Operation Manual
Blz. 9-5
Activeer de Matrixschrijver opnieuw door gebruik te maken van „² en
druk vervolgens op L om het tweede softtoetsmenu uit te testen. De volgende
toetsen verschijnen:
@+ROW@ @-ROW @+COL@ @-COL@
@→STK@@ @GOTO@
De toets @+ROW@ voegt een rij nullen toe aan de positie van de
geselecteerde cel in de spreadsheet.
De toets @-ROW verwijdert de rij die overeenkomt met de geselecteerde
cel n de spreadsheet.
De @+COL@ toets voegt een kolom nullen toe aan de positie van de
geselecteerde cel n de spreadsheet.
De toets @-COL@ verwijdert de kolom die overeenkomt met de
geselecteerde cel toets.
De toets
@→STK@@ plaatst de inhoud van de geselecteerde cel in het
stapelgeheugen.
Indien u de toets @GOTO@ indrukt, zal de gebruiker gevraagd worden het
nummer van de rij en de kolom aan te geven waar hij of zij de cursor
wil plaatsen.
Door opnieuw op Lte drukken, wordt het laatste menu weergegeven, dat
slechts één functie bevat @@DEL@ (wissen).
De functie @@DEL@ verwijdert de inhoud van de geselecteerde cel en
vervangt die door een nul.
Om de werking van deze toetsen beter te begrijpen, raden we u aan de
volgende oefening te maken:
(1) Activeer de Matrixschrijver door op „² te drukken. Controleer of VEC
en GO→ geselecteerd zijn.
(2) Druk op de volgende toetsencombinaties:
1`2`3`
L @GOTO@ 2@@OK@@ 1 @@OK@@ @@OK@@
Naar rechts bewegen vs. naar beneden bewegen in de
Matrix-schrijver
Activeer de Matrixschrijver en voer 3`5`2`` in waarbij
de toets @GO
→ is geselecteerd (standaard). Voer vervolgens dezelfde getallen
in waarbij de toets @GO
↓ is geselecteerd om het verschil te zien. In het eerste
geval heeft u een vector ingevoerd met drie elementen. In het tweede geval
heeft u een matrix ingevoerd met drie rijen en één kolom.