Operation Manual

445
Rijden met uw auto
4) Rijd ten minste 2 rondjes met de
auto met een snelheid van minder
dan 8 km/h (5 mph), totdat de
kompasrichting verschijnt. Rijd
een rondje rechtsom en linksom
en schakel, indien mogelijk, de
ruitenwissers uit.
5) Als de kompasrichtingen van de
auto net als eerder onnauwkeurig
worden, voer dan de volgende
procedure nogmaals uit.
AANWIJZING
Voer de bovenstaande kalibratiepro-
cedure uit voordat u voor de eerste
keer gaat rijden of nadat de accuka-
bels zijn losgenomen.
Instellen van de kompaszone
Dit kompas moet worden ingesteld
om het verschil tussen het echte
noorden en het magnetische noor-
den te compenseren. Instellen van
het verschil:
1. Zoek op de zonekaart het zone-
nummer van uw actuele lokatie en
de variatie op.
2. Houd de AAN/UIT-knop (1) gedu-
rende 6 - 9 seconden ingedrukt.
Het actuele zonenummer ver-
schijnt op het display.
3. Laat de AAN/UIT-knop (1) los en
houd deze vervolgens weer inge-
drukt totdat het nieuwe zonenum-
mer op het display verschijnt.
Zodra u de knop loslaat, toont het
display binnen enkele seconden
een kompasrichting.
WAARSCHUWING
1. Plaats geen accessoires (bij-
voorbeeld een skidrager of
antenne) die met een mag-
neet bevestigd moeten wor-
den op de auto. Deze beïn-
vloeden de werking van het
kompas.
2. Als het kompas herhaaldelijk
snel na het afstellen afwijkt
van de juiste weergave, laat
het kompas dan nakijken
door een officiële Kia-dealer.
3. In tunnels of op steile hellin-
gen kan het zijn dat het kom-
pas niet de juiste richting
aangeeft.
3. (Het kompas geeft weer de
juiste richting aan als de auto
weer op een plaats rijdt waar
het aardmagnetische veld
stabiel is.)