User manual

12
NL
6
Materiaalvocht bepalen
Laserliner
Op grond van de verschillen in hoedanigheid en samenstelling
van de materialen moeten speciÖeke toepassingsaanwijzingen bij
de bepaling van het vochtgehalte in acht genomen worden.
Cementestrik (screed):
het apparaat meet ook door tegels, linoleum, vinyl en hout, de
meetwaarden worden daarbij echter beïnvloed. De resulterende
waarde moet dus als relatieve waarde worden aangezien om
vocht en vochtverlopen te kunnen lokaliseren.
Gipspleister (plaster):
het apparaat meet ook ook door behang en verf, maar niet door
metaal (folies). De meetwaarden kunnen worden beïnvloed,
het vocht kan echter zeer goed worden opgespoord door
vochtverschillen in wanden, zodat conclusies m.b.t. tot schade
aan bijv. isolaties, dampschermen of muurwerk kunnen worden
getrokken.
Zacht hout (softwood) / hard hout (hardwood)
De meting moet met de lange apparaatzijde parallel aan de
nerf van het hout worden uitgevoerd. De meetdiepte bij hout
bedraagt max. 30 mm, maar varieert door de verschillende
dichtheden van de houtsoorten. Bij metingen aan dunne houten
platen dienen deze naar mogelijkheid gestapeld te worden
omdat anders een te kleine waarde wordt weergegeven. Bij
metingen aan vast geïnstalleerde resp. ingebouwde houtsoor-
ten zijn montagebonden en door chemische behandeling (bijv.
met verf) verschillende materialen bij de meting betrokken. De
meetwaarden kunnen daarom slechts als relatieve waarden
beschouwd. Op deze wijze kunnen echter zeer goed verschillen
in de vochtverdeling, mogelijke vochtige plekken en dus bijv.
schade in de isolatie worden gelokaliseerd.
max. 30 mm