Operation Manual

De MFP configureren
92
Beheerdersondersteuning
De MFP configureren
Er zijn verscheidene functies beschikbaar waarmee u de beveiliging van het apparaat kunt verbeteren. In de volgende
gedeelten vindt u instructies voor het configureren van deze functies.
Wachtwoordbeveiliging instellen voor de menu's
U kunt een beheerderswachtwoord toepassen om te voorkomen dat onbevoegde gebruikers via het bedieningspaneel
of de Embedded Web Server (EWS) wijzigingen aanbrengen in de configuratie van de MFP.
1 Raak de knop Menu's aan op het beginscherm.
2 Raak Instellingen aan.
3 Raak de pijl-omlaag aan en raak vervolgens Beveiliging aan.
4 Raak de pijl-omlaag aan en raak vervolgens Wachtwoorden maken/wijzigen Æ Geavanceerd wachtwoord
maken/wijzigen aan.
5 Voer een wachtwoord in, bestaande uit alfabetische en niet-alfabetische tekens, en bevestig het wachtwoord door
het nogmaals in te voeren. Het wachtwoord moet minimaal uit 8 tekens bestaan.
6 Raak Indienen aan.
7 Raak Instellingen Æ Beveiliging Æ Wachtwoordbeveiliging aan om te zien welke configuratie-instellingen
door het geavanceerde wachtwoord worden beveiligd.
Opmerking: u kunt Instellingen
Æ Beveiliging Æ Wachtwoordbeveiliging en Instellingen Æ Beveiliging Æ
Wachtwoorden maken/wijzigen
Æ Gebruikerswachtwoord maken/wijzigen gebruiken om de toegang
te beperken met andere wachtwoorden dan het geavanceerde wachtwoord. Via Instellingen
Æ
Beveiliging
Æ Wachtwoordbeveiliging kunt u bepalen welke menu's toegankelijk zijn met een
geavanceerd wachtwoord en een gebruikerswachtwoord.
Opmerking: het geavanceerde wachtwoord en het gebruikerswachtwoord beveiligen de menu's op het
aanraakscherm van het bedieningspaneel van de MFP en het configuratiegedeelte van
de EWS-pagina's.
Toegang tot functies beperken
De MFP ondersteunt verschillende methoden voor gebruikersverificatie voor het verlenen van toegang tot functies.
1 Open een webbrowser. Typ op de adresregel het IP-adres van de MFP die u wilt configureren. Gebruik hiervoor
de volgende indeling: http://ip_adres/.
2 Klik op Configuratie.
3 Klik in Overige instellingen op Beveiliging.
a Selecteer een verificatiemethode.
b Klik op Indienen.
4 Klik op de koppeling voor het instellen van de verificatiemethode die is geselecteerd in stap a.
a Vul de gegevens in die zijn vereist voor de desbetreffende omgeving.
b Klik op Indienen.
5 Klik op Toegang tot functies.
a Stel het functieverificatieniveau in voor elke functie. Selecteer Uit als u wilt dat niemand een bepaalde
functie kan gebruiken.
b Klik op Indienen.