Operation Manual
Storingen
Design-zonnestation – 6 720 804 401 (2012/12)
20
Temperatuurverschil in het zonnecircuit te hoog / te hoge aanvoertemperatuur / te snel hoge collectortemperatuur
Opbrengst zonne-energie te laag
of schade aan installatie.
Defecte temperatuursensor of regelaarfunctie. Instellingen temperatuursensor en regelaar controleren.
Lucht in systeem.
Ontlucht de installatie.
Debiet te klein.
Doorstroomhoeveelheid controleren / instellen.
Verstopte leiding.
Leidingen controleren / spoelen.
Collectorvelden niet hydraulisch ingeregeld.
Hydraulische inregeling uitvoeren.
Drukverlies in de installatie.
Opbrengst zonne-energie te
laag.
Verlies van solarvloeistof op de verbindingen. Lekkende plaatsen hardsolderen. Afdichtingen vervangen. Koppe-
lingen natrekken.
Verlies van solarvloeistof door geopend veiligheidsventiel.
Expansievat, voordruk en grootte controleren.
Stoom door geopende ontluchter ontweken (normaal bedrijf).
Ontluchter na het ontluchten sluiten.
Vorstschade.
Vorstbeveiliging controleren.
Geen debiet zichtbaar op doorstroomindicatie ondanks draaiende pomp.
Opbrengst zonne-energie te
laag.
Afsluiters zijn gesloten. Open de afsluiters.
Lucht in systeem.
Ontlucht de installatie.
Aanwijzer op doorstroombegrenzer zit vast.
Doorstroombegrenzer reinigen.
Geluid in collectorveld bij sterke zonnestralen (waterslag).
Lekkage in zonnecircuit. Geen homogene doorstroming van de collectorvelden mogelijk. Leidingwerk controleren.
Expansievat te klein of defect.
Dimensionering en voordruk van het expansievat en de werkdruk
controleren.
Pompcapaciteit te laag.
Controleer de pomp, indien nodig vervangen.
Collector met collectortemperatuursensor in de schaduw.
Schaduw wegnemen.
Aanvoer en retour verwisseld.
Controleer de leidingen, indien nodig verwisselen.
Lucht in systeem.
Installatie ontluchten en leidingen op verval controleren.
Zonneboiler koelt sterk af.
Hoge warmteverliezen. Boilerisolatie defect of niet correct gemonteerd. Isolatie controleren. Boileraansluitingen isoleren.
Regelaarinstelling naverwarming onjuist.
Instellingen ketelregelaar controleren.
Eenpijpcirculatie (microcirculatie in de leidingen).
Warmteisolatielus uitvoeren.
Circulatie t.g.v. thermosifonwerking via het collectorveld of de
circulatieleiding of naververwarming.
Terugslagkleppen controleren.
Tapwatercirculatie draait te vaak en/of 's nachts.
Schakeltijden en intervalbedrijf controleren.
Bij instraling beslaan van collector gedurende langere tijd.
Condensaat in de collector. Ventilatie van de collector (bij beluchte collectoren)
onvoldoende.
Ventilatieopeningen reinigen.
Te lage installatiecapaciteit.
Opbrengst zonne-energie te
laag.
Collectoren in de schaduw. Schaduw wegnemen.
Lucht in de installatie.
Ontlucht de installatie.
Pomp draait met verminderd vermogen.
Pomp controleren.
Warmtewisselaar vervuild / verkalkt.
Warmtewisselaar spoelen / ontkalken.
Sterke vervuiling op de collectorvensters.
Collectorvensters met glasreiniger (geen aceton) reinigen.
Naverwarming draait ondanks goede zonne-instraling.
Opbrengst zonne-energie te
laag.
Boilertemperatuursensor naverwarming defect of verkeerd ge-
positioneerd.
Positie, montage en karakteristiek van de boilertemperatuursensor
controleren.
Circulatie verkeerd aangesloten of te lang ingeschakeld.
Controleer de circulatieaansluiting en indien nodig de inschakelduur
van de circulatie.
Naverwarmingstemperatuur te hoog ingesteld.
Instellingen controleren.
Lucht in de installatie.
Ontlucht de installatie.
Regelaar defect.
Controleer de regelaar, indien nodig vervangen.
Soort storing
Effect Mogelijke oorzaken Oplossing
Tab. 15