Kia, het bedrijf Nu u eigenaar bent van een Kia krijgt u waarschijnlijk veel vragen over uw auto en over het bedrijf, zoals “Wat is een Kia?”, “Wie is Kia?” en “Wat betekent ‘Kia’?”. Hier volgen enige antwoorden. Ten eerste, Kia is de oudste autoproducent in Korea. Het bedrijf bestaat uit duizenden werknemers die zich concentreren op het bouwen van auto's met een hoge kwaliteit tegen een redelijke prijs. De eerste lettergreep, Ki, in het woord “Kia” betekent “opkomende zon”.
Vo o r w o o r d Hartelijk dank voor het kiezen van een Kia. Onthoud dat voor onderhoud uw dealer de aangewezen persoon is. Uw dealer heeft door de importeur getrainde monteurs in dienst, beschikt over de aanbevolen speciale gereedschappen, originele Kia-onderdelen en zal er alles aan doen u optimaal van dienst te zijn. Bewaar het instructieboekje in de auto voor een eventuele volgende eigenaar.
INHOUDSOPGAVE Introductie 1 Uw auto in één oogopslag 2 Kennismaken met uw auto 3 Rijden met uw auto 4 Aanwijzingen voor het rijden 5 Wat te doen in noodgevallen 6 Onderhoud 7 Specificaties 8 Index 9 ii
Introductie 1 Gebruik van dit instructieboekje / 1-2 Inrijprocedure / 1-3
Introductie GEBRUIK VAN DIT INSTRUCTIEBOEKJE Wij willen u helpen om het meeste rijplezier van uw auto te krijgen. Het instructieboekje kan daar op vele manieren toe bijdragen. Wij raden u ten zeerste aan het complete instructieboekje door te lezen. Om de kans op letsel te beperken, moet u met name de gedeeltes met WAARSCHUWING en OPMERKING door het gehele instructieboekje lezen. De afbeeldingen vormen een waardevolle aanvulling op de tekst.
Introductie INRIJPROCEDURE U hoeft de auto niet gedurende een bepaalde periode in te rijden. U kunt echter door het opvolgen van een paar eenvoudige aanwijzingen gedurende de eerste 1.000 km de prestaties, het brandstofverbruik en de levensduur van uw auto in positieve zin beïnvloeden. • Voer het toerental van de motor niet te hoog op. • Rijd niet gedurende langere tijd met een constante snelheid. Om de motor goed in te rijden, moet het motortoerental worden gevarieerd.
Uw auto in één oogopslag Overzicht interieur / 2-2 Overzicht dashboard / 2-3 Motorruimte / 2-4 2
Uw auto in één oogopslag OVERZICHT INTERIEUR 1. Vergrendelknop.................................3-10 2. Schakelaar spiegelbediening* ..........3-85 3. Schakelaar ruitbediening*.................3-14 4. Hoofdschakelaar centrale portiervergrendeling*.........................3-11 5. Hoofdschakelaar ruitbediening*........3-17 6. Stuurwiel ...........................................4-19 7. Koplampverstelling* .........................4-54 8. Mistachterlicht* .................................4-54 9.
Uw auto in één oogopslag OVERZICHT DASHBOARD 1. Airbag bestuurder* ............................3-58 2. Schakelaar verlichting/ richtingaanwijzers .............................4-50 3. Instrumentenpaneel ..........................4-29 4. Schakelaar ruitenwissers en -sproeiers ..........................................4-55 5. Contactslot ........................................4- 2 6. Digitale klok ......................................3-97 7. Alarmknipperlichten ..........................4-59 8.
Uw auto in één oogopslag MOTORRUIMTE 1. Expansievat koelvloeistof .................7-17 2. Vuldop motorolie ...............................7-16 3. Remvloeistofreservoir .......................7-19 4. Luchtfilter ..........................................7-24 5. Zekeringkast .....................................6- 7 6. Minpool accu ..............................6-5/7-30 7. Pluspool accu .............................6-5/7-30 8. Peilstok automatischetransmissievloeistof* .........................7-21 9.
Kennismaken met uw auto AUDIOSYSTEEM Ontvangst FM Ontvangst AM (MW, LW) FM-radiozender JBM001 JBM002 JBM003 Werking van het audiosysteem of de aanwezigheid van gebouwen, bruggen of andere grote obstakels in het gebied. Uitzendingen via AM (MW, LW) kunnen over grotere afstanden worden ontvangen dan uitzendingen via FM. Dit komt doordat AM-golven (MW-, LW-golven) een lage frequentie hebben.
Kennismaken met uw auto Gebruik van een mobiele telefoon of zend- en ontvanginstallatie Wanneer in de auto gebruik wordt gemaakt van een mobiele telefoon kan het audiosysteem gaan storen. Dit betekent niet dat er iets mis is met het audiosysteem. Houd de mobiele telefoon in dat geval zo ver mogelijk van het audiosysteem. OPMERKING JBM004 JBM005 • Fading - Naarmate uw auto verder van de radiozender wegrijdt, wordt het signaal zwakker en begint het geluid te faden.
Kennismaken met uw auto Zorg voor cassettebandjes (indien van toepassing) Zorg voor cd's (indien van toepassing) • Omdat cassettebandjes met een speelduur van meer dan 60 minuten (C-60) niet dik genoeg zijn, raden wij het gebruik ervan af, om te voorkomen dat de bandjes vastlopen. • Reinig voor een betere geluidskwaliteit de magneetkop regelmatig met een wattenstaafje en kleurloze alcohol (eenmaal per maand). • Als een bandje te los zit, draai het dan vast met behulp van een potlood of iets dergelijks.
Kennismaken met uw auto Bediening audiosysteem (M420) (indien van toepassing) 1. AAN/UIT-knop, knop VOLUME 2. Keuzetoets frequentieband 3. Knop TUNE/MODE 4. Toets automatisch zoeken 5. Toets BSM (geheugen beste zenders) 6.
Kennismaken met uw auto 1. AAN/UIT-knop De radio kan worden bediend als het contact in stand ACC of ON staat. Druk op de knop om het systeem in te schakelen. Op het LCD wordt de radiofrequentie weergegeven als de radio is ingeschakeld, en wordt de afspeelrichting van het cassettebandje weergegeven als de cassettespeler in werking is. Druk nogmaals op de knop om het systeem uit te schakelen. Regeling VOLUME Draai de knop rechtsom om het volume te verhogen en draai de knop linksom om het volume te verlagen.
Kennismaken met uw auto 4. Toets automatisch zoeken (automatisch selecteren zender) Druk op de toets voor automatisch zoeken. Als op de zijde wordt gedrukt, wordt automatisch afgestemd op de volgende zender met een hogere frequentie. Als op de zijde wordt gedrukt, wordt automatisch afgestemd op de volgende zender met een lagere frequentie. 5. Toets BSM (geheugen beste zenders) Als u op de toets BSM drukt, worden de zes zenders met het sterkste signaal geselecteerd en opgeslagen in het geheugen.
Kennismaken met uw auto Bediening cassettespeler (M420) (indien van toepassing) 1. Toets TAPE 2. Toets voor uitwerpen cassettebandje 3. Toets DOLBY 4. Toets RPT (herhalen) 5. Toets AMS (automatisch zoeken) 6.
Kennismaken met uw auto 1. Toets TAPE 4. Toets RPT (herhalen) 6. Toets FF/REW • Om de andere zijde van het cassettebandje af te spelen, hoeft u slechts op deze toets te drukken. Op het display verschijnt een pijltje om de afspeelrichting aan te geven. • Druk terwijl er een bandje in de cassettespeler zit op de toets TAPE om die functie in te schakelen zonder de AAN/UIT-knop de bedienen. • Druk op de toets RPT om het nummer dat op dat moment wordt afgespeeld te herhalen.
Kennismaken met uw auto Bediening audiosysteem (M445) (indien van toepassing) 1. AAN/UIT-knop, knop VOLUME 2. Keuzetoetsen frequentieband (AM (MW, LW)/FM) 3. Knop TUNE/AUDIO 4. Toets automatisch zoeken 5. Toets CD SCAN (BSM) 6. Toets EQ 7.
Kennismaken met uw auto 1. AAN/UIT-knop • De radio kan worden bediend als het contact in stand ACC of ON staat. Druk op de knop om het systeem in te schakelen. Op het LCD wordt de radiofrequentie weergeven als de radio in werking is, en wordt het nummer van het muziekstuk weergegeven als er een cd wordt afgespeeld. Druk nogmaals op de knop om het systeem uit te schakelen. • Druk op FM/AM (MW, LW) of CD om de desbetreffende functie in te schakelen zonder op de AAN/UITknop te drukken.
Kennismaken met uw auto 4. Toets automatisch zoeken (automatisch selecteren zender) Druk op de toets voor automatisch zoeken. Als op de zijde wordt gedrukt, wordt automatisch afgestemd op de volgende zender met een hogere frequentie. Als op de zijde wordt gedrukt, wordt automatisch afgestemd op de volgende zender met een lagere frequentie. 5. Toets CD SCAN (BSM) Als u op de toets CD SCAN (BSM) drukt, worden de zes zenders met het sterkste signaal geselecteerd en opgeslagen in het geheugen.
Kennismaken met uw auto Bediening cd-speler (M445) (indien van toepassing) 1. Toets CD 2. Toets volgend/vorig nummer 3. Toets FF/REW 4. Toets RPT (herhalen) 5. Toets CD SCAN (BSM) 6. Toets voor uitwerpen cd 7.
Kennismaken met uw auto 1. Toets CD • Plaats de cd met het label naar boven gericht. • Plaats de cd om het afspelen te starten terwijl de radio in werking is. • Als er al een cd in de speler zit, begint de cd-speler met afspelen zodra u op de toets CD drukt, ook als de radio is ingeschakeld. • De cd-speler kan worden gebruikt als het contact in stand ON of ACC staat. • Druk op de toets CD om die functie in te schakelen zonder de AAN/ UIT-knop de bedienen.
Kennismaken met uw auto 5. Toets CD SCAN (BSM) • Druk op de toets CD SCAN (BSM) om de eerste 10 seconden van elk nummer af te spelen. • Druk binnen 10 seconden nogmaals op de toets CD SCAN (BSM) wanneer u het gewenste nummer hebt bereikt. 6. Toets voor uitwerpen cd Als er een cd in de speler zit, wordt deze uitgeworpen wanneer op de toets wordt gedrukt. Uitwerpen forceren: Houd deze toets langer dan 3 seconden ingedrukt om het uitwerpen van een cd te forceren.
Kennismaken met uw auto OPMERKING • Plaats geen vervormde cd's of cd's van inferieure kwaliteit in de cd-speler. Hierdoor kan het apparaat beschadigd raken. • Steek geen voorwerpen zoals munten in de opening van de speler. Deze kan hierdoor beschadigd raken. • Plaats geen drankjes in de buurt van het audiosysteem. Het afspeelmechanisme kan beschadigd raken als u drank morst. • Sla niet op het audiosysteem en laat er niets op vallen. Hierdoor kunnen de mechanismen van het systeem beschadigd raken.
Kennismaken met uw auto Bediening audiosysteem (M455) (indien van toepassing) 1. AAN/UIT-knop, knop VOLUME 2. Toets AUDIO 3. Keuzetoets frequentieband 4. Toets CD SCAN (BSM) 5. Toets EQ 6. Toets automatisch zoeken 7. Knop TUNE/AUDIO 8.
Kennismaken met uw auto 1. AAN/UIT-knop • De radio kan worden bediend als het contact in stand ACC of ON staat. Druk op de knop om het systeem in te schakelen. Op het LCD wordt de radiofrequentie weergegeven als de radio is ingeschakeld, wordt de afspeelrichting van de cassette weergegeven als de cassettespeler is ingeschakeld, of wordt het nummer van de cd/mp3 weergegeven als de cd-/mp3-speler is ingeschakeld. Druk nogmaals op de knop om het systeem uit te schakelen.
Kennismaken met uw auto 4. Toets CD SCAN (BSM) 7. Knop TUNE/AUDIO Als u op de toets CD SCAN (BSM) drukt, worden de zes zenders met het sterkste signaal geselecteerd en opgeslagen in het geheugen. De geselecteerde zenders worden op volgorde van de frequentie opgeslagen vanaf de eerste voorkeuzetoets. Draai de knop rechtsom om de frequentie te verhogen en draai de knop linksom om de frequentie te verlagen. 5.
Kennismaken met uw auto Bediening cassettespeler (M445) (indien van toepassing) 1. Toets TAPE 2. Toets voor uitwerpen cassettebandje 3. Toets AMS (automatisch zoeken) 4. Toets FF/REW 5. Toets RPT (herhalen) 6. Toets DOLBY 7.
Kennismaken met uw auto 1. Toets TAPE • Om de andere zijde van het cassettebandje af te spelen, hoeft u slechts op deze toets te drukken. Op het display verschijnt een pijltje om de afspeelrichting aan te geven. • Druk terwijl er een bandje in de cassettespeler zit op de toets TAPE om die functie in te schakelen zonder de AAN/UIT-knop de bedienen. 2. Toets voor uitwerpen cassettebandje • Als er een bandje in de cassettespeler zit, wordt deze uitgeworpen wanneer op de toets wordt gedrukt.
Kennismaken met uw auto 6. Toets DOLBY Als er tijdens het afspelen van het cassettebandje veel achtergrondruis hoorbaar is, kunt u deze aanzienlijk verminderen door op de toets DOLBY te drukken. Druk nogmaals op de toets om de functie DOLBY uit te schakelen. 7. Toets EQ Druk op de toets EQ om de standen CLASSIC, POP, ROCK, JAZZ en OFF te selecteren voor de gewenste geluidskwaliteit.
Kennismaken met uw auto Cd-speler (M455) (indien van toepassing) - compatibel met mp3/wma/aac/wave 1. Toets CD (audio-cd/mp3-cd) 2. Toets volgend/vorig nummer 3. Toets FF/REW 4. Toets RPT (herhalen) 5. Toets RDM (random) 6. Toets MARK 7. Toets SCROLL 8. Toets EQ 9. Toets voor uitwerpen cd 10. Toets CD SCAN (BSM) 11. Knop FILE (TUNE) 12.
Kennismaken met uw auto 1. Toets CD (audio-cd/mp3-cd) • Plaats de cd met het label naar boven gericht. • Plaats de cd om het afspelen te starten terwijl de radio of cassettespeler in werking is. • Als er al een cd in de speler zit, begint de cd-speler met afspelen zodra u op de toets CD drukt, ook als de radio of cassettespeler is ingeschakeld. • De cd-speler kan worden gebruikt als het contact in stand ON of ACC staat. • Druk op de toets CD om die functie in te schakelen zonder de AAN/UITknop de bedienen.
Kennismaken met uw auto • Druk binnen een seconde op de toets RDM om de muziek in de geselecteerde map in willekeurige volgorde af te spelen. Druk nogmaals op de toets of schakel het systeem uit en in om de functie te annuleren (alleen mp3-cd). ✽ AANWIJZING 7. Toets SCROLL 10. Toets CD SCAN (BSM) 6. Toets MARK Druk op de toets om de bestandsnamen met meer dan 16 karakters op de mp3-cd (maximaal 34 karakters) te bekijken. De toets werkt niet bij bestandsnamen die korter zijn dan 16 karakters.
Kennismaken met uw auto 12. Toets DIR (zoeken map) • U kunt door de mappen scrollen door op de zijde omhoog ( ) en omlaag ( ) van de toets DIR te drukken. • Druk na het zoeken van de gewenste map op de knop FILE om een nummer uit de geselecteerde map af te spelen. Als u niet binnen 5 seconden op de knop FILE drukt, wordt de zoekfunctie van de map afgebroken. De functie kan niet in een map worden bediend.
Kennismaken met uw auto Bediening audiosysteem (M465) (indien van toepassing) 1. AAN/UIT-knop, knop VOLUME 2. Keuzetoets frequentieband 3. Toets AUDIO 4. Knop TUNE/AUDIO 5. Toets automatisch zoeken 6. Toets CD SCAN (BSM) 7. Toets EQ 8.
Kennismaken met uw auto 1. AAN/UIT-knop • De radio kan worden bediend als het contact in stand ACC of ON staat. Druk op de knop om het systeem in te schakelen. Op het LCD wordt de radiofrequentie weergegeven als de radio is ingeschakeld, wordt de afspeelrichting van de cassette weergegeven als de cassettespeler is ingeschakeld, of wordt het nummer van de cd/mp3 weergegeven als de cd-/mp3-speler of cd-wisselaar is ingeschakeld. Druk nogmaals op de knop om het systeem uit te schakelen.
Kennismaken met uw auto 5. Toets automatisch zoeken (automatisch selecteren zender) Druk op de toets voor automatisch zoeken. Als op de zijde wordt gedrukt, wordt automatisch afgestemd op de volgende zender met een hogere frequentie. Als op de zijde wordt gedrukt, wordt automatisch afgestemd op de volgende zender met een lagere frequentie. 6. Toets CD SCAN (BSM) Als u op de toets CD SCAN (BSM) drukt, worden de zes zenders met het sterkste signaal geselecteerd en opgeslagen in het geheugen.
Kennismaken met uw auto Bediening cassettespeler (M465) (indien van toepassing) 1. Toets TAPE 2. Toets voor uitwerpen cassettebandje 3. Toets AMS (automatisch zoeken) 4. Toets FF/REW 5. Toets RPT (herhalen) 6. Toets DOLBY 7.
Kennismaken met uw auto 1. Toets TAPE • Om de andere zijde van het cassettebandje af te spelen, hoeft u slechts op deze toets te drukken. Op het display verschijnt een pijltje om de afspeelrichting aan te geven. • Druk terwijl er een bandje in de cassettespeler zit op de toets TAPE om die functie in te schakelen zonder de AAN/UIT-knop de bedienen. 2. Toets voor uitwerpen cassettebandje • Als er een bandje in de cassettespeler zit, wordt deze uitgeworpen wanneer op dit toets wordt gedrukt.
Kennismaken met uw auto 7. Toets EQ Druk op de toets EQ om de standen CLASSIC, POP, ROCK, JAZZ en OFF te selecteren voor de gewenste geluidskwaliteit. Na elke druk op de toets verandert de weergave als volgt: CLASSIC➟POP➟ROCK➟JAZZ➟OFF ✽ AANWIJZING • Houd de temperatuur in de auto met de airconditioning of verwarming binnen een normaal bereik om ervoor te zorgen dat het audiosysteem goed blijft werken. • Vervang de zekering door een zekering met de juiste capaciteit.
Kennismaken met uw auto Bediening cd-speler/cd-wisselaar (M465) (indien van toepassing) - Compatibel met mp3/wma 1. Toets LOAD 2. Toets CD 3. Toets voor uitwerpen cd 4. Toets volgend/vorig nummer 5. Toets SCROLL 6. Toets FF/REW 7. Toets EQ 8. Toets CD SCAN (BSM) 9. Toets MARK 10. Toets RPT (herhalen) 11. Toets RDM (random) 12. Toets volgende/vorige cd 13. Knop FILE (TUNE) 14.
Kennismaken met uw auto 1. Toets LOAD In deze cd-speler kunnen zes cd's worden geplaatst. Ga als volgt te werk om meerdere cd's in de speler te plaatsen: 1.Druk de toets LOAD in en laat deze vervolgens weer los. 2.Het groene lampje van de cd-opening gaat branden en het nummer van de lege cd-opening met het laagste nummer gaat knipperen op het display. Nadat “WAIT” is weergegeven op het LCD, gaat de cd-opening open en wordt “INSERT” weergegeven op het LCD. 3.
Kennismaken met uw auto ✽ AANWIJZING • Plak op beide zijden van de cd geen sticker of tape, aangezien dit storingen kan veroorzaken. • Het apparaat kan multi-session cd-r's (recordable cd) en cd-rw's (rewritable cd) afspelen die uit meer dan twee sessies bestaan. Raadpleeg de handleiding van de cd-r-/cd-rw-recorder of cd-r-/cdrw-software voor meer informatie over het afsluiten. • Afhankelijk van de opnamestatus worden sommige cd-r's en cd-rw's mogelijk niet afgespeeld.
Kennismaken met uw auto 9. Toets MARK Als de cd-speler in werking is, kan het gewenste nummer op de cd worden gemarkeerd door op de toets MARK te drukken. • Houd de toets MARK langer dan 0,8 seconden ingedrukt om het gewenste nummer te markeren. Op het LCD wordt “M” weergegeven en verschijnt “MEMORY(1~50)” gedurende ongeveer vijf seconden in combinatie met een piepsignaal.
