User guide
2
LET OP
KENNISGEVING (OPMERKING)
Deze internationale veiligheidssymbolen worden
overal in deze handleiding gebruikt om de eigenaar
attent te maken op belangrijke veiligheidsinformatie
en kennisgevingen in verband met het veilige en
doeltreffende gebruik van de apparatuur.
Belangrijke
veiligheidsaanwijzingen
LET OP
Personen mogen zich NOOIT in het water •
bevinden terwijl de elektrische apparatuur
aangesloten en/of in werking is. Het is NOOIT
verstandig om het water in te gaan terwijl de
apparatuur in werking is.
Ga altijd uiterst voorzichtig te werk tijdens •
het hanteren van elektrische apparatuur met
bewegende onderdelen.
Laat de unit NOOIT buiten het water draaien. •
Hierdoor worden de afdichtingen beschadigd en
wordt een gevaarlijke situatie geschapen voor
de operator.
Wees uiterst voorzichtig in de buurt van water, •
vooral koud water, bijv. in de lente, herfst en
winter, wat op zich al een gevaarlijke situatie is.
De unit mag NOOIT aan het stroom- of •
lichtsnoer worden opgetild of voortgetrokken.
Als u de unit naar de zijkant van de vijver
moet trekken, gebruik hiervoor dan de
verankeringskabels.
Gebruik nooit lieslaarzen in vijvers of meren •
die diep zijn, plotseling aanzienlijk dieper
worden of een sterk hellende bodem hebben of
een bodem die uit zacht materiaal bestaat.
Gebruik tijdens de installatie van uw •
fontein nooit een boot die gemakkelijk kan
omslaan (zoals een kano) en volg alle regels
en voorschriften voor veiligheid op het water,
inclusief het dragen van een reddingsvest
(‘Personal Flotation Device’ of ‘PFD’).
De unit wordt geleverd met een interne •
aardleiding. Om het risico van elektrische
schokken te verminderen, dient u ervoor
te zorgen dat de unit op een goedgekeurde
stroomketen met aardlekschakelaar
(verliesstroomautomaat) wordt aangesloten.
Bij de installatie moet een 3-fasige •
motorbesturing (starter) van de juiste grootte
met beveiliging tegen overbelasting en
kortsluiting beschikbaar zijn.
Bij 3-fasige beluchters (2.3, 3.3, 5.3) is na de •
bedrading een opstarttest nodig ter controle van
de juiste draairichting van de rotor. Als de rotor
de verkeerde kant op draait, werkt de unit niet
naar behoren, wat tot interne schade kan leiden
(zie Opstartprocedure 3-fasige units).
De vaste bedrading moet voorzien zijn •
van een ontkoppelingssysteem, dat aan
zowel de plaatselijke als de nationale
bedradingsvoorschriften voldoet; dit om
onbedoeld opstarten te voorkomen.
Raadpleeg een bevoegd elektricien voor de •
elektrische installatie.
Specificaties van de units
Model Voltage Bedrijfs-
stroom-
sterkte
Initiële
aanloopstroom
2400EA 208-240 2,2@220V 6@220V
3400EA 208-240 3,4@220V 9@220V
4400EA 208-240 3,7@220V 20@220V
8400EA 208-240 8,0@220V 40@220V
3.1EA 208-240 11,9@220V 60@220V
2400EC 208-240 2,2@220V 6@220V
3400EC 208-240 3,4@220V 9@220V
4400EC 208-240 3,7@220V 20@220V
8400EC 208-240 8,0@220V 40@220V
2.3EA 190 5.2 41
2.3EHA 380 2.6 21
3.3EA 190 8.2 69
3.3EHA 380 4.1 34
2.3EC 190 5.2 41
2.3EHC 380 2.6 21










