User manual

Installatierichtlijnen
12 / 48
3.2 Criteria voor de elektrische aansluiting
3.2.1 Algemeen
Het stroomlaadstation is in de leveringstoestand ingesteld op 10 ampère. Stel de maximale stroom
met de DIP-switches zo in dat deze past bij de geïnstalleerde installatieautomaat (zie hoofdstuk
“DIP-switchinstellingen”).
De voedingskabel moet vast worden bedraad in de bestaande gebouwinstallatie en voldoen aan
de nationaal geldende wettelijke bepalingen.
Keuze aardlekschakelaar:
Ieder laadstation moet via een eigen aardlekschakelaar worden aangesloten. Er mogen
geen andere stroomcircuits worden aangesloten op deze aardlekschakelaar.
Aardlekschakelaar minimaal type A
Als de voertuigen die moeten worden opgeladen niet bekend zijn (bijvoorbeeld semiopen-
baar station), moeten er maatregelen worden genomen die bescherming bieden bij het opt-
reden van gelijklekstromen (>6mA). Dit kan bijvoorbeeld met een speciaal voor elektrische
voertuigen gemaakt type aardlekschakelaar of met een aardlekschakelaar van het type B
worden gerealiseerd. Bovendien moeten de aanwijzingen van de voertuigfabrikant in acht
worden genomen.
De nominale stroom I
N
moet passend bij de installatieautomaat en de voorzekering worden
gekozen.
Bemeting installatieautomaat:
Houd bij de bemeting van de installatieautomaat ook rekening met de hogere omgevingstempera-
turen in de schakelkast! Hierdoor kan onder bepaalde omstandigheden een verlaging van de
laadstroominstelling voor de verhoging van de installatiebeschikbaarheid nodig zijn.
Nominale stroom afhankelijk van de gegevens op het typeplaatje en in overeenstemming
met het gewenste laadvermogen (DIP-switchinstellingen laadstroominstelling) en de voe-
dingskabel bepalen.
Bemeting voedingskabel:
Houd bij de bemeting van de voedingskabel ook rekening met mogelijke minderingsfactoren en
hogere omgevingstemperaturen in het binnenste aansluitbereik van het stroomlaadstation (zie
temperatuurrating voedingsklemmen)! Hierdoor kan in bepaalde omstandigheden ook een grotere
kabeldoorsnee en een aanpassing van de temperatuurbestendigheid van de voedingskabel nodig
zijn.
Stroomonderbreker:
Het stroomlaadstation heeft geen eigen stroomschakelaar. De aardlekschakelaar en de installatie-
automaat van de voedingskabel dienen als stroomonderbreker.