Kennismaken met uw auto 12. Toets volgende/vorige cd • Door op DISC /DISC te drukken terwijl de cd-wisselaar in werking is, kunt u naar de vorige of volgende cd gaan, die dan wordt afgespeeld. • Als in een van de cd-openingen geen cd zit, zal het audiosysteem deze cd-opening overslaan en alleen de cd's afspelen die wel geladen zijn. Bij het overschakelen naar een andere cd wordt op het LCD het nummer van de geselecteerde cd weergegeven. 14.
Kennismaken met uw auto OPMERKING • Plaats geen vervormde cd's of cd's van inferieure kwaliteit in de cd-speler. Hierdoor kan het apparaat beschadigd raken. • Steek geen voorwerpen zoals munten in de opening van de speler. Deze kan hierdoor beschadigd raken. • Plaats geen drankjes in de buurt van het audiosysteem. Het afspeelmechanisme kan beschadigd raken als u drank morst. • Sla niet op het audiosysteem en laat er niets op vallen. Hierdoor kunnen de mechanismen van het systeem beschadigd raken.
Sleutels / 3-2 Portiervergrendeling met afstandsbediening / 3-4 Antidiefstalsysteem / 3-6 Startblokkeersysteem / 3-8 Portiersloten / 3-9 Ruiten / 3-14 Kennismaken met uw auto Zitplaatsen / 3-18 Veiligheidsgordels / 3-30 Aanvullend veiligheidssysteem / 3-55 Bagageruimte / 3-76 Motorkap / 3-79 Tankdopklep / 3-81 Spiegels / 3-84 Interieurverlichting / 3-89 Opbergvak / 3-90 Overige voorzieningen / 3-93 Schuif-/kanteldak / 3-98 Bagagenet / 3-101 Antenne / 3-102 Audiosysteem / 3-103 3
Kennismaken met uw auto SLEUTELS WAARSCHUWING 1 2 OMG035108 Het sleutelnummer is ingeslagen in het sleutelplaatje. Met dit nummer kan een officiële Kia-dealer bij verlies eenvoudig een sleutel bijbestellen. Verwijder het plaatje en bewaar dit op een veilige plaats. Noteer daarnaast het nummer en bewaar dit op een veilige plaats buiten de auto.
Kennismaken met uw auto OPMERKING Gebruik uitsluitend een originele Kia-contactsleutel in uw auto. Als er een imitatiesleutel wordt gebruikt, kan het gebeuren dat het contactslot na het aanslaan van de motor niet van stand START naar stand ON terugkeert. Hierdoor blijft de startmotor continu draaien en kan er schade ontstaan aan de startmotor. Tevens kan er brand ontstaan als gevolg van oververhitting in de bedrading.
Kennismaken met uw auto PORTIERVERGRENDELING MET AFSTANDSBEDIENING (INDIEN VAN TOEPASSING) 3 2 1 (4) Alarm ( , indien van toepassing) De claxon klinkt en de alarmknipperlichten knipperen ongeveer 27 seconden als deze toets wordt ingedrukt. 4 OMG035004 (1) (2) (3) (4) Vergrendeltoets Ontgrendeltoets Toets achterklepontgrendeling Alarmtoets (1) Vergrendelen ( ) Druk op deze toets om alle portieren te vergrendelen. (2) Ontgrendelen ( ) Druk op deze toets om alle portieren te ontgrendelen.
Kennismaken met uw auto B070E01NF HNF2005 Vervangen van de batterij ✽ AANWIJZING De afstandsbediening is voorzien van een lithium batterij van 3 V, die bij normaal gebruik enkele jaren meegaat. Vervang de batterij op de volgende manier. 1. Plaats een dun gereedschap in de opening en wip het middelste dekseltje van de afstandsbediening los. 2. Vervang de batterij door een nieuwe. Plaats de nieuwe batterij op de aangegeven manier met de pluskant “+” naar boven gericht. 3.
Kennismaken met uw auto ANTIDIEFSTALSYSTEEM (INDIEN VAN TOEPASSING) Antidiefstalsysteem ingeschakeld Antidiefstalsysteem ingeschakeld Antidiefstalsysteem uitgeschakeld Alarm geactiveerd Het antidiefstalsysteem wordt uitgeschakeld zodra de sleutel in het contactslot wordt gestoken. Als de portieren zijn vergrendeld met de afstandsbediening, dient het ontgrendelen ook plaats te vinden met de afstandsbediening.
Kennismaken met uw auto Alarm uitgesteld (indien van toepassing) Antidiefstalsysteem uitgeschakeld Het alarm wordt niet geactiveerd als de achterklep met de sleutel wordt geopend. Als een van de portieren of de motorkap wordt geopend terwijl de achterklep geopend is en het alarm is ingeschakeld, klinkt het alarm. Als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan, wordt het antidiefstalsysteem uitgeschakeld en knipperen de alarmknipperlichten tweemaal.
Kennismaken met uw auto STARTBLOKKEERSYSTEEM (INDIEN VAN TOEPASSING) Uw auto is uitgerust met een elektronisch startblokkeersysteem om de kans op ongeoorloofd gebruik te verminderen. Het startblokkeersysteem bestaat uit een kleine transponder in de contactsleutel, een ontvangstspoel in het contactslot en een elektronische module in de stuurkolom.
Kennismaken met uw auto SLOTEN Ontgrendelen Vergrendelen OMG035005 Portiersloten van buitenaf vergrendelen/ontgrendelen • Draai de sleutel naar de achterzijde van de auto om het portier te ontgrendelen en naar de voorzijde om het portier te vergrendelen. • De portieren kunnen ook met de afstandsbediening worden vergrendeld en ontgrendeld. • Trek na het ontgrendelen aan de de portiergreep om het portier te openen. • Druk het portier met de hand dicht om het te sluiten.
Kennismaken met uw auto ✽ AANWIJZING Als het portier een aantal keren snel achter elkaar wordt vergrendeld en weer ontgrendeld, ofwel met de sleutel ofwel met de schakelaar portiervergrendeling, zal de werking van het systeem tijdelijk worden onderbroken om beschadiging van de onderdelen te voorkomen. Ontgrendeld • De voorportieren kunnen niet worden vergrendeld als de sleutel in het contact zit en het portier geopend is.
Kennismaken met uw auto Bestuurdersportier OMG035008 Passagiersportier (indien van toepassing) OMG035009 Met schakelaar portiervergrendeling (indien van toepassing) Bedien de schakelaar door hem in te drukken. Als er nog een portier geopend is terwijl de schakelaar wordt ingedrukt, zal het portier vergrendeld worden, zodra het portier wordt gesloten. • Als op het voorste deel (1) van de schakelaar portiervergrendeling wordt gedrukt, worden alle portieren vergrendeld.
Kennismaken met uw auto OPMERKING • De portieren moeten tijdens het rijden altijd volledig gesloten en vergrendeld blijven om het onverwachts openen van de portieren te voorkomen. Vergrendelde portieren schrikken ook mogelijke indringers af wanneer de auto langzaam rijdt of stopt. • Let bij het openen van portieren goed op of er geen ander verkeer aankomt. Anders kan er schade of letsel ontstaan. 3 12 WAARSCHUWING Als u de auto niet vergrendeld achterlaat, geeft u gelegenheid tot diefstal.
Kennismaken met uw auto OMG035010 Kinderslot achterportier Het kinderslot zorgt ervoor dat kinderen de achterportieren niet per ongeluk van binnenuit kunnen openen. Schakel het kinderslot altijd in als u gaat rijden met kinderen. 1. Open het achterportier. 2. Zet het kinderslot aan de achterkant van het portier in stand VERGRENDELD. Als het kinderslot in stand VERGRENDELD ( ) staat, kan het achterportier niet van binnenuit worden geopend. 3. Sluit het achterportier. 4.
Kennismaken met uw auto RUITEN • Type A Elektrisch bedienbare ruiten (indien van toepassing) • Type B OMG035011 3 14 (1) Schakelaar ruitbediening bestuurdersportier (2) Schakelaar ruitbediening passagiersportier (3) Schakelaar ruitbediening achterportier (links)* (4) Schakelaar ruitbediening achterportier (rechts)* (5) Ruiten openen en sluiten (6) Automatische ruitbediening* (ruit bestuurdersportier) (7) Blokkeerschakelaar ruitbediening* • Timer elektrische ruitbediening* De ruiten kunnen worden bedien
Kennismaken met uw auto Elektrisch bedienbare ruiten (indien van toepassing) Om de ruiten elektrisch te kunnen bedienen moet het contact in stand ON staan. Ieder portier is voorzien van een schakelaar voor de bediening van de desbetreffende ruit. De bestuurder beschikt echter over een blokkeerschakelaar waarmee de ruitbediening van de schakelaars op de overige portieren uitgeschakeld kan worden.
Kennismaken met uw auto 2. Sluit elke ruit en houd de schakelaar van de desbetreffende ruit nog minstens 1 seconde omhoog nadat de ruit helemaal is gesloten. OMG035014 Type B - Automatische ruitbediening Door de schakelaar kortstondig in te drukken of omhoog te trekken tot de tweede stand (6), wordt de ruit automatisch helemaal geopend of gesloten, zelfs als de schakelaar wordt losgelaten. Om de ruitbeweging te stoppen, kan de schakelaar kortstondig in tegenovergestelde richting worden bediend.
Kennismaken met uw auto OPMERKING OMG035015 Blokkeerschakelaar ruitbediening (indien van toepassing) • De bestuurder kan de schakelaars van de ruitbediening voor een portier uitschakelen door de blokkeerschakelaar in het bestuurdersportier in te drukken. • Als de blokkeerschakelaar van de ruitbediening is ingedrukt, kunnen de ruiten ook niet worden bediend met de hoofdschakelaars in het bestuurdersportier. • Laat kinderen niet met de ruitbediening spelen.
Kennismaken met uw auto STOELEN Bestuurdersstoel (1) Stoelverstelling vooruit/achteruit (2) Rugleuningverstelling (3) Hoogteverstelling stoel* (4) Schakelaar stoelverwarming* (5) Afstellen hoofdsteun Handmatig Elektrisch Handmatig Passagiersstoel (6) Stoelverstelling vooruit/achteruit (7) Rugleuningverstelling (8) Schakelaar stoelverwarming* (9) Afstellen hoofdsteun Elektrisch Achterbank (10) In delen neerklapbare achterbank* (11) Armsteun* (12) Afstellen hoofdsteun* * : indien van toepassing OMG03501
Kennismaken met uw auto WAARSCHUWING • Losliggende voorwerpen in de voetenruimte van de bestuurder kunnen de werking van de pedalen nadelig beïnvloeden en mogelijk een ongeval veroorzaken. Losliggende voorwerpen kunnen ook de verstelling in lengterichting van de stoel hinderen. Plaats niets onder de voorstoelen. • Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. • Zet de stoel altijd zo ver mogelijk naar achteren, om te voorkomen dat airbags te dicht bij het lichaam worden geactiveerd.
Kennismaken met uw auto Stel de stoel af voordat u gaat rijden en controleer of de stoel goed vergrendeld is door te proberen deze handmatig naar voren of achteren te schuiven. Als de stoel beweegt, dan is hij niet goed vergrendeld. OMG035018 Afstellen van de voorstoel (handmatig) Verstelling in lengterichting Verstel de stoel als volgt naar voren of naar achteren: 1. Houd de hendel voor de langsverstelling aan de voorzijde van de stoel omhooggetrokken. 2. Schuif de stoel in de gewenste positie. 3.
Kennismaken met uw auto WAARSCHUWING OMG035020 Afstellen van de rugleuning Stel de rugleuning als volgt af: 1. Leun iets naar voren en trek de hendel van de rugleuning aan de zijkant van de stoel naar achteren. 2. Leun vervolgens voorzichtig achterover en verstel de rugleuning in de gewenste positie. 3. Laat de hendel los en zorg ervoor dat de rugleuning vergrendeld is. (De hendel MOET zijn oorspronkelijke positie weer innemen om de rugleuning te vergrendelen.
Kennismaken met uw auto OMG035022 OMG035100 OMG035023 Verstelling in lengterichting Druk de knop naar voren of naar achteren om de stoel in de gewenste stand te zetten. Als de knop wordt losgelaten, zal de stoel in de ingestelde positie worden vergrendeld. Stel de stoel af voordat u gaat rijden en controleer of de stoel goed vergrendeld is door te proberen deze handmatig naar voren of achteren te schuiven. Als de stoel beweegt, dan is hij niet goed vergrendeld.
Kennismaken met uw auto ✽ AANWIJZING WAARSCHUWING Rijden met de rugleuning van een voorstoel neergeklapt, kan bij een aanrijding leiden tot ernstig letsel. Als de rugleuning van een voorstoel neergeklapt is, kan de persoon op de desbetreffende stoel onder de gordel doorglijden, waardoor de onderbuik en nek zwaar belast kunnen worden. Hierdoor kan inwendig letsel ontstaan. Houd de rugleuningen daarom tijdens het rijden altijd zo comfortabel mogelijk rechtop.
Kennismaken met uw auto WAARSCHUWING Wees erg voorzichtig bij het gebruik van de stoelverwarming vanwege het gevaar voor oververhitting, waardoor brand kan ontstaan. Vooral de volgende categorieën personen dienen erg voorzichtig te zijn: 1. Kinderen, ouderen, gehandicapten en ziekenhuispatiënten 2. Personen met een gevoelige huid 3. Vermoeide personen 4. Dronken personen 5.
Kennismaken met uw auto WAARSCHUWING Rijd niet in een auto waarvan de hoofdsteunen zijn verwijderd of onjuist zijn afgesteld. Dit om de kans op letsel zo veel mogelijk te beperken. Probeer nooit de hoofdsteun tijdens het rijden te verstellen. OMG035027 Verwijderen Trek de hoofdsteun zo ver mogelijk omhoog en druk vervolgens de ontgrendelknop (1) in om de hoofdsteun te verwijderen (2).
Kennismaken met uw auto OMG035030 OMG035045 OMG035029 1. Zet de rugleuning van de voorstoel rechtop en schuif de voorstoel naar voren. 2. Zet de hoofdsteun in de laagste positie. 3. Steek een sleutel of iets dergelijks in de gordelsluiting (B) om de middelste gordel achter te laten oprollen. Trek de gordel (A) omhoog en laat deze automatisch oprollen. (indien van toepassing) 4. Open de achterklep. 5. Trek aan de ontgrendelhendel (1). 3 26 OMG035031 6. Klap de rugleuning naar voren en omlaag.
Kennismaken met uw auto (indien van toepassing) WAARSCHUWING - Bagage Bagage moet altijd worden vastgezet om te voorkomen dat deze bij een aanrijding door de auto wordt geslingerd, waardoor de inzittenden letsel kunnen oplopen. 1 OMG035033 Terugklappen van de achterbank: 1. Til de rugleuning omhoog en druk deze stevig naar achteren totdat hij vastklikt (1). 2. Plaats de veiligheidsgordel weer in de juiste positie.
Kennismaken met uw auto OPMERKING • Zet de motor uit, zet de transmissie in stand P en bedien de parkeerrem alvorens bagage in of uit te laden. Anders zou de auto kunnen gaan rijden als de selectiehendel per ongeluk wordt verplaatst. • Wees voorzichtig tijdens het laden van de auto via de achterbank om schade aan het interieur te voorkomen. • Als via de achterbank bagage in de auto wordt geladen, zet de bagage dan goed vast om te voorkomen dat deze tijdens het rijden gaat schuiven.
Kennismaken met uw auto WAARSCHUWING Rijd niet in een auto waarvan de hoofdsteunen zijn verwijderd of onjuist zijn afgesteld. Dit om de kans op letsel zoveel mogelijk te beperken. OMG035037 Verwijderen Trek de hoofdsteun zo ver mogelijk omhoog en druk vervolgens de ontgrendelknop (1) in om de hoofdsteun te verwijderen (2).
Kennismaken met uw auto VEILIGHEIDSGORDELS 1 OPMERKING OMG035300 Veiligheidsgordel met gordelspanner (indien van toepassing) De veiligheidsgordels van de bestuurder en voorpassagier zijn uitgerust met gordelspanners. Het doel van de gordelspanner is ervoor te zorgen dat de veiligheidsgordel strak tegen het lichaam van de inzittende ligt bij bepaalde frontale aanrijdingen. De gordelspanners worden samen met de airbags geactiveerd als de frontale aanrijding ernstig genoeg is.
Kennismaken met uw auto WAARSCHUWING Voor een optimale werking van de gordelspanner: • Moet de veiligheidsgordel op de juiste manier gedragen worden. • Moet de veiligheidsgordel op de juiste positie worden afgesteld. OPMERKING Wanneer de gordelspanners geactiveerd worden, kan een luide knal hoorbaar zijn en kan er rook zichtbaar worden in het passagierscompartiment. Deze rook is ongevaarlijk.
Kennismaken met uw auto WAARSCHUWING • Sla niet op de onderdelen van het gordelspannersysteem. • Probeer nooit, op wat voor manier dan ook, onderhoud of reparaties uit te voeren aan het gordelspannersysteem. • Een onjuiste behandeling van de onderdelen van het gordelspannersysteem en het niet opvolgen van de waarschuwingen kunnen leiden tot een onjuiste werking of het onverhoeds activeren van de gordelspanner en tot ernstig letsel.
Kennismaken met uw auto Aangezien de vertraging in de automaat ook buiten een aanrijding om kan blokkeren, zou u tijdens het remmen of in een scherpe bocht kunnen merken dat de veiligheidsgordels geblokkeerd worden. Bevestig kinderzitjes altijd op de achterbank. Plaats een kinderzitje nooit op de voorstoel, omdat een geactiveerde airbag op die positie ernstig letsel kan veroorzaken bij kleine kinderen. Veiligheidsgordels bieden de beste bescherming wanneer: • De rugleuning rechtop staat.
Kennismaken met uw auto WAARSCHUWING - Gebruik van gordels Veiligheidsgordels werken alleen goed als ze correct worden gedragen. Iedere zitplaats in uw auto beschikt over een specifieke veiligheidsgordel die bestaat uit een bij elkaar passende gordelsluiting en een gesp. Volg de onderstaande aanwijzingen voor de meest effectieve werking van de veiligheidsgordels: • Gebruik het schoudergedeelte van de gordel alleen voor de buitenste schouder. Draag het schoudergedeelte van de gordel nooit onder de arm door.
Kennismaken met uw auto Wanneer de veiligheidsgordel van de bestuurder niet vastgemaakt is als het contact in stand ON staat, zal de waarschuwingszoemer van de veiligheidsgordel gedurende ongeveer 6 seconden klinken. Dit gebeurt ook als de veiligheidsgordel weer losgemaakt wordt als het contact in stand ON staat. (indien van toepassing) OPMERKING Sluit nooit de portieren wanneer er een veiligheidsgordel tussen zit.
Kennismaken met uw auto Type B Als herinnering voor bestuurder en passagiers gaat telkens als het contact in stand ON wordt gezet het waarschuwingslampje van de veiligheidsgordels gedurende 6 seconden knipperen of branden. Wanneer de veiligheidsgordel van de bestuurder niet vastgemaakt is als het contact in stand ON staat, zal het waarschuwingslampje gaan knipperen of branden. Dit gebeurt ook als de veiligheidsgordel weer losgemaakt wordt als het contact in stand ON staat.
Kennismaken met uw auto OMG035302 OMG035303 OMG035038 3. Steek de gesp (1) in de opening van de gordelsluiting (2) totdat een klik hoorbaar is. De klik geeft aan dat de gordel goed vergrendeld is. 4. Leg het heupgedeelte (1) ZO LAAG MOGELIJK OM DE HEUPEN om het risico dat u bij een aanrijding onder de gordel doorschiet zo veel mogelijk te beperken. Stel de gordel af door het schoudergedeelte (2) STRAK tegen het lichaam aan te trekken.
Kennismaken met uw auto WAARSCHUWING OMG035304 Losmaken van de driepuntsgordel vóór: Druk de ontgrendelknop op de gordelsluiting in en laat de gordel langzaam oprollen. 3 38 • De rugleuningen moeten tijdens het rijden altijd zo comfortabel mogelijk rechtop worden gehouden. De veiligheidsgordels bieden de meeste bescherming wanneer de rugleuningen rechtop staan. • Draag nooit het schoudergedeelte van de veiligheidsgordel onder de arm of achter de rug langs.
