Operation Manual

Onderhoud
167
MOTOROLIE EN OLIEFILTER
Controle van het motoroliepeil
1. Controleer of de auto horizontaal
staat.
2. Start de motor en laat deze op de
normale bedrijfstemperatuur ko-
men.
3. Zet de motor af en wacht onge-
veer 5 minuten zodat de olie naar
het carter terug kan lopen.
4. Trek de peilstok uit de houder,
veeg hem schoon en steek hem
weer geheel in de houder.
5. Trek de peilstok opnieuw uit de
houder en controleer het peil. Het
peil moet zich ergens tussen F en
L bevinden.
Als het peil zich bij of op de L
bevindt, moet u olie bijvullen tot de F.
Vul niet te veel olie bij.
Gebruik alleen de voorgeschreven
motorolie. (Raadpleeg “Aanbevolen
smeermiddelen” verderop in dit
hoofdstuk.)
AANWIJZING
Hoewel twee oliefilters er precies
hetzelfde uit kunnen zien, kunnen
ze inwendig volledig anders zijn.
Deze filters kunnen niet door
elkaar gebruikt worden. Gebruik
alleen het voorgeschreven filter
om mogelijke motorschade te
voorkomen. Neem contact op met
een officiële Kia-dealer.
Volg deze aanwijzingen nauwkeu-
rig op. Als het oliefilter onjuist
gemonteerd wordt, kan er olielek-
kage optreden en motorschade
ontstaan. Zorg ervoor dat afge-
werkte olie volgens de wettelijke
voorschriften wordt afgevoerd.
Gooi afgewerkte olie niet in het
riool of bij het overige afval.
Als bij auto's met dieselmotor te
veel motorolie wordt bijgevuld,
kan dit door de klopverschijnselen
leiden tot nadieselen. Hierdoor
kan motorschade ontstaan, waar-
bij plotselinge verhogingen van
het motortoerental, motorlawaai
en witte rook waargenomen kun-
nen worden.
WAARSCHUWING
Gebruikte motorolie kan irritatie
of huidkanker veroorzaken in-
dien de huid langdurig in con-
tact komt met de olie. De stoffen
die in gebruikte motorolie aan-
wezig zijn, hebben bij laborato-
riumproeven geleid tot kanker
bij proefdieren. Was uw handen
zorgvuldig met zeep en warm
water als ze in contact zijn ge-
weest met gebruikte motorolie.
OMG075003 OMG075004