Operating instructions

Table Of Contents
- 6
Instructie:
Als de teller niet wordt gereset, verschijnt
de onderhoudsmelding teleksn als het ap-
paraat wordrt ingeschakeld.
GEVAAR
Ongevalgevaar. Voor elke werking moet de
functionaliteit van de parkeerrem op een
vlakke ondergrond gecontroleerd worden.
Zet het apparaat aan.
Rijrichtingsschakelaar op „vooruit“ stel-
len.
Programmaschakelaar op Transport
zetten.
Ga op het standvlak staan en bedien de
veiligheidsschakelaar.
Gaspedaal licht induwen.
De rem moet hoorbaar ontgrendelen.
Het apparaat moet op een vlakke on-
dergrond zacht beginnen te rollen. In-
dien het pedaal losgelaten wordt, ver-
grendelt de rem hoorbaar. Het apparaat
moet buiten werking gesteld worden en
de klantendienst moet geraadpleegd
worden, indien het bovengenoemde
niet zo is.
GEVAAR
Ongevalgevaar Als het apparaat niet meer
remt, gaat u als volgt te werk:
Als het apparaat op een platform met
een helling van meer dan 2% bij het los-
laten van het gaspedaal niet tot stil-
stand, mag deze om veiligheidsrede-
nen enkel ingedrukt worden als de re-
glementaire mechanische functie van
de parkeerrem bij elke inbedrijfstelling
van het apparaat eerst werd gecontro-
leerd.
Het apparaat moet bij het bereiken van
de stilstand (op een effen vlakte) buiten
werking gesteld worden en de klanten-
dienst moet geraadpleegd worden!
Bijkomend moeten de onderhoudsin-
structies voor remmen in acht genomen
worden.
GEVAAR
Kantelgevaar bij de sterke hellingen.
In rijrichting mogen enkel stijgingen tot
10% bereden worden.
Berijd stijgingen en dalingen enkel in
langsrichting, keer niet om.
Kantelgevaar bij snel door de bochten rij-
den.
Slipgevaar bij natte bodems.
In bochten langzaam rijden.
Kantelgevaar bij onstabiele ondergrond.
Het apparaat uitsluitend op bevestigde
ondergrond bewegen.
Kantelgevaar bij de zijwaartse hellingen.
Intelligent Key insteken.
Noodstopknop door draaien ontgrende-
len.
Programmaschakelaar op Transport
zetten.
Ga op het standvlak staan en bedien de
veiligheidsschakelaar.
Instellen van rijrichting met de rijrich-
tingsschakelaar op het bedieningspa-
neel.
Rijsnelheid bepalen door het bedienen
van het gaspedaal.
Apparaat stoppen: Gaspedaal loslaten.
Instructie:
De rijrichting kan ook tijdens de rit veran-
derd worden. Zo kunnen door meermaals
voor- en achteruit te rijden ook heel matte
plaatsen gepolijst worden.
Bij overbelasting wordt de motor van de
wielaandrijving na een bepaalde tijd uitge-
schakeld. Op het display verschijnt een sto-
ringsmelding. Bij oververhitting van de be-
sturing wordt het betrokken aggregaat uit-
geschakeld.
Apparaat gedurende minstens 15 minu-
ten laten afkoelen.
Programmaschakelaar op “OFF“ draai-
en, even wachten en weer op het ge-
wenste programma draaien.
LET OP
Gevaar voor beschadiging. Alleen de aan-
bevolen reinigingsmiddelen gebruiken.
Voor andere reinigingsmiddelen draagt de
exploitant een verhoogd risico met betrek-
king tot bedrijfsveiligheid, gevaar voor on-
gevallen en verlaagde levensduur van het
apparaat. Alleen reinigingsmiddelen ge-
bruiken die vrij zijn van oplosmiddelen,
zout- en vloeizuren.
Veiligheidsinstructies op de reinigingsmid-
delen in acht nemen.
Instructie:
Gebruik geen sterk schuimende reinigings-
middelen.
Waterslang aansluiten aan de aansluit-
mof van het vulsysteem.
Open de watertoevoer (max. 60 °C).
Wanneer het maximale vulpeil bereikt
is, stopt de ingebouwde vlotterklep de
watertoevoer.
Watertoevoer sluiten.
Waterslang verwijderen.
Vullen met reinigingsmiddel.
Instructie:
Als eerst reinigingsmiddel en vervolgens
water in het reinigingsmiddelreservoir
wordt gegoten, kan dat tot sterke schuim-
vorming leiden.
Aan het schoon water wordt op de weg
naar de reinigingskop door een doseerap-
paraat reinigingsmiddel toegevoegd.
Reinigingsmiddelfles in het apparaat
plaatsen.
Dop van de fles losdraaien.
Zuigslang van het doseerapparaat in de
fles steken.
Instructie:
Met de doseerinrichting kan maximum 3%
reinigingsmiddel gedoseerd worden. Bij
een hogere dosering moet het reinigings-
middel in het schoonwaterreservoir gego-
ten worden.
LET OP
Verstoppingsgevaar door aandrogend rei-
nigingsmiddel bij de toevoeging van reini-
gingsmiddel in het verswaterreservoir van
de variant Dose. De debietmeter van de
doseerinrichting kan door aangedroogd rei-
nigingsmiddel vastkleven en de functie van
de doseerinrichting belemmeren. Spoel het
verswaterreservoir en het apparaat vervol-
gens met zuiver water. Stel voor het spoe-
len het reinigingsprogramma met water in
op de programmakeuzeschakelaar. Zet de
waterhoeveelheid op de hoogste waarde
en de reinigingsmiddeldosering op 0%.
Instructie:
Het apparaat beschikt over een verswater-
niveau-indicatie op het display. Bij een leeg
schoonwaterreservoir wordt de dosering
van het reinigingsmiddel uitgezet. De reini-
gingskop werkt zonder vloeistoftoevoer
verder.
In het apparaat zijn de parameters voor de
verschillende reinigingsprogramma's voor-
af ingesteld.
In functie van de autorisatie van de gele In-
telligent Key kunnen afzonderlijke parame-
ters gewijzigd worden.
De verandering van de parameters werkt
slechts zolang, totdat met de programma-
keuzeschakelaar een ander reinigingspro-
gramma gekozen wordt.
Wanneer parameters voorgoed veranderd
moeten worden, moet voor het instellen
een grijze Intelligent Key gebruikt worden.
Het instellen is in het hoofdstuk "Grijze In-
telligent Key" beschreven.
Parkeerrem controleren
Rijden
Rijden
Overbelasting
Bedrijfsstoffen vullen
Reinigingsmiddel
Gebruik Reinigings-
middel
Onderhoudsreiniging van
alle waterbestendige vloe-
ren
RM 746
RM 780
Onderhoudsreiniging van
blinkende oppervlakken
(bijv. Granit)
RM 755 es
Onderhoudsreiniging en ba-
sisreiniging van industriële
vloeren
RM 69 ASF
Onderhoudsreiniging en ba-
sisreiniging van fijne stenen
tegels
RM 753
Onderhoudsreiniging van
stenen in de sanitaire sector
RM 751
Reiniging en ontsmetting in
de sanitaire sector
RM 732
Reiniging van alle alkalibe-
stendige vloeren (bijv. PVC)
RM 752
Reiniging van linoleumvloe-
ren
RM 754
Schoon water
Doseerinrichting (alleen variant Dose)
Parameters instellen
Met gele Intelligent Key
62 NL