Operation Manual
Rijden met uw auto
524
Grootlicht
Druk de combischakelaar van u af
om het grootlicht in te schakelen.
Trek de schakelaar naar u toe om
het dimlicht in te schakelen.
Het controlelampje voor het groot-
licht gaat branden wanneer het
grootlicht wordt ingeschakeld.
Om te voorkomen dat de accu ontla-
den raakt, dient u de verlichting niet
gedurende langere tijd te laten bran-
den terwijl de motor niet draait.
Lichtsignaal
Trek de combischakelaar naar u toe
om een lichtsignaal te geven. Als u
de combischakelaar loslaat, keert
deze weer terug naar zijn oorspron-
kelijke positie (dimlicht). De verlich-
ting hoeft niet ingeschakeld te zijn
om een lichtsignaal te kunnen
geven.
Richtingaanwijzers (A)
Om de richtingaanwijzers te laten
werken, moet het contact in stand
ON staan. Beweeg de combischake-
laar omhoog of omlaag om de rich-
tingaanwijzers in te schakelen. De
groene, pijlvormige controlelampjes
op het instrumentenpaneel geven
aan welke richtingaanwijzer in wer-
king is. Na het nemen van de bocht,
worden de lampjes automatisch uit-
geschakeld. Zet de combischakelaar
handmatig terug in de middenstand
als de richtingaanwijzers na een
bocht blijven knipperen.
OMG045024OMG045023OMG045022