsensor Niveau 3 Niveau 1 tot 5 Inschakelen intervalstand bij stilstaande auto Aan Uit Slag ruitenwissers voor verwijderen van laatste druppels Aan Uit Ruitenwissers en ruitensproeier (Blz. 179) Lexus Parking Assist-sensor (Blz. 201) Verlichting (Blz.
6-3. Initialisatie Systemen die geïnitialiseerd moeten worden Na bijvoorbeeld het loskoppelen en weer aansluiten van de accukabels of onderhoud aan de auto, moeten de volgende systemen worden geïnitialiseerd, zodat deze weer op de juiste manier werken. Onderwerp Wanneer initialiseren Toelichting Waarschuwingssysteem bandenspanning (indien aanwezig) • Als de bandenspanning wordt gewijzigd (bijvoorbeeld wanneer de rijsnelheid, de belading, enz. verandert) • Als de bandenmaat wordt aangepast Blz.
6-3.
Trefwoordenlijst Afkortingen ........................................... 540 Alfabetische index................................. 541 Wat moet u doen als... ........................ 550 Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie over de uitrusting die betrekking heeft op het navigatiesysteem, zoals het audiosysteem.
Afkortingen Afkortingen/acroniemen AFKORTINGEN 540 BETEKENIS ABS Antiblokkeersysteem AI-SHIFT Artificial Intelligence Shift CRS Baby- en kinderzitjes DISP Display DRL Dagrijverlichting ECT Elektronisch geregelde transmissie ELR Blokkeerautomaat EPS Elektrische stuurbekrachtiging LED Lichtgevende diode PCS Pre-Crash Safety-systeem SRS Airbagsysteem TPMS Waarschuwingsmelding bandenspanning TRC Traction Control VDIM Geïntegreerd voertuigmanagementsysteem VIN Voertuigidentifica
Alfabetische index Alfabetische index A A/C ............................................................232 Aansteker ................................................342 ABS ............................................................207 Accessoireaansluiting ........................343 Accu Als de accu ontladen is .................499 Controle.................................................378 Rijden in de winter, voorbereidingen en controles...................... 224 Achterlichten Schakelaar............
Alfabetische index Radio........................................................245 USB-aansluiting .................................270 USB-speler...........................................270 Automatische airconditioning.........232 Automatische koplampverstelling ............................177 Automatische transmissie Als de selectiehendel niet in een andere stand dan stand P gezet kan worden..........................493 Automatische transmissie ................ 151 Stand S ............................
Alfabetische index Verstellen en inklappen......................74 Buitentemperatuur, display ............... 170 C CD-speler................................................249 CD-wisselaar .........................................249 Chargenummer ....................................522 Claxon........................................................ 159 Condensor .............................................. 377 Controlelampjes .................................... 166 Cornering Assist, sensoren...........
Alfabetische index K Kilometerteller........................................ 160 Klok.............................................................337 Koelsysteem Motor, oververhitting...................... 503 Koelvloeistof Controle.................................................376 Hoeveelheid.........................................526 Rijden in de winter, voorbereidingen en controles...................... 224 Koelvloeistoftemperatuurmeter ..... 160 Koplampen Gasontladingslampen, voorzorgsmaatregelen ..
Alfabetische index Onderhoud Onderhoud en controles zelf uitvoeren.............................................364 Onderhoudsgegevens...................520 Onderhoudsvoorschriften..............361 Ontgrendeling Bagageruimte......................................... 49 Motorkap...............................................367 Tankdopklep ...........................................89 Opbergmogelijkheden......................329 Openingssysteem achterklep............49 Oververhitting, motor ..................
Alfabetische index Richtingaanwijzers opzij Vermogen.............................................. 531 Richtingaanwijzers voor Vermogen.............................................. 531 Richtingaanwijzers Gloeilampen vervangen................ 423 Schakelaar...............................................157 Vermogen.............................................. 531 Rijden Correcte houding .............................. 105 Procedures ............................................
Alfabetische index Snelheidsmeter Controlelampje snelheid ................ 160 Snelheidsmeter.................................... 160 Specificaties............................................520 Spiegels Binnenspiegel......................................... 73 Buitenspiegels.........................................74 Buitenspiegelverwarming .............240 Make-upspiegels...............................336 Spraakcommandoschakelaar .........306 Spraaktoets .............................................
Alfabetische index Veiligheidsgordels, gebruik bij zwangerschap ....................................68 Waarschuwingslampje...................449 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Accu, voorzorgsmaatregelen ....382, 501 Airbags, voorzorgsmaatregelen .................. 113 Baby- en kinderzitjes..........................118 Baby- en kinderzitjes, plaatsen.....126 Bagageruimte, voorzorgsmaatregelen ....................51 Batterij elektronische sleutel, voorzorgsmaatregelen ..............
Alfabetische index Elektrische stuurbekrachtiging waarschuwingslampje.................448 Elektronisch motorregelsysteem.......................448 Geopend portier ..............................449 Gordelspanners.................................448 Laadsysteem........................................448 Laag brandstofniveau......................449 Lage bandenspanning....................449 Motorcontrolelampje ......................448 Pre-Crash Safety-systeem ...........448 Remsysteem.......................
Wat moet u doen als... Wat moet u doen als... Blz. 467 Blz. 476 Als de auto een lekke band heeft Blz. 491 Als de motor niet wil aanslaan Blz. 92 Startblokkering Blz. 499 Als de accu ontladen is Blz. 493 Als de selectiehendel niet in een andere stand dan stand P gezet kan worden Blz. 503 Als de motor oververhit raakt U uw sleutels verliest Blz. 494 Als u uw sleutels verliest De accu ontladen is Blz. 499 Als de accu ontladen is De portieren niet vergrendeld kunnen worden Blz.
Wat moet u doen als... Een waarschuwings- of controlelampje gaat branden Blz. 447 Als een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwingszoemer klinkt... ■Waarschuwingslampjes Controlelampje veiligheidsgordel bestuurder Waarschuwingslampje remsysteem Blz. 447 Blz. 449 Waarschuwingslampje antiblokkeersysteem Controlelampje veiligheidsgordel voorpassagier Waarschuwingslampje laag brandstofniveau Centraal waarschuwingslampje Blz. 449 Blz.
INFORMATIE VOOR HET TANKSTATION Veiligheidshaak Openingssysteem achterklep Tankdopklepje Blz. 367 Blz. 49 Blz. 89 Ontgrendelingshendel motorkap Ontgrendeling tankdopklepje Bandenspanning Blz. 367 Blz. 89 Blz. 529 Inhoud brandstoftank (indicatie) Brandstofsoort Bandenspanning koud Hoeveelheid motorolie (verversen indicatie) Motorolie 552 65 l (17,2 gal., 14,3 Imp. gal.) Uitsluitend loodvrije benzine Zonder filter Met filter Blz. 90, 523 Blz. 529 liter (qt., Imp. qt.
08-2010 01651-46010-CA