Operation Manual
Blz. 9-6
2`1`5`
4`5`6`
7`8`9`
(3) Breng de cursor twee posities omhoog met de pijltoets omhoog ——
—. Druk vervolgens op -ROW. De tweede rij verdwijnt.
(4) Druk op +ROW. Een rij met drie nullen verschijnt in de tweede rij.
(5) Druk op -COL. De eerste kolom verdwijnt.
(6) Druk op +COL@. Een rij met twee nullen verschijnt in de eerste rij.
(7) Druk op @GOTO@ 3@@OK@@ 3@@OK@@ @@OK@@ om naar positie (3,3) te bewegen.
(8) Druk op
@→STK@@. Dit plaatst de inhoud van cel (3,3) in het stapelgeheugen,
hoeweldit nog niet weergegeven zal worden.
(9) Druk op LDit plaatst een nul in locatie (3,3), maar deze functie lijkt niet
goed te werken.
Een vector opbouwen met ARRY
De functie →ARRY, beschikbaar in de functiecatalogus (‚N‚é,
maak gebruik van —˜om de functie te zoeken), kan ook gebruikt worden
om als volgt een vector of reeks op te bouwen. In de ALG-modus voert u
ARRY in (vectorelementen, aantal elementen), bijv.:
In de RPN-modus:
(1) Voer de n elementen in van de reeks in de volgorde waarop u wilt dat ze
verschijnen in de reeks (van links naar rechts) in het RPN-stapelgeheugen.
Samenvatting over het gebruik van de Matrixschrijver bij het invoeren van
vectoren
In het kort: , Activeer de schrijver („²)om een vector in te voeren met
behulp van de Matrixschrijver en plaats de elementen van de vector door op
` te drukken na elk element. Druk vervolgens op ``. Controleer of de
toetsen @VEC
en @GO→@ geselecteerd zijn.
Voorbeeld: „²³~„xQ2`2`5\``
geeft: [‘x^2‘ 2 –5 ]