Operation Manual
Galaxy Flex - Installatiehandleiding Communicatie [56]
149
1=Status Stel de status in op 1=AAN of 0=UIT. Druk op ent om de
nieuwe status te accepteren.
2=Blokken Met deze optie kunt u blokken toewijzen aan elke
triggergebeurtenis. Als u een blok aan een bepaalde trigger wilt
toewijzen of de toewijzing wilt opheffen, drukt u op de cijfertoets
voor het betreffende bloknummer. De nieuwe status wordt in
het display weergegeven. Druk op ent om de nieuwe status
te accepteren.
2=Klantnummer Wis het oude nummer, geef een nieuw nummer op (4 tot 6 cijfers) en
druk op ent. Geef dit nummer op voordat er een gebeurtenis wordt
verzonden naar Alarm Monitoring.
3=IP-adres Wis het oude adres, geef een nieuw adres op en druk op ent.
4=Poortnummer Wis het oude nummer, geef een nieuw nummer op en druk op ent.
Alarmrapport Pollen [56.4.02.7]
De Ethernet-module kan controleren of de alarmtransmissiepaden altijd beschikbaar zijn.
Gebruik deze optie om de controlefrequentie in te stellen.
1=Interval Voer de interval in waarin een padtoezichtssignaal moet worden ontvangen
van elk alarmtransmissiepad (zie optie Lijnfout – Signaal Pad [56.4.07.2]).
De standaardtijd is dertig minuten. Als binnen de geprogrammeerde interval
geen signaal wordt ontvangen, wordt er een lijnfout geactiveerd in de
centrale. De lijnfoutgebeurtenis geeft aan met welk pad het misging
(Primair, Secundair of Alarm Monitoring).
Alarmrapport Protocol [56.4.02.8]
De Ethernet-module kan een signaal verzenden via TCP (Transmission Control Protocol)
of UDP (Universal Datagram Protocol). 0=UDP en 1=TCP.
Bij communicatie met V3.26 Alarm Monitoring of V6.26 Remote Servicing moet de optie
TCP worden geselecteerd.
Als encryptie wordt gebruikt, selecteert u UDP.
Opmerking: Ongeacht de programmering van deze optie gebruiken Remote Servicing en
het SIA-controle altijd TCP.
RS toegang [56.4.03]
Gebruik deze optie om de remote servicing voor de centrale in te stellen. U kunt bepalen
wanneer er remote toegang wordt verleend en of de toegang wordt gestart via de centrale of
de computer voor remote servicing.
RS toegangsnivo [56.4.03.1]
Gebruik deze optie om in te stellen wanneer de centrale remote wordt benaderd.
1=Uit Toegang voor remote servicing is uitgeschakeld.
2=Alles Uit De bediening op afstand is alleen toegestaan wanneer alle blokken of het
hele systeem zijn uitgeschakeld.