User manual

Ingebruikneming
57
De volgende zaken zijn van invloed op de binnentemperatuur:
omgevingstemperatuur;
Hoeveelheid en temperatuur van de opgeslagen levensmidde-
len;
Vaak of lang openen van de deur.
Daarom kunnen de volgende instellingen van de temperatuurre-
gelaar slechts als aanbevelingen gezien worden die eventueel
aan de diverse invloeden aangepast moeten worden.
Instellingsaanbevelingen:
Bij normale koeling: stand “1” tot “2”;
Voor lagere temperaturen: stand “2” tot “3”.
0 Temperatuurregelaar met behulp van een munt op de gewenste
stand draaien.
De compressor start en werkt dan automatisch.
Belangrijk!
Hoge omgevingstemperatuur (bijv. op hete zomerdagen) en
koude instelling van de temperatuurregelaar (stand “3” tot “4”)
kunnen er voor zorgen dat de compressor continue werkt.
Reden: De compressor dient ononderbroken te lopen om bij een
hogere omgevingstemperatuur de lage temperatuur van het
apparaat te kunnen handhaven. De koelruimte ontdooit dan niet
meer – automatisch ontdooien van de koelruimte is alleen bij
stilstaande compressor mogelijk (zie hoofdstuk “Ontdooien”).
Sterke rijpvorming aan de achterwand van de koelruimte is dan
het gevolg.
Zet in dat geval de temperatuurregelaar op een warmere stand
(stand “2” tot “3”). Bij deze instelling wordt de compressor gere-
geld en begint het ontdooien weer automatisch.