Operation Manual

Blz. 2-48
Het commando PGDIR in de RPN-modus
Om de PGDIR in de RPN-modus te gebruiken, moet u de naam van de
directory tussen haakjes al in het stapelgeheugen staan voordat het commando
wordt toegepast. Bijvoorbeeld: ³~s2`
Ga dan naar het commando PGDIR via een van de eerder aangegeven
methodes, bijvoorbeeld via de toets ‚N:
Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ om het commando te activeren om de
subdirectory te verwijderen:
Het gebruik van het commando PURGE vanuit het menu TOOL
Het menu TOOL is beschikbaar door op de toets I te drukken(de ALG-modus
en de RPN-modus worden weergegeven):
Het commando PURGE is beschikbaar door op de softmenutoets @PURGE te
drukken. In de volgende voorbeelden verwijdert u de subdirectory S1:
In deALG-modus : Voer @PURGE J)@@S1@@` in
In de RPN-modus : Voer @S1@@ `I@PURGE Jin
Variabelen
Variabelen zijn gelijk aan bestanden in de harde schijf van een computer. Een
variabele kan een object opslaan (numerieke waarden, algebraïsche
uitdrukkingen, vectoren, matrices, programma’s, enz.). Zelfs subdirectory's
kunnen doorgaan voor variabelen (in wezen is een subdirectory op de
rekenmachine ook een soort berekeningsobject).
Variabelen worden aangeduidt met hun namen die kunnen bestaan uit elke
combinatie van alfabetische en numerieke tekens en kunnen beginnen met een
letter (een Engelse of een Griekse). Enkele niet alfabetische lettertekens, zoals
de pijl (
) kunnen in een variabele gebruikt worden indien gecombineerd met
een alfabetisch letterteken.
A’ is dus een geldige variabelennaam, maar ‘