Kennismaken met uw auto OMG035302 Driepuntsgordel achter Driepuntsgordel achter vastmaken 1. Pak de gordelsluiting en de gesp vast. 2. Trek de gordel langzaam uit. 3. Steek de gesp (1) in de opening van de gordelsluiting (2) totdat een klik hoorbaar is. De klik geeft aan dat de gordel goed vergrendeld is. OMG035303 OMG035304 4. Leg het heupgedeelte (1) ZO LAAG MOGELIJK OM DE HEUPEN om het risico dat u bij een aanrijding onder de gordel doorschiet zo veel mogelijk te beperken.
Kennismaken met uw auto WAARSCHUWING • Draag nooit het schoudergedeelte van de veiligheidsgordel onder de arm of achter de rug langs. • Draag het schoudergedeelte van de veiligheidsgordel nooit om de hals of over het gezicht. • Draag het heupgedeelte van de veiligheidsgordel zo laag mogelijk over de heupen. Zorg ervoor dat de heupgordel goed over de heupen past. Draag de heupgordel nooit rond uw middel. • Draag nooit een gedraaide of bekneld zittende veiligheidsgordel.
Kennismaken met uw auto Te hoog Stel strak af Zo laag mogelijk over de heupen leggen OMG035307 3. Trek het losse uiteinde van de gordel zodanig strak dat de gordel goed en zo laag mogelijk over de heupen past. Houd de gesp haaks op de gordel en trek eraan om de gordel langer te maken. OMG035308 4. Zorg ervoor dat de gordel zo LAAG MOGELIJK over de heupen geplaatst is. OMG035309 Losmaken van heupgordel: Druk de ontgrendelknop (1) op de gordelsluiting in.
Kennismaken met uw auto Driepuntsgordel OMG035039 Heupgordel OMG035042 ✽ AANWIJZING Vergeet niet bij het omhoogklappen van de rugleuning de schoudergordels in de juiste positie te plaatsen. Door de veiligheidsgordel door de geleider te leiden wordt voorkomen dat ze achter of onder de achterbank bekneld raken. OMG035040 Gebruik voor het bevestigen van de middelste veiligheidsgordel achter de gordelsluiting met de aanduiding CENTER.
Kennismaken met uw auto OMG035043 2. Trek de gesp (C) naar buiten en steek hem in de opening van de gordelsluiting (D) totdat een klik hoorbaar is. De klik geeft aan dat de gordel goed vergrendeld is. Zorg ervoor dat de gordel niet verdraaid is. Er is een klik hoorbaar als de gesp in de gordelsluiting vergrendelt. De gordel past zich automatisch aan aan de juiste lengte nadat de heupgordel met de hand goed passend om de heupen is gelegd.
Kennismaken met uw auto WAARSCHUWING OMG035045 2. Steek een sleutel of iets dergelijks in de gordelsluiting (B) om de middelste gordel achter te laten oprollen. Trek de gordel (A) omhoog en laat deze automatisch oprollen. (indien van toepassing) 3 44 • Maak de gespen en gordelsluitingen vast wanneer u de gordel van de middelste zitplaats achter gebruikt. Wanneer gespen of gordelsluitingen los zijn, kunnen ze de kans op letsel bij een aanrijding vergroten.
Kennismaken met uw auto • Reinig de gordels met een zachte zeepoplossing die speciaal geschikt is voor het reinigen van bekleding en tapijt. Volg de aanwijzingen op het etiket van het reinigingsmiddel. • Breng geen aanpassingen of aanvullingen op de veiligheidsgordel aan. • Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel na het afdoen volledig oprolt. Let op dat de gordel niet tussen het portier komt te zitten.
Kennismaken met uw auto WAARSCHUWING - Kinderen op schoot Houd nooit een kind op uw schoot of in uw armen in een rijdende auto. Zelfs een zeer krachtig persoon kan een kind niet vasthouden bij slechts een lichte aanrijding. OPMERKING - Hete metalen onderdelen Veiligheidsgordels en stoelen kunnen warm worden wanneer een auto tijdens warm weer afgesloten heeft gestaan. Kinderen kunnen zich hieraan branden. Controleer de stoelen en de gordelsluitingen voordat u een kind laat plaatsnemen.
Kennismaken met uw auto WAARSCHUWING - Schoudergordels en kleine kinderen • Zorg ervoor dat het schoudergedeelte van een gordel tijdens het rijden nooit over de hals of het gezicht van een kind zit. • Als de veiligheidsgordels niet op de juiste manier worden gedragen en afgesteld zijn, kan een kind ernstig letsel oplopen. Veiligheidssysteem voor kinderen (Indien van toepassing) Voor kleine kinderen en baby's wordt het gebruik van een kinderzitje sterk aanbevolen.
Kennismaken met uw auto 1JBH3051 WAARSCHUWING • Een kinderzitje dient op de achterbank geplaatst te worden. Plaats een kinderzitje nooit op de passagiersstoel. Mocht er zich een ongeval voordoen waarbij de passagiersairbag opgeblazen wordt, dan kan de airbag een kind in een kinderzitje ernstig letsel toebrengen. Gebruik daarom een kinderzitje alleen op de achterbank van uw auto.
Kennismaken met uw auto • Laat een kind nooit op de zitplaats staan of knielen. • Gebruik nooit een kinderzitje dat over de rugleuning van een stoel “vasthaakt”; een dergelijk zitje biedt mogelijk geen adequate bescherming bij een ongeval. • Laat nooit iemand een kind vasthouden in een rijdende auto. Dit kan bij een ongeval of hard remmen leiden tot ernstig letsel van het kind.
Kennismaken met uw auto E2MS103005 E2BLD310 MMSA3030 Installeren van een kinderzitje met behulp van een driepuntsgordel (op de buitenste zitplaats van de achterbank) 3. Voer de driepuntsgordel door het kinderzitje volgens de instructies van de fabrikant. 4. Maak de gordel vast en zorg ervoor dat de gordel overal goed aansluit. Controleer na het installeren of het kinderzitje goed vastzit door het in alle richtingen te bewegen.
Kennismaken met uw auto 3. Voer de heupgordel door het kinderzitje volgens de instructies van de fabrikant. 4. Maak de gordel vast en stel de heupgordel af door aan het losse uiteinde van de gordel te trekken zodat deze goed om het kinderzitje past. Controleer na het installeren of het kinderzitje goed vastzit door het in alle richtingen te bewegen.
Kennismaken met uw auto 1MGH3901 2. Voer de band van het kinderzitje over de rugleuning. Voer bij voertuigen met verstelbare hoofdsteun de band onder de hoofdsteun en tussen de stijlen van de hoofdsteun door. Voer in andere gevallen de band over de bovenkant van de hoofdsteun. 3. Plaats de haak van de band in de haakhouder van het kinderzitje en trek de band strak om het zitje vast te zetten.
Kennismaken met uw auto Volg bij het installeren en gebruiken van een kinderzitje de installatiehandleiding die bij het ISOFIX-zitje wordt geleverd.
Kennismaken met uw auto • Monteer niet meer dan één kinderzitje aan een van de onderste bevestigingspunten. Het extra gewicht kan ertoe leiden dat de bevestigingspunten of -banden afbreken, wat ernstig letsel kan veroorzaken. • Bevestig het ISOFIX-kinderzitje of het voor ISOFIX geschikte kinderzitje alleen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten, zoals aangegeven in de afbeelding. • Volg altijd de instructies voor installatie en gebruik van de fabrikant van het kinderzitje.
Kennismaken met uw auto AIRBAG - AANVULLEND VEILIGHEIDSSYSTEEM (indien van toepassing) 6 7 8 (1) Airbag bestuurder (2) Airbag passagier* (3) AAN/UIT-schakelaar airbag passagier* (4) Zijairbag* (5) Curtainbag* (6) Airbagmodule (7) Zijairbagsensor* (8) Airbagsensor voor* * : indien van toepassing 1 2 3 4 5 1JBA3511A/OMGA035047/OMGA035048/OMG035200/OMGA035049/OMGA035051/OMGA035052/OMGA035053/OMGA035055/OMGA035054 3 55
Kennismaken met uw auto Wat het airbagsysteem doet De airbags voor bestuurder en voorpassagier zijn ontworpen om, in combinatie met de veiligheidsgordels, een extra bijdrage aan de veiligheid te leveren bij frontale aanrijdingen. De zijairbags en curtainbags zijn bedoeld voor extra bescherming bij aanrijdingen van opzij, ook weer in combinatie met de veiligheidsgordels. Bij lichte aanrijdingen bieden de veiligheidsgordels voldoende bescherming.
Kennismaken met uw auto WAARSCHUWING - Airbags en veiligheidsgordels • Zelfs in auto's uitgerust met airbags, dienen u en uw passagiers te allen tijde de aanwezige veiligheidsgordels te dragen om de kans op letsel of de ernst daarvan bij een aanrijding of bij het over de kop slaan van de auto te beperken. • Draag altijd uw veiligheidsgordel. Deze kan ervoor zorgen dat u tijdens hard afremmen net voor een aanrijding uit de buurt van de airbag blijft.
Kennismaken met uw auto Airbagsysteem; onderdelen De belangrijkste onderdelen van het aanvullend veiligheidssysteem zijn: • Om aan te geven dat uw auto is voorzien van airbags, staat op de afdekkappen van de airbags SRS AIRBAG. - Airbag bestuurder - Airbag passagier - Zijairbag - Curtainbag • Een diagnosesysteem dat de werking van het systeem voortdurend controleert. • Een waarschuwingslampje om u op de hoogte te brengen van een mogelijk probleem in het systeem.
Kennismaken met uw auto • Plaats geen voorwerpen op de airbag of tussen de airbag en uzelf. Dergelijke voorwerpen kunnen u door de kracht en de snelheid waarmee de airbag opgeblazen wordt ernstig verwonden. • Breng geen stickers of andere versierselen aan op het stuurwielkussen. Deze kunnen het activeren van de airbag hinderen. Plaats geen voorwerpen op het dashboard om te voorkomen dat deze bij het activeren van de airbag worden weggeslingerd.
Kennismaken met uw auto ✽ AANWIJZING • Als de schakelaar voor de airbag voor de voorpassagier AAN is, kan de airbag worden geactiveerd en mag er op de voorpassagiersstoel geen kinderzitje worden geplaatst. • Als de schakelaar voor de airbag voor de voorpassagier UIT is, is de airbag uitgeschakeld.
Kennismaken met uw auto Laat in dat geval de AAN/UITschakelaar voor de airbag, het gordelspannersysteem en het airbagsysteem zo spoedig mogelijk controleren door een officiële Kia-dealer. • Laat de AAN/UIT-schakelaar voor de airbag, het gordelspannersysteem en het airbagsysteem zo spoedig mogelijk controleren door een officiële Kia-dealer als het waarschuwingslampje AIRBAG niet gaat branden als het contact in stand ON wordt gezet of gaat branden tijdens het rijden.
Kennismaken met uw auto WAARSCHUWING • De airbag voor de voorpassagier is veel groter en wordt met een aanzienlijk grotere kracht opgeblazen dan de airbag van de bestuurder. Deze kan een passagier die niet de goede zitpositie heeft en de veiligheidsgordel niet op de juiste manier draagt ernstig verwonden. De voorpassagier moet de stoel altijd zo ver mogelijk naar achteren schuiven en helemaal achter in de stoel gaan zitten.
Kennismaken met uw auto WAARSCHUWING OMGA035049/OMGA035050 1JBA3901 Zijairbag (indien van toepassing) De zijairbags zijn ondergebracht in de linkerzijde van de bestuurdersstoel en de rechterzijde van de passagiersstoel. Zij zullen worden geactiveerd zodra aan de voorwaarden hiervoor wordt voldaan (bij een aanrijding van opzij). • Gebruik bij uitvoeringen met zijairbags geen stoelhoezen. Stoelhoezen kunnen de correcte werking van de zijairbags verhinderen.
Kennismaken met uw auto • De curtainbag wordt alleen opgeblazen aan de zijde van de auto waar de aanrijding plaatsvindt. • De zijairbags en curtainbags zijn niet ontworpen om opgeblazen te worden bij frontale aanrijdingen, aanrijdingen van achteren en in de meeste situaties waarbij de auto over de kop slaat. • De curtainbags zijn ontworpen om alleen tijdens bepaalde aanrijdingen van opzij geactiveerd te worden, afhankelijk van de ernst van de aanrijding, de hoek, de snelheid en de plaats van impact.
Kennismaken met uw auto Waarom werd de airbag bij een aanrijding niet opgeblazen? (Voorwaarden voor wel of niet activeren van de airbags) Er zijn veel soorten ongevallen waarbij de airbag geen aanvullende bescherming biedt. Voorbeelden hiervoor zijn aanrijdingen van achter, tweede en volgende stoten bij een kettingbotsing en aanrijdingen bij lage snelheid. Met andere woorden, wees niet verrast wanneer de airbag(s) niet opgeblazen werd(en) hoewel uw auto beschadigd of zelfs total loss is.
Kennismaken met uw auto WAARSCHUWING • Let op dat u niet tegen plaatsen aanstoot waar de airbags of airbagsensoren zijn ingebouwd. Anders kan de airbag onverwacht geactiveerd worden, wat kan leiden tot ernstig persoonlijk letsel. • Als de inbouwpositie van de airbagsensoren wordt gewijzigd, kan dit ertoe leiden dat de airbags worden geactiveerd in situaties waarin dit niet nodig is, of dat de airbags niet worden geactiveerd in situaties waar het wel nodig is.
Kennismaken met uw auto 1JBA3514 Ofschoon de voorste airbags (voor bestuurder en voorpassagier) ontworpen zijn voor frontale aanrijdingen, kunnen ze ook bij andere aanrijdingen, waarbij een bepaalde botskracht in de lengterichting optreedt, worden geactiveerd. Ofschoon de airbags opzij (zijairbags en curtainbags) ontworpen zijn voor zijdelingse aanrijdingen, kunnen ze ook bij andere aanrijdingen, waarbij een bepaalde botskracht in de dwarsrichting optreedt, worden geactiveerd.
Kennismaken met uw auto 1JBA3515 1JBB3520 1JBA3516 Voorwaarden voor niet activeren van de airbags • Bij sommige aanrijdingen bieden de veiligheidsgordels voldoende bescherming en worden de airbags niet geactiveerd. Als de airbags worden geactiveerd, bestaat er een kans op letsel (lichte schaaf-, brand- en snijwonden en dergelijke) en zou de bestuurder de controle over de auto kunnen verliezen.
Kennismaken met uw auto 1JBA3521 1JBA3517 1JBA3522 • Bij een aanrijding onder een schuine hoek is de botskracht kleiner dan bij een frontale botsing. In dat geval worden de airbags mogelijk dus niet geactiveerd. • Op het moment van een aanrijding zal de bestuurder in een reflex hard remmen. Doordat de voorkant van de auto door de remkracht inveert, kan de auto onder hoge voertuigen schuiven. In dat geval is de botskracht mogelijk vrij klein, en worden de airbags niet geactiveerd.
Kennismaken met uw auto Werking van airbagsysteem 1JBA3518 • De airbags worden soms niet geactiveerd bij een aanrijding tegen een boom of paal, waarbij de botskracht zich concentreert op een klein gedeelte van de auto, buiten het bereik van de sensoren. 3 70 • De airbags kunnen alleen worden geactiveerd als het contact in stand ON of START staat.
Kennismaken met uw auto • Om bij een zware aanrijding bescherming te bieden, moeten de airbags snel opgeblazen worden. De snelheid waarmee de airbag opgeblazen wordt, is het gevolg van de extreem korte tijd waarbinnen een aanrijding plaatsvindt en de noodzaak om de airbag tussen de inzittende en de delen van de auto te krijgen voordat de inzittende in contact komt met delen van de auto.
Kennismaken met uw auto WAARSCHUWING Als de airbags geactiveerd zijn, zijn de bij het airbagsysteem behorende onderdelen in het stuurwiel en/of instrumentenpaneel en/of de dakrails boven de voor- en achterportieren zeer heet. Raak de onderdelen van het airbagsysteem niet aan direct nadat een airbag opgeblazen is, om letsel te voorkomen. WAARSCHUWING 1JBH3051 Het is verboden om een kinderzitje op de voorstoel te plaatsen.
Kennismaken met uw auto AIR BAG Waarschuwingslampje AIRBAG Het waarschuwingslampje AIRBAG op het instrumentenpaneel dient om u te waarschuwen voor een mogelijke storing in het aanvullende veiligheidssysteem (SRS). Als het contact in stand ON wordt gezet, moet het lampje gedurende ongeveer 6 seconden gaan knipperen of branden, en vervolgens doven. Laat het systeem controleren wanneer: • Het lampje niet kort gaat branden als het contact in stand ON wordt gezet.
Kennismaken met uw auto OPMERKING Breng geen wijzigingen aan in het airbagsysteem. Door aanpassingen kan het airbagsysteem niet meer goed werken of kan de airbag plotseling worden geactiveerd. 3 74 WAARSCHUWING • Breng geen wijzigingen aan in het stuurwiel, de stoel of een ander onderdeel van het aanvullend veiligheidssysteem. Door aanpassingen kan het systeem defect raken. • Voer geen werkzaamheden uit aan de onderdelen of bedrading van het systeem.
Kennismaken met uw auto 1 2 (indien van toepassing) 3 (indien van toepassing) Type A 4 (indien van Type B toepassing) 1JBA3519A/1MGA3055/OMG035103/OMG035104/OMG035200/OMG035113 Waarschuwingslabel airbags Het waarschuwingslabel van de airbags is bedoeld om de bestuurder en passagiers te waarschuwen voor de mogelijke gevaren van het airbagsysteem.
Kennismaken met uw auto BAGAGERUIMTE OMG035060 Van buitenaf • Steek, om de bagageruimte te openen, de sleutel in het slot en draai deze rechtsom (1). • Druk, om de bagageruimte te sluiten, de achterklep met beide handen naar beneden. Controleer of de achterklep goed dichtzit. OMG035061 Bagageruimteverlichting De bagageruimteverlichting gaat branden zodra de achterklep geopend wordt. De verlichting blijft branden totdat de achterklep volledig gesloten wordt.
Kennismaken met uw auto WAARSCHUWING WAARSCHUWING - Uitlaatgas Als u met een geopende achterklep rijdt, worden gevaarlijke uitlaatgassen in het interieur gezogen. Een geopende achterklep belemmert bovendien het zicht naar achteren. Wanneer het noodzakelijk is dat u met een geopende achterklep rijdt, houd dan de uitstroomopeningen open, zodat extra frisse lucht in het interieur stroomt.
Kennismaken met uw auto OPMERKING Wij adviseren u de portieren en de achterklep vergrendeld te houden en de sleutels buiten het bereik van kinderen te bewaren. Ouders zouden daarnaast hun kinderen moeten wijzen op de gevaren die het spelen in de bagageruimte met zich meebrengt.
Kennismaken met uw auto MOTORKAP Sluiten van motorkap OMG035064 Openen van motorkap: 1. Trek aan de ontgrendelknop links onder het dashboard om de motorkap te ontgrendelen. De motorkap komt iets omhoog. OMG035065 2. Ga naar de voorzijde van de auto en til de motorkap iets op. Trek de veiligheidshaak (1) in het midden van de motorkap naar u toe en til de motorkap omhoog (2). 3. Open de motorkap. Deze zal automatisch volledig openen nadat hij tot halverwege geopend is. 1.
Kennismaken met uw auto OPMERKING • Controleer, voordat u de motorkap sluit, of alle losse onderdelen en gereedschappen uit de motorruimte verwijderd zijn en er geen personen in de buurt van de motorkap staan wiens handen bekneld zouden kunnen raken. • Laat geen handschoenen, doeken of andere brandbare materialen achter in de motorruimte. Deze zouden door de hitte in brand kunnen vliegen.
Kennismaken met uw auto TANKDOPKLEP WAARSCHUWING OMG035066 OMG035067 1. Zet de motor uit. 2. Druk op de ontgrendelknop in het bestuurdersportier om de tankdopklep te openen. 3. Trek aan de tankdopklep om deze te openen. 4. Draai de tankdop linksom om deze te verwijderen. 5. Vul de tank met brandstof. 6. Plaats de dop terug en draai hem rechtsom totdat deze klikt. Dat geeft aan dat de dop goed vastzit. 7. Sluit de tankdopklep en druk deze goed dicht.
