Operation Manual

42 Servicehandboek IW 1209.0W / IWT
Aleen voor intern gebruik
7.2 Droogsysteem
Er is keuze tussen twee manieren van drogen:
Automatische droogcycli
De microprocessor bepaalt door de droogtijd het gewenste droogtype.
De droogcyclus kan zowel na afloop van het wasprogramma alsook afzonderlijk worden uitgevoerd.
Er zijn drie droogtypes:
strijkdroog
kastdroog
extra droog
Drogen met tijdvertraging
De droogtijd wordt door de gebruiker ingesteld.
Bij het tijdprogramma grijpt de NTC2-temperatuurvoeler niet in, daar de droogtijd al op voorhand
bepaald is.
7.2.1 Automatische droogcycli
Het droogsysteem is hetzelfde als bij de was/droogcombinaties met conventionele timer; de
droogcapaciteit is de helft van een maximale belading met droge was. In het geval van een maximale
waslading worden twee droogcycli uitgevoerd. Bij de helft van de maximale waslading kan de
droogcyclus automatisch na afloop van het wasprogramma worden uitgevoerd.
Bij de kreukarm-droogcyclus wordt slechts één verwarmingselement ingeschakeld (half vermogen), bij
katoen-linnen worden beide verwarmingselementen ingeschakeld (vol vermogen).
Het droogsysteem gebeurt door een geforceerd luchtsysteem met waterstraal-condensatieproces.
Tijdens het drogen draait de wastrommel in wisselende richting op een laag toerental. De ventilator leidt
de door de verwarmingsweerstanden opgewarmde lucht in de trommel en op die manier wordt vocht aan
het wasgoed onttrokken. De met de vochtige lucht in contact komende koude waterstraal veroorzaakt
een uitwisseling van de warmte en zo de vochtonttrekking (condensatieproces); naar de ventilator wordt
afgekoelde droge lucht toegevoerd, die door de verwarmingsweerstanden opnieuw wordt opgewarmd
en in de kuip wordt gedrukt. Het koel- en condenswater wordt dan door de loogpomp afgepompt.
Tijdens de laatste minuten van het droogprogramma worden de verwarmingsweerstanden uitgescha-
keld en de ventilator blijft werken om af te koelen.
Het drogen gebeurt door een geforceerd luchtsysteem met waterstraal-condensatieproces.
De droogcapaciteit van de was/droogcombinatie bedraagt de helft van de maximale capaciteit aan droge
was voor het wasprogramma. Bij volle belading van de was/droogcombinatie moet het drogen in twee
fasen gebeuren. Als er slechts met halve lading wordt gewassen, kan het drogen automatisch na het
wasprogramma plaatsvinden.
Tijdens het drogen draait de wastrommel in wisselende richting op een laag toerental.
De ventilator leidt de door de verwarmingsweerstanden opgewarmde lucht in de trommel en op die
manier wordt vocht aan het wasgoed onttrokken. De met de vochtige lucht in contact komende koude
luchtstraal veroorzaakt een uitwisseling van de warmte en zo de vochtonttrekking (condensatieproces);
naar de ventilator wordt afgekoelde droge lucht toegevoerd, die door de verwarmingsweerstanden
opnieuw wordt opgewarmd en in de kuip wordt gedrukt.
Het koel- en condenswater wordt dan door de loogpomp afgepompt.
Tijdens de afkoelfase op het einde van het droogprogramma worden de verwarmingsweerstanden
uitgeschakeld en de ventilator blijft werken om af te koelen.