Operation Manual

7
11
Onderhoud
Ten minste maandelijks:
Controleer het koelvloeistofniveau
in het expansievat.
Controleer de werking van alle ver-
lichting van uw auto, inclusief de
remlichten, richtingaanwijzers en
alarmknipperlichten.
Controleer de bandenspanning
van alle wielen inclusief het reser-
vewiel.
Ten minste tweemaal per jaar (bij-
voorbeeld in de lente en herfst):
Controleer de radiateurslangen en
de slangen van de verwarming en
de airconditioning op lekkage en
beschadigingen.
Controleer de werking van de rui-
tenwissers en -sproeiers. Reinig
de ruitenwisserbladen met een
schone, met ruitensproeiervloei-
stof doordrenkte doek.
Controleer de stand van de kop-
lampen.
Controleer de dempers, de uitlaat-
pijpen, de hitteschilden en de
bevestigingen van de uitlaat.
Controleer de werking van de drie-
puntsgordels en controleer op slij-
tage.
Controleer of het profiel van de
banden nog voldoende is en con-
troleer of de wielmoeren goed zijn
aangedraaid.
Ten minste eenmaal per jaar:
Reinig de afvoeropeningen aan de
onderzijde van de portieren en de
dorpels.
Smeer alle portierscharnieren,
slotvangers en motorkapscharnie-
ren.
Smeer de portier- en motorkapslo-
ten, -vergrendelingen.
Smeer de portierrubbers.
Controleer vóór de zomer de wer-
king van de airconditioning.
Controleer het vloeistofniveau van
de stuurbekrachtiging.
Controleer en smeer het bedie-
ningsmechanisme van de automa-
tische transmissie.
Reinig de accu en de accupolen.
Controleer het remvloeistofniveau.