Kennismaken met uw auto WAARSCHUWING Brandstof is licht ontvlambaar en explosief. Neem bij het tanken de volgende richtlijnen in acht. Het niet opvolgen van deze richtlijnen kan leiden tot ernstig persoonlijk letsel als gevolg van brand of een explosie. • Kijk vóór het tanken altijd of er een noodknop voor het afsluiten van de brandstof is bij de brandstofpomp.
Kennismaken met uw auto • Gebruik geen open vuur bij een tankstation. Gebruik GEEN lucifers of aansteker en ROOK NIET. Laat ook geen brandende sigaret achter in de auto terwijl u gaat tanken. Brandstof is licht ontvlambaar en explosief. • Als er tijdens het tanken brand uitbreekt, verlaat dan onmiddellijk de auto en breng de manager van het tankstation, de politie en de brandweer op de hoogte. Volg hun veiligheidsinstructies op.
Kennismaken met uw auto SPIEGELS Buitenspiegel Stel de spiegels af voordat u gaat rijden. Uw auto is uitgerust met zowel een linker als een rechter buitenspiegel. De spiegels kunnen van binnenuit met een hendel versteld worden of elektrisch met behulp van een schakelaar, afhankelijk van het gemonteerde type. De spiegels kunnen worden ingeklapt om beschadigingen in een automatische wasserette of bij het rijden door een smalle straat te voorkomen. OPMERKING • De rechter buitenspiegel is convergerend.
Kennismaken met uw auto ✽ AANWIJZING OMG035070 Elektrische bediening (indien van toepassing) Met behulp van de schakelaar kunt u de linker en rechter buitenspiegel elektrisch verstellen. Zet de keuzeschakelaar (1) in de stand R of L, afhankelijk van de spiegel die u wilt verstellen. Druk vervolgens op het desbetreffende deel (L ) van de bedieningsschakelaar om de spiegel naar boven of naar beneden, naar links of naar rechts te verstellen.
Kennismaken met uw auto Spiegelverwarming (indien van toepassing) De spiegelverwarming wordt tegelijk met de achterruitverwarming ingeschakeld. Druk de schakelaar van de achterruitverwarming in om de buitenspiegels te verwarmen. Het spiegelglas zal opgewarmd worden zodat ijs en wasem verdwijnen en u een beter zicht naar achter hebt onder slechte weersomstandigheden. Druk nogmaals op de schakelaar om de verwarming uit te schakelen. De spiegelverwarming schakelt zichzelf na 20 minuten automatisch uit.
Kennismaken met uw auto Als het contact in stand ON staat, wordt de automatische dimfunctie automatisch ingeschakeld. Druk op de AAN/UIT-knop (1) om de automatische dimfunctie uit te schakelen. Het spiegelcontrolelampje dooft. Druk nogmaals op de AAN/UIT-knop (1) om de automatische dimfunctie weer in te schakelen. Het spiegelcontrolelampje gaat branden.
Kennismaken met uw auto Bedienen van elektrische binnenspiegel Houd de AAN/UIT-knop (1) gedurende 3 – 6 seconden ingedrukt om de elektrische dag-/nachtstand van de binnenspiegel in te schakelen. Zodra de motor draait, worden de lichtreflecties automatisch gedimd. Als de selectiehendel in de achteruitstand (R) wordt gezet, wordt de binnenspiegel in de helderste stand gezet om het uitzicht naar achteren zo duidelijk mogelijk te maken.
Kennismaken met uw auto INTERIEURVERLICHTING (3) ON : De verlichting blijft aan, ook als alle portieren gesloten zijn. Type A ✽ AANWIJZING Laat de interieurverlichting niet te lang branden als de motor niet draait. Hierdoor kan de accu ontladen raken. OMG035075 Type B OMG035077 Interieurverlichting (indien van toepassing) OMG035076 Kaartleeslampje (indien van toepassing) De lampjes worden AAN en UIT gezet door de desbetreffende schakelaar in te drukken.
Kennismaken met uw auto OPBERGVAK ✽ AANWIJZING • Laat geen waardevolle spullen achter in de opbergvakken, om diefstal te voorkomen. • Plaats voorwerpen zodanig in de opbergvakken dat ze niet rammelen of op enige manier gevaar op kunnen leveren tijdens het rijden. • Houd de deksels van de opbergvakken tijdens het rijden gesloten. Plaats niet te veel voorwerpen in de opbergvakken om te voorkomen dat de deksels niet gesloten kunnen worden.
Kennismaken met uw auto OPMERKING Houd het dashboardkastje tijdens het rijden altijd gesloten om de kans op letsel in geval van een aanrijding of bij plotseling remmen te verminderen. OMG035080 Multifunctioneel vak (indien van toepassing) Druk de knop in om het deksel te openen en trek het deksel naar beneden. Het kan gebruikt worden voor het bewaren van kleine voorwerpen.
Kennismaken met uw auto ✽ AANWIJZING Controleer of het opbergvak goed dichtzit alvorens te gaan rijden. OPMERKING OMG035082 Opbergvak voor zonnebril (indien van toepassing) In de dakconsole bevindt zich een opbergvak voor een zonnebril. Druk op het afdekkapje om het opbergvak langzaam te openen. Plaats uw zonnebril met de glazen naar boven gericht in het opbergvak. Druk het opbergvak dicht. 3 92 Gebruik het opbergvak voor de zonnebril niet tijdens het rijden.
Kennismaken met uw auto OVERIGE VOORZIENINGEN ✽ AANWIJZING OMG035083 Aansteker Voor het gebruik de aansteker indrukken en loslaten. Als het element voldoende verhit is, komt de aansteker automatisch naar buiten en is hij gereed voor gebruik. Als de motor niet draait, moet het contact in stand ACC staan om de aansteker te kunnen gebruiken. • Houd de aansteker niet ingedrukt omdat daardoor oververhitting kan ontstaan. • Als aansteker mag alleen een originele Kia-aansteker worden gebruikt.
Kennismaken met uw auto WAARSCHUWING 1 HNF2174-1 Achter (indien van toepassing) Open de asbak achter door de bovenzijde naar buiten te trekken. Verwijderen: druk de metalen lip (1) naar beneden en til de asbak iets omhoog en vervolgens compleet naar buiten om hem te kunnen legen of schoonmaken. 3 94 - Gebruik van asbak • Gebruik de asbakken in de auto niet voor afval. • Er kan brand ontstaan wanneer brandende sigaretten of lucifers in een asbak met brandbare materialen worden gestopt.
Kennismaken met uw auto OMG035085 HNF2185 Voor Trek het deksel omhoog om de bekerhouder te kunnen gebruiken. Achter (indien van toepassing) Trek de middelste armsteun achter omlaag om de bekerhouders te kunnen gebruiken. OMG035087 Zonneklep Gebruik de zonneklep om verblinding door direct zonlicht via de vooren zijruiten tegen te gaan. Trek de zonneklep omlaag om deze te kunnen gebruiken.
Kennismaken met uw auto ✽ AANWIJZING • Sluit het afdekkapje van de makeupspiegel goed en klap de zonneklep omhoog na gebruik. • Als er een lampje bij de makeupspiegel zit en het afdekkapje van de make-upspiegel wordt niet goed gesloten, dan blijft het lampje branden, waardoor de accu leeg kan raken en de zonneklep mogelijk beschadigd raakt.
Kennismaken met uw auto Type A OMG035090 Type B OMG045087 Digitale klok (indien van toepassing) Als de accukabels of de back-upzekering zijn losgenomen, moet de tijd opnieuw worden ingesteld. Wanneer het contact in stand ACC of ON staat, werken de knoppen van de klok als volgt: • H (UUR) Druk knop H in met uw vinger, een potlood of een scherp voorwerp om de urenaanduiding met één uur te wijzigen.
Kennismaken met uw auto SCHUIF-/KANTELDAK (INDIEN VAN TOEPASSING) ✽ AANWIJZING • Houd de toetsen niet langer ingedrukt als het schuif-/kanteldak volledig is geopend, gesloten of gekanteld. Hierdoor kunnen de motor en andere onderdelen beschadigd raken. • Het schuif-/kanteldak kan niet opengeschoven worden wanneer het gekanteld is en niet gekanteld worden als het geopend is.
Kennismaken met uw auto ✽ AANWIJZING Kantelen van het schuif-/ kanteldak Automatisch omhoogkantelen Druk kort (langer dan 0,5 seconden) op de toets OMHOOGKANTELEN ( ) in de dakconsole om het schuif-/kanteldak automatisch omhoog te laten kantelen. Het schuif/kanteldak zal volledig omhoogkantelen. Druk op een van de toetsen om het omhoogkantelen van het schuif-/kanteldak in een willekeurige stand te onderbreken.
Kennismaken met uw auto Resetten van het schuif-/ kanteldak U moet het schuif-/kanteldak als volgt resetten wanneer de accu losgenomen of ontladen is of wanneer het schuif-/kanteldak handmatig met de noodsleutel bediend is: OMG035094 Wat te doen in noodgevallen Als het schuif-/kanteldak niet elektrisch bediend kan worden: 1. Open het opbergvak voor de zonnebril. 2. Verwijder de twee (2) schroeven en de dakconsole. 3 100 OMG035096 3.
Kennismaken met uw auto BAGAGENET (INDIEN VAN TOEPASSING) ✽ AANWIJZING Plaats geen breekbare of omvangrijke voorwerpen en ook niet te veel bagage in het bagagenet. De bagage zou beschadigd kunnen raken. WAARSCHUWING OMG035097 Om te voorkomen dat uw spullen door de bagageruimte heen en weer schuiven, kunt u de vier haken in de bagageruimte gebruiken om het bagagenet vast te zetten. Rek het net niet te ver uit om oogletsel te voorkomen.
Kennismaken met uw auto ANTENNE 1LDA2200 1LDN3204 MMSA3076 Vaste staafantenne (indien van toepassing) Uitschuifbare staafantenne (indien van toepassing) Ruitantenne (indien van toepassing) Uw auto maakt gebruik van een vaste staafantenne om zowel AMals FM-signalen te ontvangen. Deze antenne kan worden verwijderd. Draai de antenne linksom om hem te verwijderen. Draai de antenne rechtsom om deze te plaatsen.
Contactslot / 4-2 Starten van de motor / 4-4 Handgeschakelde transmissie / 4-6 Automatische transmissie / 4-8 Remsysteem / 4-13 Stuurwiel / 4-19 Cruise control-systeem / 4-22 Voertuigstabiliteitsregeling / 4-26 Rijden met uw auto Instrumentenpaneel / 4-29 Meters/tellers / 4-31 Waarschuwings- en controlelampjes / 4-36 Kompas / 4-44 Parkeerhulp / 4-47 Verlichting / 4-50 Ruitenwissers en -sproeiers / 4-55 Achterruitverwarming / 4-58 Alarmknipperlichten / 4-59 Handbediend verwarmings- en ventilatiesysteem / 4-
Rijden met uw auto CONTACTSLOT ON Voordat de motor wordt gestart, gaan de waarschuwingslampjes ter controle branden. Het contactslot keert na het starten terug in deze stand. Laat het contact niet in stand ON staan als de motor niet draait, om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. OMG045001 OMG045002 Verlicht contactslot Contactslot en stuurslot Ter verhoging van het comfort gaat, als het contact niet in stand ON staat, de contactslotverlichting branden wanneer een van de portieren wordt geopend.
Rijden met uw auto WAARSCHUWING - Contactsleutel • Zet het contact nooit in stand LOCK of ACC terwijl de auto rijdt. Hierdoor wordt sturen en remmen onmogelijk, wat onmiddellijk tot ongevallen kan leiden. • Het stuurslot dient niet ter vervanging van de parkeerrem. Zorg er voordat u de bestuurdersstoel verlaat altijd voor dat de 1e versnelling (handgeschakelde transmissie) of stand P (automatische transmissie) is ingeschakeld, de parkeerrem is geactiveerd en de motor is afgezet.
Rijden met uw auto STARTEN VAN DE MOTOR OPMERKING Draag altijd geschikte schoenen tijdens het rijden. Ongeschikte schoenen (hoge hakken, skischoenen, enz.) kunnen het bedienen van het rempedaal, het gaspedaal en het koppelingspedaal (indien van toepassing) bemoeilijken. Starten van de benzinemotor 1. Controleer of de parkeerrem is geactiveerd. 2. Handgeschakelde transmissie Trap het koppelingspedaal volledig in en zet de versnellingspook in de vrijstand.
Rijden met uw auto Starten en afzetten van de motor voor intercooler turbo (indien van toepassing) Controlelampje voorgloeien W-60 4. Zet, wanneer het controlelampje voorgloeien dooft, het contact in stand START en houd het contact in deze stand totdat de motor aanslaat (maximaal 10 seconden). Laat de sleutel vervolgens los. 1. Voer het toerental van de motor niet te hoog op en accelereer niet direct na het starten van de motor.
Rijden met uw auto HANDGESCHAKELDE TRANSMISSIE (INDIEN VAN TOEPASSING) • Type A Bediening handgeschakelde ✽ AANWIJZING transmissie De handgeschakelde transmissie heeft vijf/zes (indien van toepassing) versnellingen vooruit. Trap het koppelingspedaal tijdens het schakelen geheel in en laat het langzaam opkomen. Alvorens de achteruitversnelling in te kunnen schakelen, moet de versnellingspook eerst in de vrijstand worden gezet.
Rijden met uw auto ✽ AANWIJZING Laat uw voet tijdens het rijden niet op het koppelingspedaal rusten om vroegtijdige slijtage en beschadiging van de koppeling te voorkomen. Gebruik de koppeling ook niet om de auto stil te laten staan op een helling (bijvoorbeeld bij een verkeerslicht enz.). WAARSCHUWING - Handgeschakelde transmissie Trek, voordat u de bestuurdersstoel verlaat, altijd de parkeerrem stevig aan en zet de motor af.
Rijden met uw auto AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (INDIEN VAN TOEPASSING) Bediening automatische transmissie Onder normale omstandigheden wordt altijd gereden met de selectiehendel in stand D. Om de selectiehendel in stand P te kunnen zetten, moet het rempedaal worden ingetrapt. Trap voor een soepele en veilige bediening het rempedaal in bij het overschakelen van stand N naar een vooruitversnelling of de achteruitversnelling.
Rijden met uw auto ✽ AANWIJZING Standen selectiehendel • Geef, om schade aan de transmissie te voorkomen, geen gas wanneer stand R of een van de vooruitversnellingen is ingeschakeld en het rempedaal ingetrapt is. • Houd de auto bij stilstaan op een helling nooit op zijn plaats door gas te geven. Gebruik de bedrijfsrem of de parkeerrem. • Schakel niet van stand N of P in stand D of R wanneer het motortoerental hoger is dan het stationaire toerental.
Rijden met uw auto R (achteruit) Gebruik deze stand om de auto achteruit te rijden. ✽ AANWIJZING Laat de auto helemaal tot stilstand komen alvorens de selectiehendel in of uit stand R te zetten. Anders zou de transmissie beschadigd kunnen raken. 4 10 N (neutraal) In stand N zijn de transmissie en de wielen niet geblokkeerd. De auto zal zelfs op de kleinste helling wegrollen tenzij de parkeerrem wordt aangetrokken of het rempedaal wordt ingetrapt.
Rijden met uw auto Automatische stand + (OPSCHAKELEN) Sportstand - (TERUGSCHAKELEN) OMG045005 Sportstand De sportstand kan vanuit stilstand of tijdens het rijden worden ingeschakeld door de selectiehendel vanuit stand D naar rechts te bewegen. Druk de selectiehendel terug naar links om stand D weer in te schakelen. In de sportstand verloopt het overschakelen tussen de versnellingen eenvoudig en snel door de selectiehendel naar voren en naar achteren te bewegen.
Rijden met uw auto Vanuit stilstand een steile helling oprijden Schakelblokkeersysteem (indien van toepassing) Sleutelblokkeersysteem (indien van toepassing) Trap het rempedaal in en zet de selectiehendel in stand D om vanuit stilstand een steile helling op te rijden. Kies de juiste versnelling afhankelijk van de mate waarin de auto belast is en de steilheid van de helling en ontgrendel de parkeerrem. Trap het gaspedaal geleidelijk in terwijl u het rempedaal op laat komen.
Rijden met uw auto REMSYSTEEM Rembekrachtiging Problemen bij het remmen Uw auto is voorzien van bekrachtigde remmen die bij normaal gebruik automatisch afgesteld worden. Als de rembekrachtiging uitvalt omdat de motor is afgeslagen of door een andere oorzaak, kunt u de auto alsnog tot stilstand brengen door het rempedaal met een grotere kracht dan normaal in te trappen. De remweg zal echter langer dan gewoonlijk zijn.
Rijden met uw auto • Als de remmen nat zijn, remt de auto minder dan normaal en kan de auto naar één kant trekken tijdens het remmen. Door het rempedaal licht in te trappen, kunt u controleren of het remvermogen door het nat worden is verminderd. Controleer uw remmen altijd op deze manier nadat u door waterplassen bent gereden. Trap voor het drogen van de remmen het rempedaal licht in terwijl u met een lage snelheid rijdt, totdat het remvermogen weer op het normale niveau is.
Rijden met uw auto OMG045077 Elektrisch verstelbare pedalen (indien van toepassing) Zet het contact in stand ON, zet de selectiehendel in stand P en druk op de schakelaar om de stand van het gas- en rempedaal aan te passen. Afstellen van de bestuurderspositie 1. Controleer of de parkeerrem is geactiveerd. 2. Beweeg het gas- en rempedaal naar de voorste positie door op de zijde van de schakelaar te duwen. 3. Zet de stoel en het stuurwiel in de gewenste stand. 4.
Rijden met uw auto WAARSCHUWING OMG045006 Parkeerrem Trek, om de parkeerrem te activeren, de parkeerremhendel krachtig en volledig omhoog terwijl het rempedaal ingetrapt is. OPMERKING Wanneer met ingetrapte parkeerrem gereden wordt, zullen de remblokken overmatig slijten. 4 16 OMG045007 Trek, om de parkeerrem te deactiveren, de parkeerremhendel iets omhoog en druk op de ontgrendelknop. Houd de knop ingedrukt en laat de hendel zakken tot de parkeerrem vrij is.
Rijden met uw auto Breng de auto indien mogelijk direct tot stilstand. Als dat niet mogelijk is, rijdt dan erg voorzichtig door naar een plaats waar u wel kunt stoppen. Parkeren bij stoepranden W-75 Controleer of het waarschuwingslampje van het remsysteem werkt door het contact in stand ON te zetten (start de motor niet). Dit lampje gaat branden wanneer het contact in stand START of ON wordt gezet en de parkeerrem is geactiveerd.
Rijden met uw auto Het ABS registreert continu de snelheid van de wielen. Zodra de wielen dreigen te blokkeren, vermindert het ABS de hydraulische remdruk op de wielen. In dat geval is een tikkend geluid hoorbaar in het remsysteem en kan het rempedaal gaan trillen. Dit is normaal. Het betekent dat het ABS in werking is getreden. Om in een noodsituatie het maximale rendement uit het ABS te halen, dient u niet zelf “pompend” te gaan remmen.
Rijden met uw auto STUURWIEL ✽ AANWIJZING Stuurbekrachtiging ✽ AANWIJZING • Als u op een weg rijdt waar erg weinig grip is, bijvoorbeeld bij vorst, en voortdurend de remmen bedient, is het ABS voortdurend in werking en kan het waarschuwingslampje ABS gaan branden. Zet de auto stil op een veilige plaats en zet de motor uit. • Start de motor opnieuw. Als het waarschuwingslampje ABS dooft, is het ABS in orde. Anders is er mogelijk een storing in het ABS.
Rijden met uw auto ✽ AANWIJZING Als de auto bij koud weer (temperatuur lager dan -10°C (14°F)) lange tijd buiten heeft gestaan, dan functioneert de stuurbekrachtiging mogelijk minder goed wanneer de motor voor de eerste maal wordt gestart. Dit wordt veroorzaakt door een stijging van de viscositeit van de stuurbekrachtigingsvloeistof en duidt niet op een storing. Als dit gebeurt, laat het toerental van de motor dan oplopen tot 1.
