Operation Manual
13-18 Wiskundige functies gebruiken
SIGN Symbool van waarde. Indien positief, is het resultaat -1.
Indien negatief, -1. Indien nul, dan is het resultaat nul.
Voor een complex getal, is dit de eenheidsvector in de
richting van het getal.
SIGN(waarde)
SIGN((x, y))
Voorbeelden
SIGN (–2) retourneert –1
SIGN((3,4)) retourneert (.6,.8)
TRUNCATE Kapt waarde af naar decimaalplaatsen. Accepteert
complexe getallen.
TRUNCATE(waarde, plaatsen)
Voorbeeld
TRUNCATE(2,3678.2) retourneert 2,36
XPON Exponent van waarde.
XPON(waarde)
Voorbeeld
XPON(123,4) retourneert 2
Statistieken van twee variabelen
Dit zijn functies voor het gebruik met statistieken van twee
variabelen. Zie “Twee variabelen” op pagina 10-16.
Symbolische functies
De symbolische functies worden voor symbolische
manipulaties van uitdrukkingen gebruikt. De variabelen
kunnen formeel of numeriek zijn, maar het resultaat is
over het algemeen in symbolische vorm (niet een getal).
De symbolen voor de symbolische functies = en | (waar)
vindt u in het menu CHARS (
CHARS ) en in het
menu MATH.
= (
gelijk aan
) Stelt een gelijkheid voor een vergelijking in. Dit is geen
logische operator, hij slaat geen waarden op (Zie
“Testfuncties” op pagina 13-20.)
uitdrukking1=uitdrukking2
HP 40gs Dutch.book Page 18 Friday, December 9, 2005 2:36 AM