Rijden met uw auto OPMERKING OMG045009 Claxon • Om te claxonneren, drukt u op het gedeelte van het stuurwiel bij het claxonsymbool (zie afbeelding). De claxon wordt alleen bediend wanneer op dit gedeelte wordt gedrukt. • Om de claxon te bedienen hoeft u niet op het claxongedeelte te slaan. Druk het claxongedeelte niet in met een scherp voorwerp. Om te claxonneren, drukt u op het claxonsymbool op het stuurwiel. Controleer regelmatig de werking van de claxon.
Rijden met uw auto CRUISE CONTROL-SYSTEEM (INDIEN VAN TOEPASSING) 2. Accelereer tot de gewenste snelheid, die hoger moet zijn dan 40 km/h (24 mph) en lager dan 160 km/h (96 mph). De cruise control stelt u in staat een bepaalde rijsnelheid te programmeren die de auto vervolgens aanhoudt, zonder dat u de voet op het gaspedaal hoeft te houden. Het is mogelijk de rijsnelheid in te stellen tussen 40 km/h (24 mph) en 160 km/h (96 mph).
Rijden met uw auto De functie SET kan ongeveer 2 seconden nadat de toets CRUISE ON/OFF is ingedrukt, worden geactiveerd. Op steile hellingen kan de snelheid van de auto tijdelijk lager worden. OMG045011 3. Druk op de toets COAST/SET op het stuurwiel en laat de toets los als de gewenste snelheid is bereikt. Laat op dat moment ook het gaspedaal los. De snelheid wordt nu automatisch aangehouden. Schakel de cruise control op één van de volgende manieren uit: • Trap het rempedaal in.
Rijden met uw auto • Druk op de toets RES/ACCEL en laat deze meteen weer los. De rijsnelheid wordt bij elke druk op de toets verhoogd met 1,6 km/h (1 mph). De nieuwe snelheid wordt opgeslagen in het geheugen. Schakel de cruise control op één van de volgende manieren uit: • Druk op de toets CRUISE ON/OFF op het stuurwiel (het controlelampje CRUISE op het instrumentenpaneel dooft). • Zet het contact in stand LOCK. In deze beide gevallen wordt het systeem uitgeschakeld.
Rijden met uw auto Tijdelijk accelereren met ingeschakelde cruise control Trap het gaspedaal in als u tijdelijk sneller wilt gaan rijden terwijl de cruise control is ingeschakeld. De cruise control wordt niet uitgeschakeld en de rijsnelheid die oorspronkelijk was ingesteld, blijft behouden. Laat het gaspedaal los om weer terug te keren naar de oorspronkelijke rijsnelheid. OMG045011 Rijsnelheid verlagen: Volg één van de volgende procedures: • Houd de toets COAST/SET ingedrukt.
Rijden met uw auto VOERTUIGSTABILITEITSREGELING (INDIEN VAN TOEPASSING) Werking voertuigstabiliteitsregeling Voertuigstabiliteitsregeling ingeschakeld - OMG045013 De voertuigstabiliteitsregeling (ESP) controleert de gegevens van verschillende sensoren en vergelijkt vervolgens de commando’s van de bestuurder met het actuele rijgedrag van de auto.
Rijden met uw auto Voertuigstabiliteitsregeling uitschakelen Voertuigstabiliteitsregeling uitgeschakeld ESP OFF • Druk op de schakelaar ESP OFF om de voertuigstabiliteitsregeling uit te schakelen (het controlelampje ESP OFF gaat branden). • Wanneer u het contact in stand LOCK zet terwijl de voertuigstabiliteitsregeling is uitgeschakeld, blijft de voertuigstabiliteitsregeling uitgeschakeld.
Rijden met uw auto Voertuigstabiliteitsregeling uitschakelen Tijdens het rijden • Het verdient aanbeveling om de voertuigstabiliteitsregeling waar mogelijk ingeschakeld te houden. • Schakel de voertuigstabiliteitsregeling tijdens het rijden alleen uit als u op een vlakke weg rijdt. Druk nooit op de schakelaar ESP OFF als de voertuigstabiliteitsregeling in werking is (controlelampje ESP knippert). Als het systeem in dat geval toch wordt uitgeschakeld, kan de auto gaan slippen.
Rijden met uw auto INSTRUMENTENPANEEL Benzine (type A) ➀ Benzine (type C) ➁ ➄ ➁ ➁ ➀ ➂ ➄ ➁ ➂ * ➄ ➇ Benzine (type B) ➀ ➄ ➄ ➄ ➇ Benzine (type D) ➁ ➄ ➁ ➀ ➂ ➁ ➄ ➁ ➂ * ➄ ➇ ➄ ➄ ➇ ➄ * : indien van toepassing 1. Toerenteller 4. Temperatuurmeter 2. Controlelampjes richtingaanwijzers 5. Waarschuwings- en controlelampjes 7. Schakelstandindicator (alleen automatische transmissie) 3. Snelheidsmeter 6. Kilometerteller/dagteller 8.
Rijden met uw auto Diesel (type A) ➀ Diesel (type C) ➁ ➄ ➁ ➁ ➀ ➂ ➄ ➁ ➂ * ➄ ➇ Diesel (type B) ➀ ➄ ➄ ➄ ➇ Diesel (type D) ➁ ➄ ➁ ➀ ➂ ➁ ➄ ➁ ➂ * ➄ ➇ ➄ ➄ ➇ ➄ * : indien van toepassing 1. Toerenteller 4. Temperatuurmeter 2. Controlelampjes richtingaanwijzers 5. Waarschuwings- en controlelampjes 7. Schakelstandindicator (alleen automatische transmissie) 3. Snelheidsmeter 6. Kilometerteller/dagteller 8.
Rijden met uw auto METERS/TELLERS Snelheidsmeter Toerenteller De snelheidsmeter geeft de snelheid aan als de auto vooruitrijdt. De toerenteller geeft het aantal omwentelingen per minuut (omw/ min) bij benadering weer. Gebruik de toerenteller om de juiste schakelmomenten te kiezen en voorkom dat de motor zwaar moet trekken of met te hoge motortoerentallen draait. De naald van de toerenteller kan licht bewegen wanneer het contact in stand ACC of ON staat en de motor uit is.
Rijden met uw auto Brandstofmeter De brandstofmeter geeft bij benadering de hoeveelheid brandstof aan die nog in de tank aanwezig is. Inhoud brandstoftank - 62 liter. De brandstofmeter is daarnaast uitgerust met een waarschuwingslampje laag brandstofniveau in het dashboard. Dit lampje gaat branden als de brandstofvoorraad nog ongeveer 7 - 8 liter bedraagt. Temperatuurmeter Wanneer het contact in stand ON staat, geeft deze meter de koelvloeistoftemperatuur weer.
Rijden met uw auto Type A Type A Type B Type B OMG045014 Stand Na elke druk op de knop (TRIP) verandert de weergave als volgt: DAGTELLER REISDUUR GEMIDDELDE RIJSNELHEID GEMIDDELD BRANDSTOFVERBRUIK ACTIERADIUS 1MGH4921 1MGH4922 Buitentemperatuur (°C of °F) In deze stand wordt de actuele buitentemperatuur weergegeven. Het bereik van de meter is -40°C (-40°F) tot 80°C (176°F).
Rijden met uw auto Type A Type A Type A Type B Type B Type B 1MGH4923 1MGH4924 1MGH4925 Reisduur (km of mijl) In deze stand wordt de totale reisduur aangegeven vanaf het moment van wegrijden met de auto tot aan het moment dat het contact in stand LOCK wordt gezet. Als de schakelaar TRIP wordt ingedrukt, wordt de reisduur weer op 0:00 gezet.
Rijden met uw auto ✽ AANWIJZING Type A Type B 1MGH4926 Actieradius (km of mijl) In deze stand wordt aangegeven hoeveel kilometer er ongeveer gereden kan worden met de hoeveelheid brandstof in de tank. Als de resterende afstand korter is dan 50 km (30 mijl), knippert het symbool “----”. De boordcomputer houdt alleen bij hoeveel brandstof er door de motor verbruikt wordt.
Rijden met uw auto WAARSCHUWINGS- EN CONTROLELAMPJES Waarschuwingslampjes/ -signalen Controle werking De waarschuwingslampjes kunnen worden gecontroleerd door het contact in stand ON te zetten (start de motor niet). Ieder lampje dat niet gaat branden, moet worden gecontroleerd door een officiële Kia-dealer. Controleer nadat de motor aanslaat of alle waarschuwingslampjes uit zijn. Eventuele lampjes die nog branden, kunnen op een storing duiden.
Rijden met uw auto Oliedruklampje Waarschuwingslampje laadsysteem Waarschuwingslampje veiligheidsgordel Dit waarschuwingslampje geeft aan dat de oliedruk van de motor laag is. Als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden: 1. Rijd voorzichtig naar de kant van de weg en breng de auto tot stilstand. 2. Controleer het motoroliepeil wanneer de motor uit is. Vul indien nodig olie bij wanneer het peil laag is.
Rijden met uw auto Type B Als herinnering voor bestuurder en passagiers gaat telkens als het contact in stand ON wordt gezet het waarschuwingslampje van de veiligheidsgordels gedurende 6 seconden knipperen of branden. Wanneer de veiligheidsgordel van de bestuurder niet vastgemaakt is als het contact in stand ON staat, zal het waarschuwingslampje gaan knipperen of branden. Dit gebeurt ook als de veiligheidsgordel weer losgemaakt wordt als het contact in stand ON staat.
Rijden met uw auto Waarschuwingslampje remsysteem Waarschuwing ingeschakelde parkeerrem Dit lampje gaat branden wanneer het contact in stand START of ON wordt gezet en de parkeerrem ingeschakeld is. Het lampje moet doven als de parkeerrem wordt gedeactiveerd. Waarschuwing laag remvloeistofniveau Als het waarschuwingslampje blijft branden, kan dit duiden op een laag remvloeistofpeil in het reservoir. Handel als volgt wanneer het waarschuwingslampje blijft branden: 1.
Rijden met uw auto Waarschuwingslampje open achterklep (indien van toepassing) Dit lampje gaat branden als de achterklep niet volledig gesloten is. Waarschuwingslampje open portier Dit waarschuwingslampje gaat branden als een portier niet goed gesloten is (in alle standen van het contact). Controlelampje laag niveau ruitensproeiervloeistof (indien van toepassing) Dit controlelampje geeft aan dat het sproeierreservoir bijna leeg is. Vul zo snel mogelijk ruitensproeiervloeistof bij.
Rijden met uw auto Controlelampje airbag voorpassagier UIT (indien van toepassing) Het controlelampje airbag voorpassagier UIT zal gedurende 4 seconden gaan branden als het contact in stand ON wordt gezet of als de motor gestart wordt. Het lampje dooft vervolgens na 3 seconden. Het controlelampje airbag voorpassagier UIT zal ook gaan branden als de AAN/UIT-schakelaar voor de airbag in de stand UIT staat en zal doven als deze schakelaar in de stand AAN wordt gezet.
Rijden met uw auto • Wanneer het controlelampje motormanagement ( ) begint te knipperen, kan de katalysator beschadigd zijn. Hierdoor kan het motorvermogen teruglopen. Laat het motorregelsysteem zo snel mogelijk controleren door een officiële Kia-dealer (benzinemotor). • Als er een storing in de regeling van de inspuithoeveelheid is opgetreden, begint het controlelampje motormanagement te knipperen.
Rijden met uw auto Controlelampje voorgloeien (alleen dieselmotor) Waarschuwingszoemer veiligheidsgordel (indien van toepassing) Dit lampje gaat branden tijdens het voorgloeien en dooft na het voorgloeien. Type A Wanneer de veiligheidsgordel van de bestuurder niet vastgemaakt is, zal gedurende ongeveer 6 seconden een waarschuwingszoemer klinken zodra het contact in stand ON wordt gezet. Dit gebeurt ook als de veiligheidsgordel weer losgemaakt wordt als het contact in stand ON staat.
Rijden met uw auto KOMPAS (INDIEN VAN TOEPASSING) Weergave rijrichting (2) - E: Oost - W: West - S: Zuid - N: Noord Voorbeeld) NE: Noordoost 2 Kalibratieprocedure 1 1KMA3084A Bediening van het kompas Het kompas is een handige voorziening die de rijrichting van de auto aangeeft. Druk op de AAN/UIT-knop (1) op de onderzijde van de spiegel om de rijrichting van de auto weer te geven. Druk nogmaals op de AAN/UIT-knop (1) om de weergave uit te schakelen.
Rijden met uw auto 4) Rijd ten minste 2 rondjes met de auto met een snelheid van minder dan 8 km/h (5 mph), totdat de kompasrichting verschijnt. Rijd een rondje rechtsom en linksom en schakel, indien mogelijk, de ruitenwissers uit. 5) Als de kompasrichtingen van de auto net als eerder onnauwkeurig worden, voer dan de volgende procedure nogmaals uit. ✽ AANWIJZING Voer de bovenstaande kalibratieprocedure uit voordat u voor de eerste keer gaat rijden of nadat de accukabels zijn losgenomen.
Rijden met uw auto 1KMB4059 4 46
Rijden met uw auto PARKEERHULP (INDIEN VAN TOEPASSING) WAARSCHUWING De parkeerhulp biedt slechts aanvullende informatie. De bestuurder dient altijd zelf achteruit te kijken. De werking van het systeem kan worden beïnvloed door diverse factoren en kan niet blindelings worden vertrouwd. OMG045017 De parkeerhulp waarschuwt de bestuurder tijdens het achteruitrijden met een signaal zodra de afstand tussen de auto en een voorwerp achter de auto minder dan 120 cm wordt.
Rijden met uw auto Gevallen waarin de parkeerhulp niet werkt De parkeerhulp werkt mogelijk niet goed in de volgende gevallen: 1. Er zit ijs op de sensor. (Het systeem werkt weer normaal zodra het ijs gesmolten is.) 2. Er zit vuil, zoals sneeuw of water, of een andere substantie op de sensor. (De sensor werkt weer normaal zodra deze vrij is gemaakt.) 3. Er zit vuil zoals sneeuw of water op de sensor. (De sensor werkt weer normaal zodra deze vrij is gemaakt.
Rijden met uw auto ✽ AANWIJZING ✽ AANWIJZING 1. Het waarschuwingssignaal klinkt mogelijk niet regelmatig als het voorwerp achter de auto beweegt of een grillige vorm heeft. 2. De correcte werking van de parkeerhulp kan verstoord raken als de bumperhoogte of de inbouwpositie van de sensoren is gewijzigd. Achteraf gemonteerde accessoires kunnen het bereik van de sensoren beïnvloeden. 3. Voorwerpen die zich dichter dan 40 cm bij de sensoren bevinden, worden mogelijk niet of niet goed geregistreerd.
Rijden met uw auto VERLICHTING Energiebesparingsfunctie • Deze functie voorkomt dat de accu ontladen raakt. Het systeem schakelt automatisch de parkeerlichten uit wanneer de contactsleutel verwijderd wordt of wanneer het portier aan bestuurderszijde wordt geopend. • De parkeerlichten worden automatisch uitgeschakeld als de auto in het donker langs de kant van de weg geparkeerd wordt.
Rijden met uw auto ✽ AANWIJZING OMG045020 OMG045021 Stand dimlicht ( ) Als de lichtschakelaar in de stand dimlicht staat (2e stand), branden de koplampen, de achterlichten, het parkeerlicht, de kentekenplaatverlichting en de dashboardverlichting. Stand automatische verlichting (indien van toepassing) Als de lichtschakelaar in stand AUTO staat, worden de achterlichten en koplampen automatisch in- of uitgeschakeld, afhankelijk van hoe donker het buiten is.
Rijden met uw auto OMG045022 OMG045023 OMG045024 Grootlicht Druk de combischakelaar van u af om het grootlicht in te schakelen. Trek de schakelaar naar u toe om het dimlicht in te schakelen. Het controlelampje voor het grootlicht gaat branden wanneer het grootlicht wordt ingeschakeld. Om te voorkomen dat de accu ontladen raakt, dient u de verlichting niet gedurende langere tijd te laten branden terwijl de motor niet draait. Lichtsignaal Trek de combischakelaar naar u toe om een lichtsignaal te geven.
Rijden met uw auto Signaal rijstrookwisseling (B) Beweeg de combischakelaar gedeeltelijk naar beneden of naar boven en houd hem vast om een wisseling van rijstrook aan te geven. Als u de combischakelaar loslaat, keert deze weer terug naar zijn oorspronkelijke positie. Wanneer een controlelampje blijft branden, niet knippert of abnormaal knippert, kunnen één of meer lampen doorgebrand zijn en dienen deze vervangen te worden.
Rijden met uw auto Stand schakelaar: Beladingstoestand OMG045026 Stand schakelaar Alleen bestuurder 0 Bestuurder + voorpassagier 0 Alle zitplaatsen bezet 1 Alle zitplaatsen bezet + maximaal toelaatbare belading 2 Bestuurder + maximaal toelaatbare belading 3 OMG045027 Koplampverstelling (indien van toepassing) Mistachterlicht (indien van toepassing) Dit handmatig bediende systeem dient om te voorkomen dat tegemoetkomend verkeer wordt verblind door de koplampen van uw auto.
Rijden met uw auto RUITENWISSERS EN -SPROEIERS OMG045028 LO : Normale wissersnelheid HI : Hoge wissersnelheid /MIST: Druk voor een enkele wisbeweging de bedieningsschakelaar naar voren en laat hem weer los in de uitgangsstand. De ruitenwissers zullen blijven werken zolang de schakelaar naar boven wordt gedrukt en wordt vastgehouden. Ruitenwissers voor Type A De werking is als volgt als het contact in stand ON staat.
Rijden met uw auto Als het contact in stand ON wordt gezet terwijl de ruitenwisserschakelaar in stand AUTO staat, of als het contact in stand ON staat en de ruitenwisserschakelaar in stand AUTO wordt gezet, maken de ruitenwissers één slag voor de zelfdiagnose van het systeem. Zet de schakelaar in stand OFF als de ruitenwissers niet nodig zijn. 4 56 ✽ AANWIJZING Zet de schakelaar tijdens het wassen van de auto in stand OFF om te voorkomen dat de ruitenwissers in dat geval automatisch worden ingeschakeld.
Rijden met uw auto ✽ AANWIJZING OMG045031 Enkele wisbeweging ruitenwissers Druk voor een enkele wisbeweging de bedieningsschakelaar naar boven en laat hem weer los terwijl de ruitenwissers niet ingeschakeld zijn. De ruitenwissers zullen blijven werken zolang de schakelaar naar boven wordt gedrukt en wordt vastgehouden. • Schakel de ruitenwissers niet in als de ruit droog is om beschadiging van de wissers en de voorruit te voorkomen.
Rijden met uw auto ACHTERRUITVERWARMING Controleer het peil van de ruitensproeiervloeistof als de ruitensproeier niet werkt. Vul het reservoir met een geschikte, niet schurende ruitensproeiervloeistof wanneer het peil te laag is. De vulpijp van het reservoir bevindt zich vooraan in de motorruimte aan passagierszijde. ✽ AANWIJZING Gebruik de ruitensproeiers niet wanneer het reservoir leeg is, om beschadiging van de ruitensproeierpomp te voorkomen.
Rijden met uw auto ALARMKNIPPERLICHTEN Druk op de toets in de middenconsole om de achterruitverwarming in te schakelen. Het controlelampje in de toets gaat branden wanneer de achterruitverwarming ingeschakeld is. Verwijder eerst eventueel aanwezige sneeuw van de achterruit voordat de achterruitverwarming ingeschakeld wordt. De achterruitverwarming schakelt na 20 minuten automatisch uit of wanneer het contact in stand LOCK wordt gezet. Druk de toets opnieuw in om de achterruitverwarming uit te schakelen.
Rijden met uw auto HANDBEDIEND VERWARMINGS- EN VENTILATIESYSTEEM (INDIEN VAN TOEPASSING) 1. Temperatuurregelknop 2. Toets A/C (indien van toepassing) 3. Luchttoevoertoets 4. Luchtcirculatieknop 5.
Rijden met uw auto OMG045071 OMG045037 OMG045101 Aanjagerknop Temperatuurregelknop Luchtcirculatieknop Om de aanjager in te kunnen schakelen moet het contact in stand ON staan. Met de aanjagerknop kunt u de aanjagersnelheid regelen. U draait de knop naar rechts voor een hogere snelheid en naar links voor een lagere snelheid. Zet de knop in stand OFF om de aanjager uit te schakelen. Met de temperatuurregelknop kunt u de temperatuur regelen van de lucht die door het ventilatiesysteem stroomt.
Rijden met uw auto Stand MAX A/C u de stand MAX A/C MAX Als kiest bij ingeschakelde A/C aanjager, zullen automatisch de volgende systeeminstellingen worden gekozen: • de airconditioning wordt ingeschakeld. • de stand RECIRCULATIE wordt geselecteerd. • de stand VENTILEREN wordt geselecteerd. Als u de stand MAX A/C selecteert, kunt u de airconditioning en de stand RECIRCULATIE niet uitschakelen.
Rijden met uw auto Stand VENTILEREN De lucht stroomt naar de romp en het hoofd. Daarnaast kan iedere uitstroomopening versteld worden om de richting van de luchtstroom te wijzigen. (uitstroomopening: B, D) Stand VENTILEREN/ VERWARMEN De lucht stroomt naar het hoofd en naar de voetenruimte. De lucht die naar de voetenruimte stroomt, is warmer dan de lucht die naar het hoofd stroomt (behalve wanneer temperatuur zeer laag is ingesteld).
Rijden met uw auto OMG045041 Stand RECIRCULATIE Het controlelampje in de toets brandt als de stand RECIRCULATIE is gekozen. In de stand RECIRCULATIE wordt de lucht uit het passagierscompartiment door het systeem gerecirculeerd en, afhankelijk van de gekozen functie, gekoeld of verwarmd. Luchttoevoertoets Hiermee kan de stand BUITENLUCHT of de stand RECIRCULATIE worden gekozen. Druk op de desbetreffende toets om de stand van de luchttoevoer te wijzigen.
Rijden met uw auto Werking systeem WAARSCHUWING • Langdurig recirculeren kan leiden tot een verhoogde luchtvochtigheid in het interieur, waardoor de ruiten kunnen beslaan en het uitzicht belemmerd wordt. • Ga niet slapen in de auto wanneer het airconditioningssysteem of de verwarming ingeschakeld is. Door een afname van de zuurstofconcentratie en/of de lichaamstemperatuur kunnen de inzittenden letsel oplopen.
Rijden met uw auto Airconditioning (indien van toepassing) Alle Kia-airconditioningssystemen zijn gevuld met het milieuvriendelijke koudemiddel R-134a dat niet schadelijk is voor de ozonlaag. 1. Start de motor. Druk op toets A/C. 2. Zet de luchtcirculatieknop in de stand . 3. Schakel de stand RECIRCULATIE in met de luchttoevoertoets. 4. Stel de gewenste aanjagersnelheid en temperatuur in voor een optimaal comfort.
Rijden met uw auto • De airconditioning is uitgerust met een functie die de aircocompressor automatisch uitschakelt wanneer de koelvloeistoftemperatuur te hoog wordt. De aircocompressor wordt opnieuw ingeschakeld wanneer de koelvloeistoftemperatuur weer normaal wordt. De aircocompressor wordt daarnaast automatisch enige seconden uitgeschakeld wanneer het gaspedaal volledig wordt ingetrapt (smoorklep volledig geopend). • Gebruik de stand BUITENLUCHT wanneer de airconditioning is ingeschakeld.
Rijden met uw auto AUTOMATISCH VERWARMINGS- EN VENTILATIESYSTEEM (INDIEN VAN TOEPASSING) 1. Temperatuurregelknop 2. Toets AUTO (automatische regeling) 3. Aanjagerknop 4. Luchtcirculatietoets 5. Toets OFF 6. Toets voorruitontwaseming 7. Toets achterruitverwarming 8. Luchttoevoertoets 9. Luchtreiniger (indien van toepassing) 10. Toets A/C 11.
Rijden met uw auto OMG045044 Automatische werking Het automatische verwarmings- en ventilatiesysteem wordt bediend door eenvoudigweg de gewenste temperatuur in te stellen. De volautomatische temperatuurregeling regelt het verwarmen en het koelen als volgt: 1. Druk op de toets AUTO. Dit wordt aangegeven met AUTO op het display. De te gebruiken uitstroomopeningen, de aanjagersnelheid, de luchtinlaat en de airconditioning worden automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur. 2.
Rijden met uw auto Handmatige bediening Het verwarmings- en airconditioningssysteem kan ook handmatig geregeld worden met de toetsen anders dan de toets AUTO. In deze stand werkt het systeem sequentieel, afhankelijk van de gekozen toetsen. Wanneer u in de automatische stand op een van de andere toetsen dan de toets AUTO drukt, blijven de overige functies automatisch werken. Druk op toets AUTO om weer over te schakelen naar de volledig automatische regeling.
Rijden met uw auto Type A OMG045048 Type B OMG045047 Aanjagerknop De aanjagersnelheid kan worden ingesteld door de knop in de gewenste stand te draaien. Hoe hoger de aanjagersnelheid is, hoe meer lucht wordt aangevoerd. Druk op toets OFF om de aanjager uit te schakelen. Stand RECIRCULATIE Het controlelampje in de toets brandt als de stand RECIRCULATIE is gekozen.
Rijden met uw auto Stand BUITENLUCHT of In de stand BUITENLUCHT stroomt de lucht van buitenaf in het passagierscompartiment. Deze lucht wordt, afhankelijk van de gekozen functie, verwarmd of gekoeld. 4 72 ✽ AANWIJZING Let op: door langdurig gebruik van de stand RECIRCULATIE kunnen de ruiten beslaan en zal de lucht in het passagierscompartiment muf worden. Daarnaast kan de lucht in het passagierscompartiment extreem droog worden bij langdurig gebruik van de airconditioning in de stand RECIRCULATIE.
Rijden met uw auto OMG045075 Luchtreiniger (indien van toepassing) Uitschakelen van het systeem: • druk nogmaals op de toets. • druk op de luchttoevoertoets. • druk op de toets AUTO. • kies de stand ( ) of ( ) (als de ontwasemfunctie is geactiveerd). • stel de temperatuurregeling in op 17°C/62°F of 32°C/90°F in de automatische stand (het controlelampje in de toets AUTO brandt). • Druk op de toets OFF.
Rijden met uw auto OMG045050 Luchtcirculatietoets De luchtcirculatietoets regelt de circulatie van de lucht door het ventilatiesysteem.
Rijden met uw auto Stand VENTILEREN De lucht stroomt naar de romp en het hoofd. Daarnaast kan iedere uitstroomopening versteld worden om de richting van de luchtstroom te wijzigen. (uitstroomopening: B, D) Stand VENTILEREN/ VERWARMEN De lucht stroomt naar het hoofd en naar de voetenruimte. De lucht die naar de voetenruimte stroomt, is warmer dan de lucht die naar het hoofd stroomt (behalve wanneer temperatuur zeer laag is ingesteld).
Rijden met uw auto OMG045040 OMG045052 OMG045053 Uitstroomopeningen dashboard Controleer de uitstroomopeningen in het dashboard als de luchttoevoer niet naar behoren functioneert. De uitstroomopening (B, D) kan afzonderlijk worden geopend of gesloten met het wieltje. Met de hendel in de ventilatieroosters kunt u de richting van de luchtstroom uit deze ventilatieroosters afstellen, zoals in de afbeelding is aangegeven. De lucht komt bij iedere stand uit de uitstroomopening (D).
Rijden met uw auto Aanwijzingen voor gebruik airconditioning • Open de ruiten een tijdje wanneer de auto tijdens warm weer in de volle zon geparkeerd is geweest, zodat de warme lucht naar buiten kan. • Om het beslaan van de ruiten tijdens regenachtig weer te verminderen, kunt u de vochtigheidsgraad in het interieur terugbrengen door de airconditioning in te schakelen.
Rijden met uw auto ✽ AANWIJZING Houd de temperatuurmeter nauwlettend in de gaten wanneer de airconditioning wordt gebruikt als u lange hellingen oprijdt of als u in druk verkeer rijdt bij hoge buitentemperaturen. Door het gebruik van het airconditioningssysteem kan de motor oververhit raken. Blijf de aanjager gebruiken en schakel het airconditioningssysteem uit wanneer de temperatuurmeter aangeeft dat de motor oververhit raakt.
Rijden met uw auto VOORRUIT ONTDOOIEN EN ONTWASEMEN OPMERKING Gebruik de stand of niet in combinatie met koelen bij een extreem hoge luchtvochtigheid. Door het temperatuurverschil tussen de buitenlucht en de voorruit, kan de voorruit plotseling beslaan, waardoor het zicht wegvalt. Zet in dat geval de luchtcirculatietoets in de stand en de aanjager op de laagste snelheid. OMG045055 OMG045056 Handbediend verwarmings- en ventilatiesysteem Buitenzijde voorruit ontdooien 1. Draai de aanjagerknop naar rechts.
Rijden met uw auto OPMERKING Gebruik de stand of niet in combinatie met koelen bij een extreem hoge luchtvochtigheid. Door het temperatuurverschil tussen de buitenlucht en de voorruit, kan de voorruit plotseling beslaan, waardoor het zicht wegvalt. Zet in dat geval de luchtcirculatietoets in de stand en de aanjager op de laagste snelheid. OMG045057 Automatisch verwarmings- en ventilatiesysteem OMG045058 Buitenzijde voorruit ontdooien 1. Zet de aanjager in de hoogste stand (geheel naar rechts). 2.
Rijden met uw auto Het controlelampje in de luchttoevoertoets knippert vervolgens 3 keer met tussenpozen van 0,5 seconden. Dit geeft aan dat de ontwasemfunctie is uitgeschakeld of dat is teruggekeerd naar de geprogrammeerde status. Ontwasemfunctie Handbediend verwarmings- en ventilatiesysteem Om de kans op beslaan van de binnenkant van de ruit tot een minimum te beperken, wordt de luchttoevoer in de onderstaande gevallen ingesteld op BUITENLUCHT.
Rijden met uw auto Automatisch verwarmings- en ventilatiesysteem Om de kans op beslaan van de binnenkant van de voorruit tot een minimum te beperken, wordt de luchttoevoer in de onderstaande gevallen ingesteld op BUITENLUCHT. • Het contact wordt in stand ON gezet terwijl de stand , of is geselecteerd. • De toets OFF is ingedrukt. • De luchtcirculatiestand of wordt geselecteerd.
Vereiste brandstof / 5-2 Emissieregelsysteem / 5-3 Vóór het rijden / 5-5 Suggesties voor brandstofbesparing / 5-6 Rijden onder speciale rijomstandigheden / 5-7 Rijden met een aanhanger / 5-12 Overbelading / 5-20 Informatie op labels / 5-21 Aanwijzingen voor het rijden 5
Aanwijzingen voor het rijden VEREISTE BRANDSTOF Benzinemotor (loodvrij) ✽ AANWIJZING Europa Voor optimale prestaties raden wij u aan loodvrije benzine te gebruiken met een octaangetal van 95 RON of hoger. U kunt loodvrije benzine met een octaangetal van 91 RON gebruiken, maar hierdoor kunnen de prestaties van uw auto achteruitgaan. Buiten Europa Gebruik uitsluitend loodvrije benzine met een octaangetal van 91 RON of hoger voor uw nieuwe Kia. GEBRUIK NOOIT LOODHOUDENDE BENZINE.
Aanwijzingen voor het rijden EMISSIEREGELSYSTEEM Op het emissieregelsysteem van uw auto is een aangepaste garantieregeling van toepassing. Raadpleeg de garantie-informatie in het boekje Garantie & Onderhoud voor meer informatie. Aanpassingen aan de auto Er mogen geen aanpassingen aan deze auto worden gedaan. Door aanpassingen kunnen de prestaties, de veiligheid of de levensduur van uw Kia beïnvloed worden. Aanpassingen kunnen zelfs in strijd zijn met overheidsbepalingen en milieuvoorschriften.
Aanwijzingen voor het rijden Voorzorgsmaatregelen katalysator WAARSCHUWING - Brand Een heet uitlaatsysteem kan brandbare materialen onder de auto in brand doen vliegen. Parkeer de auto nooit boven brandbare materialen zoals droog gras, papier, bladeren, enz. Uw auto is uitgerust met een katalysator ten behoeve van de emissieregeling. Daarom moeten de volgende voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen: • Gebruik bij een benzinemotor (voor loodvrije benzine) uitsluitend LOODVRIJE BENZINE.
Aanwijzingen voor het rijden VÓÓR HET RIJDEN Vóór het instappen: Vóór het starten • Zorg ervoor dat alle ruiten, buitenspiegel(s) en lampen schoon zijn. • Controleer de toestand van de banden. • Controleer of er geen sporen van lekkage onder de auto te zien zijn. • Controleer of er zich geen obstakels achter de auto bevinden wanneer u achteruit wilt rijden. • Sluit alle portieren. • Verstel de stoel zodanig dat u alle bedieningsorganen gemakkelijk kunt bereiken. • Stel de binnen- en buitenspiegels af.
Aanwijzingen voor het rijden SUGGESTIES VOOR BRANDSTOFBESPARING Het brandstofverbruik van uw auto is voornamelijk afhankelijk van uw rijstijl, de plaatsen waar u rijdt en de omstandigheden waaronder u rijdt. Al deze factoren zijn van invloed op het totale aantal kilometer (mijl) dat u op een liter (gallon) brandstof kunt afleggen.
Aanwijzingen voor het rijden RIJDEN ONDER SPECIALE RIJOMSTANDIGHEDEN Rijden onder moeilijke omstandigheden Neem de volgende raadgevingen in acht als ten gevolge van zware regenval, sneeuw, ijzel, modder of zand het rijden bemoeilijkt wordt: • Rijd voorzichtig en bewaar extra afstand tot het overige verkeer. • Vermijd abrupt remmen of sturen. • Rem “pompend”. ✽ AANWIJZING Rem niet “pompend” als uw auto is uitgerust met ABS.
Aanwijzingen voor het rijden WAARSCHUWING - Slippende wielen Laat de wielen niet doorslippen, vooral niet met hoge snelheid. Het met hoge snelheid door laten slippen van de wielen wanneer de auto stilstaat kan oververhitting van de banden veroorzaken waardoor deze kunnen exploderen en voorbijgangers kunnen verwonden.
Aanwijzingen voor het rijden • Te snel door grote waterplassen rijden kan uw remmen aantasten. Als u door plassen moet rijden, probeer dit dan langzaam te doen. • Trap het rempedaal tijdens het rijden licht in totdat de remmen weer normaal werken wanneer u vermoedt dat uw remmen nat geworden zijn. Rijden in de winter • Wij adviseren u een noodpakket mee te nemen. Dit pakket kan bestaan uit sneeuwkettingen, een ijskrabber, ruitondooier, een zak zand of zout, een pechlamp, een kleine schep en startkabels.
Aanwijzingen voor het rijden Winterbanden Als u winterbanden op uw Kia laat monteren, controleer dan of deze dezelfde maat en beladingsindex hebben als de originele banden. Monteer winterbanden op alle vier de wielen voor een optimale wegligging onder alle weersomstandigheden. Houd er rekening mee dat de grip op een droog wegdek met winterbanden iets lager is dan met de originele banden. Rijd ook voorzichtig als de weg vrij is. Raadpleeg uw bandenleverancier voor de maximum snelheid van de banden.
Aanwijzingen voor het rijden Aanbrengen van sneeuwkettingen Volg voor het plaatsen van de kettingen de aanwijzingen van de fabrikant en trek de kettingen zo strak mogelijk aan. Matig uw snelheid als u met sneeuwkettingen rijdt. Als u de kettingen tegen de carrosserie of het chassis hoort slaan, stop dan meteen en trek de kettingen aan. Als ze daarna nog tegen de auto slaan, matig uw snelheid dan totdat dit niet meer gebeurt. Verwijder de kettingen zodra u weer op een schone weg rijdt.
Aanwijzingen voor het rijden RIJDEN MET EEN AANHANGER (EUROPA) Motor WAARSCHUWING - Rijden met een aanhanger Bij verkeerd gebruik van de aanhanger kunt u de controle over de auto verliezen. Als de aanhanger bijvoorbeeld te zwaar beladen is, kunnen de remmen niet goed of zelfs helemaal niet werken. U en uw passagiers kunnen in dat geval ernstig letsel oplopen. Ga alleen rijden met een aanhanger als u de volgende aanwijzingen hebt opgevolgd.
Aanwijzingen voor het rijden VLOERPANEEL ACHTER DWARSBALK ACHTER Uw auto is geschikt om met een aanhanger te rijden. Raadpleeg de informatie onder “Aanhangwagengewicht” verderop in dit hoofdstuk om te bepalen hoe zwaar de aanhanger maximaal mag zijn. Let op dat rijden met een aanhanger anders is dan rijden zonder aanhanger. Bij rijden met een aanhanger is de besturing anders en nemen slijtage en brandstofverbruik toe.
Aanwijzingen voor het rijden Bepaalde onderdelen, zoals de motor, de transmissie en de banden, worden door het getrokken extra gewicht zwaarder belast. De motor moet wat meer toeren maken en moet meer vermogen leveren. Hierdoor neemt ook de warmteontwikkeling toe. De aanhanger zorgt bovendien voor een hogere luchtweerstand, waardoor de belasting nog verder toeneemt.
Aanwijzingen voor het rijden Kogeldruk Bij het trekken van een aanhanger zijn de kogeldruk en het maximaal toelaatbare totaalgewicht van belang. Onder het totaalgewicht worden gerekend het ledig gewicht van de auto plus het gewicht van de belading en de inzittenden. Bij het trekken van een aanhanger dient bovendien het gewicht van de aanhanger hierbij te worden opgeteld. Controleer na het beladen van de aanhanger of de kogeldruk in orde is.
Aanwijzingen voor het rijden Losbreekvoorziening Bevestig altijd een stalen kabel of ketting tussen de aanhanger en de auto. Laat de kabel onder de koppeling doorlopen, zodat bij het losraken van de originele koppeling de dissel de grond niet kan raken. Mogelijk worden door de fabrikant van de trekhaak of aanhanger ook instructies met betrekking tot de losbreekvoorziening geleverd. Volg de instructies van de fabrikant altijd op bij het bevestigen van een losbreekvoorziening.
Aanwijzingen voor het rijden Afstand tot voorganger Houd ten minste tweemaal zo veel afstand als tijdens het rijden zonder aanhanger. Hierdoor kunt u plotselinge remacties en uitwijkmanoeuvres voorkomen. Inhalen Het inhalen met een aanhanger neemt meer tijd in beslag. Bovendien moet u door de extra lengte de in te halen auto verder voorbij voordat u weer terug kunt keren naar de oorspronkelijke rijbaan. Achteruitrijden Houd het stuurwiel aan de onderzijde vast met één hand.
Aanwijzingen voor het rijden Sluit de verlichting van de aanhanger niet rechtstreeks aan op de verlichting van de auto. Gebruik hiervoor speciale goedgekeurde bedrading. Raadpleeg uw Kia-dealer voor meer informatie. OPMERKING Het gebruik van niet goedgekeurde bedrading kan schade aan het elektrische systeem van de auto en/of persoonlijk letsel veroorzaken. 5 18 Rijden op hellingen Verminder snelheid en schakel naar een lagere versnelling voordat u een lange of steile helling afrijdt.
Aanwijzingen voor het rijden Parkeren op een helling Parkeer uw auto met aangekoppelde aanhanger bij voorkeur niet op een helling. Als de auto naar beneden zou rollen, zou deze beschadigd kunnen raken of ernstig letsel aan voorbijgangers kunnen toebrengen. WAARSCHUWING - Parkeren op een helling Als u de auto met aanhanger op een helling parkeert, kunnen mensen ernstig letsel oplopen als de aanhanger onbedoeld los zou raken van de auto.
Aanwijzingen voor het rijden Onderhoud bij het rijden met een aanhanger Uw auto heeft vaker onderhoud nodig wanneer u regelmatig met een aanhanger rijdt. Belangrijke zaken die speciale aandacht verdienen zijn: de motorolie, de automatische-transmissievloeistof, de smering van de aandrijfassen en de koelvloeistof. De toestand van de remmen moet ook regelmatig gecontroleerd worden. Alle zaken staan in dit instructieboekje beschreven. De index is hierbij een handig hulpmiddel.
Aanwijzingen voor het rijden INFORMATIE OP LABELS In uw auto bevinden zich verschillende belangrijke labels en identificatienummers. De plaats van de labels wordt in de afbeeldingen aangegeven.
Aanwijzingen voor het rijden Type A 2.0 benzinemotor OMG055007 OMG055004 2.
Waarschuwingssignalen / 6-2 Oververhitting / 6-3 Starten in noodgevallen / 6-4 Bescherming elektrische circuits / 6-7 Slepen / 6-14 Lekke band / 6-19 Nooduitrusting / 6-25 Wat te doen in noodgevallen 6
Wat te doen in noodgevallen WAARSCHUWINGSSIGNALEN • De alarmknipperlichten werken ongeacht of de motor draait of niet. • De richtingaanwijzers werken niet wanneer de alarmknipperlichten ingeschakeld zijn. • Wees voorzichtig bij het gebruiken van de alarmknipperlichten wanneer de auto gesleept wordt. OMG065001 Alarmknipperlichten De alarmknipperlichten dienen ervoor om de overige weggebruikers te waarschuwen om extra voorzichtigheid in acht te nemen bij het naderen, inhalen of passeren van uw auto.
Wat te doen in noodgevallen OVERVERHITTING Als uw temperatuurmeter een te hoge temperatuur aangeeft, als u een vermogensverlies bespeurt of wanneer u luid kloppende of pingelende geluiden hoort, is de motor waarschijnlijk oververhit geraakt. Handel in dat geval als volgt: 1. Schakel de alarmknipperlichten in en rijd naar de dichtstbijzijnde veilige plaats. Breng de auto tot stilstand, zet de automatische transmissie in stand P of de handgeschakelde transmissie in de vrijstand en trek de parkeerrem aan. 2.
Wat te doen in noodgevallen STARTEN MET HULPACCU Starten met een hulpaccu ✽ AANWIJZING Starten met een hulpaccu kan gevaarlijk zijn als dit niet op de juiste manier gebeurt. Volg daarom de procedures voor het starten met een hulpaccu om te voorkomen dat u letsel oploopt of de auto en de accu beschadigd raken. Wij adviseren u met klem om bij twijfel een expert te raadplegen. Maak alleen gebruik van een 12Vhulpaccu.
Wat te doen in noodgevallen Aansluiten van startkabels Sluit de kabels in de aangegeven volgorde aan en neem ze in de omgekeerde volgorde los. Startkabels Lege accu Hulpaccu Startprocedure met behulp van een hulpaccu 1. Controleer of de hulpaccu die u wilt gebruiken een 12V-accu is en controleer als deze zich in een andere auto bevindt of hij met de minpool aan massa ligt. 2. Als de hulpaccu zich in een andere auto bevindt, mogen beide auto's elkaar niet raken. 3.
Wat te doen in noodgevallen 5. Sluit vervolgens één klem van de andere kabel aan op de minpool van de hulpaccu (3) en de andere klem op een metalen onderdeel (bijvoorbeeld het motorhijsoog) uit de buurt van de accu (4). Sluit de startkabel niet aan op of in de buurt van draaiende onderdelen. Sluit de startkabel verbonden met de minpool (-) van de hulpaccu niet aan op de minpool (-) van de lege accu.
Wat te doen in noodgevallen BESCHERMING ELEKTRISCHE CIRCUITS Normaal Doorgebrand Normaal Doorgebrand Normaal Doorgebrand 1VQA4037 Zekeringen Het elektrische systeem van een auto is tegen overbelasting beveiligd door middel van zekeringen. Deze auto heeft twee zekeringkasten, één in het onderpaneel aan bestuurderszijde en de andere in de motorruimte bij de accu. Controleer de zekering van het desbetreffende circuit wanneer bepaalde verlichting, accessoires of bedieningsorganen niet werken.
Wat te doen in noodgevallen OMG065003 OMG065004 Onderpaneel bestuurderszijde 1. Zet het contact in stand LOCK en zet alle andere schakelaars uit. 2. Verwijder de afdekkap. 3. Verwijder de verdachte zekering. 3. Gebruik de zekeringtrekker (1) die zich in de zekeringkast in de motorruimte bevindt. 4. Controleer de verwijderde zekering; vervangen indien deze is doorgebrand. 4. Er bevinden zich reservezekeringen in de zekeringkast. 5.
Wat te doen in noodgevallen ✽ AANWIJZING Plaats het deksel op de juiste manier nadat de zekeringkast in de motorruimte gecontroleerd is. Wanneer dit niet het geval is, kunnen elektrische storingen ten gevolge van binnendringend vocht optreden. OMG065005 OMG065019 Motorruimte 1. Zet het contact in stand LOCK en zet alle andere schakelaars uit. 2. Verwijder het deksel van de zekeringkast door de lippen in te drukken en het deksel omhoog te trekken. 3.
Wat te doen in noodgevallen Beschrijving zekering-/relaiskast Aan de binnenzijde van de deksels vindt u een label met daarop de naam van de zekeringen en relais en de capaciteit.
Wat te doen in noodgevallen Motorruimte Beschrijving I/P B+ 2 ABS 2 DRL HORN H/LP LOW F/PUMP H/LP HI ECU ABS 1 ALT SPARE SPARE SPARE FRT FOG ECU RELAY POWER AMP SPARE SPARE P/OUTLET RAD FAN PCU ABS S/WARMER ATM S/ROOF Stroomsterkte zekering 50 A 40 A 15 A Beveiligd onderdeel Voeding dashboard ABS Motorvoertuigverlichting overdag (MVO) 15 A Claxon 15 A Koplamp (dimlicht) 20 A Brandstofpomp 15 A Koplamp (grootlicht) 10 A Motormodule 40 A ABS 125 A (150 A)* Dynamo 10 A Reservezekering 15 A Reservezekering
Wat te doen in noodgevallen Onderpaneel bestuurderszijde Beschrijving Stroomsterkte zekering H/LP A/CON SW START P/SEAT RH P/WDW RH WIPER MIRR HTD RR FOG P/SEAT LH P/WDW LH SPARE MODULE-2 W/DEICER TAIL RH TAIL LH EPS A/CON SAFETY PWR 10 A 10 A 10 A 30 A 25 A 25 A 10 A 15 A 30 A 25 A 10 A 10 A 15 A 10 A 10 A 10 A 10 A 20 A A/BAG IND A/BAG DR LOCK SPARE CLUSTER 10 A 15 A 25 A 10 A 10 A 6 12 Beveiligd onderdeel Koplamp Airconditioning Startmotor Elektrisch verstelbare stoel (rechts) Elektrisch bedienb
Wat te doen in noodgevallen 1. Zet de motor uit. 2. Schakel de verlichting uit. 3. Open de afdekkap van de zekeringkast in het onderpaneel aan bestuurderszijde en trek de zekering “MEMORY 15A / AUDIO 15A” omhoog. OMG065008 Back-upzekering ✽ AANWIJZING • Als de back-upzekering omhoog is gezet, werken de waarschuwingszoemer, het audiosysteem, de klok, de interieurverlichting, enz. niet meer. Sommige systemen zullen na het opnieuw inschakelen gereset moeten worden.
Wat te doen in noodgevallen SLEPEN OMG065024 1JBA6501 1JBA6502 Laat de auto bij voorkeur wegslepen door een officiële Kia-dealer of een erkend bergingsbedrijf. De juiste procedures voor het slepen zijn noodzakelijk om beschadigingen aan uw auto te voorkomen. Wij bevelen het gebruik van dollies aan. Zie hoofdstuk 5 “Aanwijzingen voor het rijden” voor meer informatie over het rijden met een aanhanger.
Wat te doen in noodgevallen Slepen zonder dollies in noodgevallen: 1. Zet het contact in stand ACC. 2. Zet de transmissie in stand N (neutraal). 3. Ontgrendel de parkeerrem. Transportogen ✽ AANWIJZING Als de selectiehendel niet in stand N wordt gezet, kan dit inwendige schade in de transmissie tot gevolg hebben. OMG065009/OMG065010 Transportogen (voor vervoer op een auto-ambulance) OPMERKING Gebruik de ogen aan de voorzijde en de achterzijde van de auto niet voor het slepen.
Wat te doen in noodgevallen • Voorzijde 2 1 OMG065012 OMG065011 Sleepoog vóór 1. Open de achterklep en verwijder het sleepoog uit de gereedschapsset. 2. Verwijder het afdekkapje in de voorbumper (1) door het aan de onderzijde in te drukken. OMG065012 • Achterzijde 3. Plaats het sleepoog door het rechtsom te draaien totdat het volledig vastzit (2). 4. Verwijder het sleepoog na gebruik en plaats het afdekkapje.
Wat te doen in noodgevallen Als dit niet mogelijk is, mag de auto tijdelijk worden gesleept met een sleepkabel of -ketting die aan het sleepoog aan de voor- of achterzijde van de auto is bevestigd. Wees voorzichtig bij het slepen van de auto. Laat een ervaren bestuurder in de gesleepte auto achter om te sturen en de remmen te bedienen. Op deze manier slepen mag alleen op verharde wegen, over een korte afstand en met lage snelheid.
Wat te doen in noodgevallen Als de auto niet door een takelwagen kan worden gesleept 1JBA4124 • Gebruik een sleepkabel van maximaal 5 meter. Bevestig een rode doek in het midden. • Rijdt voorzichtig tijdens het slepen om te voorkomen dat de sleepkabel slap komt te hangen. 6 18 • Zet het contact in stand ACC, zodat het stuurslot niet kan worden ingeschakeld. • Zet de transmissie in stand N (neutraal). • Ontgrendel de parkeerrem.
Wat te doen in noodgevallen WIEL VERWISSELEN BIJ EEN LEKKE BAND Belangrijk - gebruik van het compacte reservewiel (indien van toepassing) Uw auto is uitgerust met een compact reservewiel. Dit compacte reservewiel neemt minder ruimte in beslag dan een reservewiel van normale afmetingen. Deze band is smaller dan een conventionele band en is uitsluitend bedoeld voor tijdelijk gebruik. OMG065014 Het reservewiel, de krik en de krikslinger en de wielmoersleutel zijn opgeborgen in de bagageruimte.
Wat te doen in noodgevallen OPMERKING Dit reservewiel is uitsluitend bedoeld om gebruikt te worden over ZEER korte afstanden. Leg NOOIT lange afstanden af met de auto als er een compact reservewiel gemonteerd is. De juiste bandenspanning van het compacte reservewiel is 60 psi (420 kPa). ✽ AANWIJZING Controleer de bandenspanning nadat het reservewiel gemonteerd is. Breng de band indien nodig op de voorgeschreven spanning.
Wat te doen in noodgevallen Wielen verwisselen Aanwijzingen voor krikken De krik is uitsluitend bedoeld voor het verwisselen van een wiel. Neem de onderstaande aanwijzingen in acht om letsel te voorkomen. WAARSCHUWING - Verwisselen van wielen • Verwissel een wiel nooit op de rijbaan. • Zet de auto altijd in de berm. Plaats de krik indien mogelijk op een stevige, vlakke ondergrond. Bel de wegenwacht voor hulp wanneer u de auto niet op een veilige plek kunt plaatsen.
Wat te doen in noodgevallen WAARSCHUWING 1JBA6504 4. Neem de wielmoersleutel, de krik, de krikslinger en het reservewiel uit de auto. 5. Plaats wielblokken voor en achter het wiel dat zich diagonaal tegenover het te verwisselen wiel bevindt. 6 22 - Wielen verwisselen • Trek de parkeerrem altijd volledig aan en blokkeer het wiel dat zich diagonaal tegenover het te verwisselen wiel bevindt om te voorkomen dat de auto tijdens het verwisselen van een wiel beweegt.
Wat te doen in noodgevallen WAARSCHUWING - Krikpunten Gebruik altijd de bij de auto aanwezige krik en de juiste kriksteunpunten. Gebruik nooit andere delen van de carrosserie om de auto op te krikken. Dit om de kans op letsel te beperken. 1JBA6025 OMG065017 7. Plaats de krik onder het steunpunt dat zich het dichtst bij het te verwisselen wiel bevindt. Plaats de krik op de aangegeven plaats onder de dorpel. De krikpunten zijn extra verstevigd en zijn herkenbaar aan de uitsparingen in de dorpelrand. 8.
Wat te doen in noodgevallen OPMERKING OMG065018 11. Laat de auto nu volledig zakken en draai de wielmoeren verder totdat ze niet verder gedraaid kunnen worden. Draai de wielmoeren kruislings goed vast. Laat bij het dichtstbijzijnde garagebedrijf de wielmoeren controleren als u niet zeker bent over het gebruikte aanhaalmoment. Het voorgeschreven aanhaalmoment bedraagt 88 - 107 Nm (9 - 11 kgm, 65 - 79 ft.lb). Als de wielmoeren niet goed zijn vastgedraaid, kan het rempedaal gaan trillen tijdens het remmen.
Wat te doen in noodgevallen NOODUITRUSTING (INDIEN VAN TOEPASSING) Uw auto is voorzien van een bepaalde nooduitrusting. Brandblusser De brandblusser is in de bagageruimte geplaatst. Als er een kleine brand uitbreekt en u weet hoe u de brandblusser moet gebruiken, ga dan als volgt te werk: 1. Trek de pen aan de bovenzijde van de brandblusser die ervoor zorgt dat de hendel niet per ongeluk ingedrukt wordt los. 2. Richt de spuitmond naar het onderste gedeelte van de vlammen. 3.
Onderhoudswerkzaamheden / 7-2 Onderhoudsschema bij normaal gebruik / 7-4 Onderhoud bij gebruik onder zware omstandigheden / 7-8 Door de eigenaar uit te voeren onderhoudswerkzaamheden / 7-10 Motorruimte / 7-13 Motorolie en oliefilter / 7-16 Koelsysteem / 7-17 Remmen en koppeling / 7-19 Aandrijfriemen / 7-20 Stuurbekrachtiging / 7-20 Automatische transmissie / 7-21 Smeermiddelen en vloeistoffen / 7-23 Brandstoffilter / 7-24 Luchtfilter / 7-24 Interieurfilter / 7-26 Ruitenwisserbladen / 7-28 Accu / 7-30 Onder
Onderhoud ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN Neem bij het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden en controles de grootst mogelijke voorzichtigheid in acht om schade aan uw auto en/of persoonlijk letsel te voorkomen. Indien u niet zeker bent van de handelswijze die voor het onderhoud of de reparatie dient te worden gevolgd, is het raadzaam de werkzaamheden te laten verrichten door uw officiële Kia-dealer.
Onderhoud Onderhoudsschema Volg het “Onderhoudsschema bij normaal gebruik” wanneer de auto normaalgesproken wordt gebruikt onder andere dan de hieronder vermelde omstandigheden. Volg in de onderstaande gevallen het “Onderhoudsschema bij gebruik onder zware omstandigheden”. • Veel korte ritten. • Rijden in extreem stoffige of zanderige gebieden. • Intensief gebruik van het remsysteem. • Rijden in gebieden waar veel zout of andere agressieve stoffen worden gebruikt. • Rijden op ruwe, modderige wegen.
Onderhoud ONDERHOUDSSCHEMA BIJ NORMAAL GEBRUIK Aantal maanden of gereden kilometers, wat het eerst wordt bereikt ONDERHOUDSINTERVAL Maanden ONDERDEEL Aandrijfriemen oliefilter *2 24 36 Km × 1.000 15 30 45 60 Mijl × 1.000 10 20 30 40 I I I I Benzine *1 Motorolie en 12 I Diesel Benzine Diesel Europa I R R R R Buiten Europa 48 60 72 84 96 75 90 105 120 50 60 70 80 I I I R R I R R I I R R R R R R R Elke 10.000 km of 12 maanden vervangen R Elke 60.
Onderhoud ONDERHOUDSSCHEMA BIJ NORMAAL GEBRUIK (vervolg) Aantal maanden of gereden kilometers, wat het eerst wordt bereikt ONDERHOUDSINTERVAL Maanden ONDERDEEL 12 24 36 Km × 1.000 15 30 45 60 Mijl × 1.
Onderhoud ONDERHOUDSSCHEMA BIJ NORMAAL GEBRUIK (vervolg) Aantal maanden of gereden kilometers, wat het eerst wordt bereikt ONDERHOUDSINTERVAL Maanden ONDERDEEL 12 24 36 Km × 1.000 15 30 45 60 Mijl × 1.000 10 20 30 40 Europa *4 96 75 90 105 120 50 60 70 80 elke 45.000 km (30.000 mijl) of 24 maanden vervangen Elke 45.000 km (30.
Onderhoud ONDERHOUDSSCHEMA BIJ NORMAAL GEBRUIK (vervolg) Aantal maanden of gereden kilometers, wat het eerst wordt bereikt ONDERHOUDSINTERVAL Maanden ONDERDEEL 12 24 36 Km × 1.000 15 30 45 60 Mijl × 1.
Onderhoud ONDERHOUD BIJ GEBRUIK ONDER ZWARE OMSTANDIGHEDEN Controleer de volgende zaken vaker wanneer de auto veelvuldig onder zware rijomstandigheden wordt gebruikt. Raadpleeg de onderstaande tabel voor de juiste onderhoudsintervallen. R: Vervangen I : Controleren en indien nodig af- of bijstellen, reinigen of vervangen Onderhoudswerkzaamheden ONDERDEEL Motorolie en oliefilter Benzine Diesel R Elke 7.500 km (5.000 mijl) of 6 maanden Europa R Elke 7.500 km (4.
Onderhoud ONDERDEEL Onderhoudswerkzaamheden Onderhoudsinterval Rijomstandigheden Schijfremmen en remblokken, remklauwen en remschijven I Afhankelijk van de omstandigheden vaker controleren C, D, E, G, H Remtrommels en remvoeringen I Afhankelijk van de omstandigheden vaker controleren C, D, E, G, H Parkeerrem I Afhankelijk van de omstandigheden vaker controleren C, D, G, H Aandrijfas en aandrijfashoezen I Afhankelijk van de omstandigheden vaker controleren C, D, E, F Interieurfilter (ind
Onderhoud DOOR DE EIGENAAR UIT TE VOEREN ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN Schema voor door de eigenaar uit te voeren onderhoudswerkzaamheden De eigenaar of officiële Kia-dealer dient de onderstaande controles volgens het aangegeven interval uit te voeren om een veilige en betrouwbare werking van de auto te garanderen. Neem bij bijzonderheden zo spoedig mogelijk contact op met uw dealer.
Onderhoud Ten minste maandelijks: • Controleer het koelvloeistofniveau in het expansievat. • Controleer de werking van alle verlichting van uw auto, inclusief de remlichten, richtingaanwijzers en alarmknipperlichten. • Controleer de bandenspanning van alle wielen inclusief het reservewiel. Ten minste tweemaal per jaar (bijvoorbeeld in de lente en herfst): • Controleer de radiateurslangen en de slangen van de verwarming en de airconditioning op lekkage en beschadigingen.
Onderhoud Voorzorgsmaatregelen voor door de eigenaar uit te voeren onderhoudswerkzaamheden Verkeerd of onvolledig onderhoud kan problemen opleveren. In dit hoofdstuk worden alleen aanwijzingen gegeven voor werkzaamheden die eenvoudig uit te voeren zijn. Zoals eerder uitgelegd in dit hoofdstuk kunnen verschillende werkzaamheden alleen door een officiële Kia-dealer worden uitgevoerd die de beschikking heeft over speciaal gereedschap.
Onderhoud MOTORRUIMTE I 2,0 liter benzinemotor 1. Expansievat koelvloeistof 2. Vuldop motorolie 3. Remvloeistofreservoir 4. Luchtfilter 5. Zekeringkast 6. Minpool accu 7. Radiateurdop 8. Pluspool accu 9. Peilstok automatische-transmissievloeistof (indien van toepassing) 10. Peilstok motorolie 11. Sproeierreservoir 12.
Onderhoud I 2,7 liter benzinemotor 1. Expansievat koelvloeistof 2. Vuldop motorolie 3. Remvloeistofreservoir 4. Luchtfilter 5. Zekeringkast 6. Minpool accu 7. Radiateurdop 8. Pluspool accu 9. Peilstok automatische-transmissievloeistof (indien van toepassing) 10. Peilstok motorolie 11. Sproeierreservoir 12.
Onderhoud I Dieselmotor 1. Expansievat koelvloeistof 2. Vuldop motorolie 3. Brandstoffilter 4. Remvloeistofreservoir 5. Luchtfilter 6. Zekeringkast 7. Minpool accu 8. Pluspool accu 9. Peilstok motorolie 10. Radiateurdop 11. Sproeierreservoir 12.
Onderhoud MOTOROLIE EN OLIEFILTER ✽ AANWIJZING OMG075003 Controle van het motoroliepeil 1. Controleer of de auto horizontaal staat. 2. Start de motor en laat deze op de normale bedrijfstemperatuur komen. 3. Zet de motor af en wacht ongeveer 5 minuten zodat de olie naar het carter terug kan lopen. 4. Trek de peilstok uit de houder, veeg hem schoon en steek hem weer geheel in de houder. 5. Trek de peilstok opnieuw uit de houder en controleer het peil. Het peil moet zich ergens tussen F en L bevinden.
Onderhoud KOELSYSTEEM Het hogedruk-koelsysteem is voorzien van een reservoir dat gevuld is met een koelvloeistof die ook voldoende bescherming biedt tegen bevriezing. Het reservoir is in de fabriek gevuld. Controleer de vorstbescherming en het koelvloeistofpeil ten minste één keer per jaar, aan het begin van het winterseizoen en voordat u naar een kouder klimaat reist.
Onderhoud Koelvloeistof • Gebruik alleen gedemineraliseerd of gedestilleerd water. • De motor van uw auto heeft aluminium onderdelen. Gebruik daarom een koelvloeistof op ethyleen-glycolbasis ter voorkoming van corrosie en bevriezing. • Gebruik GEEN koelvloeistof op ethanol- of methanol-basis; meng ook geen ethanol- of methanolantivries met de voorgeschreven koelvloeistof. • Gebruik geen mengsel met meer dan 60% of minder dan 35% antivries; in dat geval is een optimale koelende werking niet gewaarborgd.
Onderhoud REMMEN EN KOPPELING (INDIEN VAN TOEPASSING) Vul vloeistof bij tot aan het merkteken MAX wanneer het niveau te laag is. Het niveau van de remvloeistof zal na verloop van tijd dalen. Dit is normaal en wordt veroorzaakt door het slijten van de remblokken. Laat het remsysteem controleren door een officiële Kia-dealer wanneer het niveau erg laag is. OMG075007 Controle van niveau rem- en koppelingsvloeistof Controleer regelmatig het niveau in het reservoir.
Onderhoud AANDRIJFRIEMEN De spanning van de aandrijfriemen moet periodiek worden gecontroleerd en indien nodig worden afgesteld. Verder moeten de aandrijfriemen ook worden gecontroleerd op scheurtjes, slijtage, rafelen en andere tekenen van veroudering en indien nodig worden vervangen. Ook moet worden gecontroleerd of de aandrijfriemen elkaar niet raken en ook niet aanlopen tegen andere delen van de motor.
Onderhoud AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (INDIEN VAN TOEPASSING) OMG075009 Controleren van niveau automatische-transmissievloeistof Het peil van de automatische-transmissievloeistof moet regelmatig gecontroleerd worden. Het volume van de transmissievloeistof verandert met de temperatuur. Hoewel het aanbevolen wordt het niveau te controleren nadat minstens 30 minuten met de auto is gereden, kan het niveau ook gecontroleerd worden nadat de vloeistof volgens de volgende procedure is opgewarmd. 1.
Onderhoud ✽ AANWIJZING Gebruik het merkteken COLD alleen ter referentie en NIET om het niveau van de automatische-transmissievloeistof te bepalen. ✽ AANWIJZING OMG075010 Als de vloeistof op de normale bedrijfstemperatuur van ongeveer 70 - 80°C (158 - 176°F) is gekomen, moet het vloeistofniveau zich in het gebied HOT bevinden. 7 22 Nieuwe automatische-transmissievloeistof is rood van kleur.
Onderhoud SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN WAARSCHUWING OMG075011 Ruitensproeiervloeistofniveau controleren Het reservoir is transparant, zodat het niveau snel visueel kan worden gecontroleerd. Controleer het vloeistofpeil in het sproeierreservoir en vul indien nodig vloeistof bij. Als u geen ruitensproeiervloeistof bij de hand hebt, kunt u het reservoir bijvullen met gewoon water. Gebruik in koude klimaten echter speciale ruitensproeiervloeistof om bevriezing te voorkomen.
Onderhoud LUCHTFILTER BRANDSTOFFILTER (DIESEL) OPMERKING Als het water in de afscheider niet of niet vaak genoeg wordt afgetapt, kan er schade ontstaan aan belangrijke onderdelen, zoals het brandstofsysteem, doordat er water in het brandstoffilter komt. OMG075103 De waterafscheider vangt het water uit de brandstof op. Als er zich water in het brandstoffilter heeft verzameld, gaat het waarschuwingslampje branden als het contact in stand ON wordt gezet.
Onderhoud OMG075013 Filterelement vervangen Er wordt een droog papieren luchtfilter gebruikt. Vervang het filterelement indien nodig. 1. Neem de bevestigingsclips los en open het luchtfilterdeksel. OMG075014 OMG075015 2. Veeg de binnenzijde van het luchtfilterhuis met een vochtige doek schoon. 3. Vervang het luchtfilterelement. Het wordt aanbevolen het luchtfilterelement te vervangen door een origineel Kia-luchtfilterelement. 4. Bevestig het deksel met de bevestigingsclips.
Onderhoud INTERIEURFILTER (INDIEN VAN TOEPASSING) Vervang het element volgens het onderhoudsschema. Vervang het element vaker dan in het onderhoudsschema is aangegeven als de auto wordt gebruikt in gebieden met zeer veel stof of zand. (Raadpleeg “Onderhoudsschema bij gebruik onder zware omstandigheden” in dit hoofdstuk.) OPMERKING • Rijd niet met de auto wanneer het luchtfilter verwijderd is; hierdoor kan de motor overmatig slijten.
Onderhoud OMG075016 OMG075018 HNF2165 3. Vervang het interieurfilter. 4. Plaats de onderdelen in de omgekeerde volgorde van het verwijderen. OMG075017 Filter vervangen 1. Verwijder bij een geopend dashboardkastje de nokken aan beide zijden zodat het dashboardkastje alleen nog maar aan zijn scharnieren hangt. OMG075019 2. Trek de haken aan beide zijden van het filterhuis naar buiten.
Onderhoud RUITENWISSERBLADEN Onderhoud ruitenwisserbladen ✽ AANWIJZING In de handel verkrijgbare hot wax zoals gebruikt in automatische wasserettes bemoeilijkt het reinigen van de voorruit. Verontreiniging van de voorruit of de ruitenwisserbladen door bepaalde substanties kan het effect van de ruitenwissers verminderen. Bekende vormen van verontreiniging zijn insecten, sap van bomen en hot wax-behandelingen gebruikt in sommige automatische wasserettes.
Onderhoud 1JBA7037 1JBA7038 2. Druk de vergrendeling in en schuif het wisserblad omlaag. 3. Verwijder het wisserblad van de ruitenwisserarm. 4. Plaats het ruitenwisserblad in de omgekeerde volgorde van het verwijderen.
Onderhoud ACCU WAARSCHUWING - Gevaren accu Lees de volgende aanwijzingen voor het omgaan met de accu zorgvuldig door. Houd brandende sigaretten, vonken en open vuur uit de buurt van de accu. Er bevindt zich altijd wat van het zeer licht ontvlambare waterstof in de accucellen. Dit kan ontploffen. Houd accu's buiten bereik van kinderen, aangezien accu's het zeer agressieve ZWAVELZUUR bevatten. Laat accuzuur niet in contact komen met uw huid, uw ogen, kleding en de lak van de auto.
Onderhoud Te resetten onderdelen nadat de accu is ontladen of na het weer aansluiten van de accukabels. • Klok (zie hoofdstuk 3) • Verwarmings- en ventilatiesysteem (zie hoofdstuk 4) • Audiosysteem (zie hoofdstuk 3) • Schuif-/kanteldak (zie hoofdstuk 3) WAARSCHUWING OMG075021 Voor een optimale werking van de accu: • Zorg ervoor dat de accu altijd goed vastzit. • Houd de bovenzijde van de accu schoon en droog.
Onderhoud BANDEN EN VELGEN Onderhoud van de banden Type A WAARSCHUWING Voor uw veiligheid, een maximale levensduur van de banden en een zo laag mogelijk brandstofverbruik, dient u de banden steeds op de aanbevolen spanning te houden en dient u het totaalgewicht en de maximale asbelasting niet te overschrijden. Bandenspanning De spanning van de banden (inclusief het reservewiel) dient dagelijks bij koude banden gecontroleerd te worden.
Onderhoud ✽ AANWIJZING • Wanneer banden warm zijn, zal de bandenspanning normaalgesproken 0,3 tot 0,4 bar hoger zijn dan wanneer ze koud zijn. Laat om de banden op de juiste spanning te brengen geen lucht ontsnappen uit warme banden. Hierdoor zal de bandenspanning te laag worden. • Een te lage bandenspanning resulteert in overmatige slijtage, slechte rijeigenschappen, een verhoogd brandstofverbruik en vergroot het risico op een klapband doordat de banden te warm worden.
Onderhoud Met een volwaardig reservewiel Band compact reservewiel vervangen (indien van toepassing) Slijtage-indicator CBGQ0706 Zonder reservewiel 1LDA5026 CBGQ0707 Banden met een specifieke draairichting (indien van toepassing) CBGQ0707A Controleer bij het verwisselen van de wielen tevens de remblokken en de achterremschoenen op slijtage. ✽ AANWIJZING Verwissel radiaalbanden met een asymmetrisch profiel alleen van voren naar achteren en niet van links naar rechts.
Onderhoud Uitlijnen en balanceren van de wielen De wielen van uw auto zijn af fabriek zorgvuldig uitgelijnd en gebalanceerd voor een lange levensduur van de banden en optimale prestaties. Normaalgesproken is het niet nodig de wielen nogmaals uit te lijnen. In het geval de banden van uw auto echter abnormale slijtage vertonen of als de auto naar één kant trekt, kan het zijn dat de auto opnieuw moet worden uitgelijnd.
Onderhoud Voorbeeld aanduiding bandenmaat: 205/65 R15 92H (Deze maat dient slechts ter illustratie; de bandenmaat van uw auto is afhankelijk van de uitvoering.) Velgen vervangen Als u om de een of andere reden de velgen wilt vervangen, dient u erop te letten dat de nieuwe velgen gelijkwaardig zijn aan de originele velgen voor wat betreft diameter, velgbreedte en offset (wielbolling).
Onderhoud Aanduiding velgmaat Snelheidsclassificatie banden Ook velgen zijn voorzien van informatie die van belang kan zijn bij eventuele vervanging. De letters en cijfers in de aanduiding van de velgmaat hebben de volgende betekenis. In het onderstaande overzicht staan de meest gebruikte snelheidsclassificaties voor autobanden weergegeven. De aanduiding van de snelheidsclassificatie maakt deel uit van de aanduiding van de bandenmaat op de wang van de band.
Onderhoud De levensduur van de banden zal in belangrijke mate afhankelijk zijn van de gebruiksomstandigheden. De levensduur kan echter van de norm afwijken door de rijstijl van de bestuurder, onderhoud van de banden, de toestand van de wegen en het klimaat. De indicator is bij autobanden aangebracht op de wang. Het aanbod van bij Kia-automobielen standaard gemonteerde of als optie leverbare banden is afhankelijk van de slijtagegraad.
Onderhoud 1JBA7020 Controleren van de leeftijd van de banden De sterkte van de banden en de prestaties nemen af naarmate de banden ouder worden. Banden die ouder zijn dan 6 jaar (af te leiden uit de productiedatum), inclusief de reserveband, moeten worden vervangen, ongeacht het aantal kilometers dat er mee gereden is. U kunt de productiedatum vinden op de zijkant van de band (aan de binnen- of buitenzijde).
Onderhoud LAMPEN VERVANGEN WAARSCHUWING - Lampen vervangen Zet, voordat u lampen gaat vervangen, de parkeerrem stevig vast en controleer of het contact in stand LOCK staat om te voorkomen dat de auto plotseling in beweging komt, dat u zich brandt of dat u een schok krijgt. Gebruik alleen lampen met de voorgeschreven wattage. ✽ AANWIJZING Zorg ervoor dat de doorgebrande lamp vervangen wordt door een met dezelfde wattage. Anders kan de zekering of het elektrische bedradingssyteem beschadigd raken.
Onderhoud G270A03O WAARSCHUWING - Halogeenlampen • Halogeenlampen bevatten gas onder druk, zodat de halogeenlamp bij het vallen kan ontploffen waardoor kleine glasdeeltjes vrijkomen. • Behandel halogeenlampen altijd voorzichtig om krassen te voorkomen. Voorkom contact met vloeistoffen wanneer de lampen branden. Raak het glas nooit met de vingers aan. Door achtergebleven vet kan de lamp te heet worden en knappen wanneer deze brandt. De lamp mag alleen in gemonteerde toestand worden ingeschakeld.
Onderhoud 4. Maak de klem van de lamp los door het uiteinde in te drukken en dit omhoog te duwen. 5. Verwijder de lamp uit de koplampunit. 6. Plaats een nieuwe lamp in de koplampunit en bevestig deze door de klem op zijn plaats te drukken. 7. Sluit de stekker van de koplamp aan. 8. Plaats de afdekkap van de koplamp door de kap rechtsom te draaien. 7 42 Lamp richtingaanwijzer/ parkeerlicht vóór vervangen Laat als een lamp niet werkt de auto controleren door een officiële Kiadealer.
Onderhoud Lamp interieurverlichting vervangen Kaartleeslampje vóór Type A 1. Wrik de lens met een platte schroevendraaier voorzichtig los uit het huis van de interieurverlichting. OMG075023 Bagageruimteverlichting OMG075024 Centrale interieurverlichting OMG075025 4 1 3 2 OPMERKING Controleer, voordat u de lamp gaat vervangen, of toets OFF is ingedrukt om te voorkomen dat u zich brandt of een schok krijgt. 2. Verwijder de lamp door deze recht naar buiten te trekken. 3.
Onderhoud Type A OMG075029L OMG075028 1. Open de achterklep. 2. Draai de plastic schroef linksom en verwijder het deksel. OMG075030L Type B OMG075030 7 44 3. Verwijder de fitting uit de lichtunit door deze linksom te draaien tot de nokjes van de fitting in lijn liggen met de uitsparingen van de lichtunit. 4. Verwijder de lamp uit de fitting door de lamp in te drukken en deze een willekeurige kant op te draaien tot de nokjes van de lamp in lijn liggen met de uitsparingen van de fitting.
Onderhoud 4. Verwijder de lamp door deze recht naar buiten te trekken. 5. Steek een nieuwe lamp in de fitting. 6. Monteer de fitting en de lens. 7. Sluit de stekker van de lamp aan. 8. Plaats de lichtunit in de carrosserie. 5. Plaats een nieuwe lamp in de fitting en draai de lamp een willekeurige kant op tot hij vastzit. 6. Plaats de fitting in de lichtunit door de nokjes op de fitting in lijn te brengen met de uitsparingen in de lichtunit.
Onderhoud SPECIFICATIES SMEERMIDDELEN Tegenwoordig zijn er energiebesparende motoroliën beschikbaar. Naast andere extra voordelen, dragen zij bij tot een laag brandstofverbruik door de hoeveelheid brandstof te beperken die nodig is om wrijving in de motor te overwinnen. Vaak zijn deze verbeteringen moeilijk waar te nemen in het dagelijks gebruik, maar op jaarbasis kunnen ze toch merkbaar kosten en energie besparen.
Onderhoud De viscositeit (vloeibaarheid) van de motorolie is van invloed op het brandstofverbruik en op de werking onder koude weersomstandigheden (starten en oliecirculatie). Motoroliën met een lagere viscositeit geven een lager brandstofverbruik en betere prestaties onder koude weersomstandigheden, terwijl motoroliën met een hogere viscositeit echter wenselijk zijn voor een goede smering bij warme buitentemperaturen.
Onderhoud ONDERHOUD EXTERIEUR Onderhoud exterieur - Algemeen Het is van groot belang bij gebruik van chemische reinigingsmiddelen of polish de aanwijzingen op het etiket van het desbetreffende product op te volgen. Lees de waarschuwingen en opmerkingen op het etiket. Onderhoud van de lak Wassen Was uw auto minimaal eenmaal per maand grondig met lauw of koud water om de lak tegen roest en veroudering te beschermen. Was, nadat u op een stoffige of modderige weg gereden hebt, de auto zo snel mogelijk.
Onderhoud In de was zetten Zet de auto in de was wanneer het water niet langer druppels op de lak vormt. Was en droog de auto altijd eerst voordat u hem in de was zet. Gebruik een goede kwaliteit vaste of vloeibare was en volg de aanwijzingen van de fabrikant. Zet de sierlijsten in de was om deze te beschermen en hun glans te laten behouden. Het verwijderen van olie, teer en dergelijke stoffen met een vlekkenverwijderaar verwijdert gewoonlijk ook de was van de lak.
Onderhoud Onderhoud van de onderzijde Zand en pekel kunnen zich ophopen aan de onderzijde van de carrosserie. Als deze middelen niet verwijderd worden, kan versnelde roestvorming optreden aan onderdelen aan de onderzijde van de carrosserie zoals brandstofleidingen, subframes, bodemplaat en uitlaatsysteem, ook al zijn deze onderdelen tegen corrosie beschermd.
Onderhoud ONDERHOUD INTERIEUR Onderhoud interieur - Algemeen Voorkom dat bijtende vloeistoffen als parfum en cosmetische oliën in aanraking komen met het dashboard, omdat deze beschadiging of verkleuring kunnen veroorzaken. Indien deze stoffen toch met het dashboard in aanraking komen, moeten ze direct worden verwijderd. Raadpleeg de instructies voor het reinigen van kunststof. Interieurbekleding reinigen Kunststof Verwijder stof en los vuil van de kunststof bekleding met een plumeau of een stofzuiger.
Specificaties / 8-2 Specificaties 8
Specificaties SPECIFICATIES De hierna volgende specificaties dienen uitsluitend ter informatie. De in dit instructieboekje opgenomen informatie en specificaties golden ten tijde van het ter perse gaan. Kia behoudt zich te allen tijde het recht voor wijzigingen door te voeren zonder voorafgaande kennisgeving. Uw officiële Kia-dealer kan u nauwkeuriger en meer up-to-date informatie verschaffen. Afmetingen Onderwerp mm (in) Totale lengte 4.735 (186,4) Totale breedte 1.805 (71,1) Totale hoogte 1.
Specificaties Vloeistoffen Smeermiddel/vloeistof Motorolie *1 (met filter) Benzinemotor Versnellingsbakolie Automatischetransmissievloeistof 2.0 motor 2.7 motor Dieselmotor 5,9 l (6,2 US qt.) Benzinemotor Dieselmotor 2,1 l (2,2 US qt.) 1,9 l (2,0 US qt.) Benzinemotor 2.0 motor 2.7 motor Dieselmotor Stuurbekrachtiging 2.0 motor Benzinemotor Koelvloeistof 2.7 motor Dieselmotor Rem-/koppelingsvloeistof Brandstof Inhoud 4,3 l (4,5 US qt.) 4,5 l (4,7 US qt.) 7,8 l (8,2 US qt.) 9,5 l (10,0 US qt.
Specificaties Lampen Gloeilamp Koplampen (dimlicht) Koplampen (grootlicht) Richtingaanwijzers vóór Parkeerlichten Richtingaanwijzers opzij (indien van toepassing) Mistlampen vóór (indien van toepassing) Rem-/achterlichten Richtingaanwijzers achter Achteruitrijlicht Mistachterlicht (indien van toepassing) Derde remlicht (indien van toepassing) Kentekenplaatverlichting Kaartleeslampje vóór Centrale interieurverlichting Bagageruimteverlichting Instapverlichting (indien van toepassing) Verlichting voetenruimte
Index 9
Index A E Aandrijfriemen.............................................................7-20 Aanhanger, rijden met.................................................5-12 Accu...............................................................................7-30 Airbags, aanvullend veiligheidssysteem ....................3-55 Alarmknipperlichten ...................................................4-59 Antenne .......................................................................3-102 Antidiefstalsysteem ...........
Index M R Meters ...........................................................................4-31 Motorkap ......................................................................3-79 Motorolie en oliefilter ..................................................7-16 Motorruimte...........................................................2-4/7-13 Remmen en koppeling .................................................7-19 Remsysteem ..................................................................
Index V Veiligheidsgordels ........................................................3-30 Verlichting ....................................................................4-50 Verwarmings- en ventilatiesysteem, handbediend....4-60 Voertuigstabiliteitsregeling .........................................4-26 Vóór het rijden...............................................................5-5 W Waarschuwings- en controlelampjes..........................4-36 Waarschuwingssignalen .....................................