Operation Manual
90
91
7.1 Firewall
Een Firewall is een netwerk-
veiligheidscomponent binnen
de computertechniek die
het netwerkverkeer aan de
hand van een gedefi nieerde
fi rewall regelinstelling toestaat of tegenhoudt. Het doel van een fi rewall is de overgang tussen een lokaal netwerk
(LAN) (hoog vertrouwen) en het internet (geen vertrouwen) te controleren.
Firewall: Enabled betekent dat de geïntegreerde fi rewall ingeschakeld is.
Disabled betekent dat de geïntegreerde fi rewall uitgeschakeld is.
SPI: Enabled betekent dat de geïntegreerde de pakketfi lter ingeschakeld is.
Disabled betekent dat de geïntegreerde de pakketfi lter uitgeschakeld is.
Meer informatie over de werkwijze van SPI vindt u in het glossarium!
Om uw instellingen op te slaan klikt u op de knop SAVE onder in uw venster.
7.2 NAT:
Network Address Translation (NAT) is in computernetwerken het verzamelbegrip voor het vervangen van
geautomatiseerde adresinformatie in gegevenspakketten door andere. Hierbij worden routers en fi rewalls
gebruikt.
NAT Status: Activated betekent dat NAT ingeschakeld is. Dit is noodzakelijk om de router überhaupt te
kunnen gebruiken! Om NAT te activeren, zie punt 6.5!
7.2.1 DMZ:
Een Demilitarized Zone (DMZ,
ook wel gedemilitariseerde zone)
betekent een computernetwerk met
toegangsmogelijkheden tot de erop
aangesloten server die op veiligheid gecontroleerd kan worden.
De systemen die zich in de DMZ bevinden worden door fi rewalls tegen andere netten (bijv. internet, LAN)
afgeschermd. Door deze scheiding kan de toegang tot openbaar bereikbare diensten toegestaan en tegelijkertijd
door het interne net (LAN) tegen onbevoegde toegang beschermd worden.
DMZ: Enabled betekent dat DMZ ingeschakeld is.
Disabled betekent dat DMZ uitgeschakeld is.
DMZ Host IP Address: vul hier het IP-adres voor uw computer in, waarop een
server/programma draait dat DMZ nodig heeft.
Om uw instellingen op te slaan klikt u op de knop SAVE onder in uw venster.
7.2.2 Virtual Server (Port Forwarding)
Port Forwarding is bijv.
nodig om een spelserver
voor een internetmatch
voor te bereiden of voor P2P
netwerken.
Rule Index: 1 t/m 16 beschikbaar, d.w.z. dat er 16 verschillende verkeersomleidingen (Port Forwardings)
mogelijk zijn.
Start Port Number: vul de eerste poort in die omgeleid moet worden, bijv. poort 21
End Port Number: vul hier de laatste poort in die omgeleid moet worden, bijv. poort21
Aanwijzing: Er kunnen ook meerdere opeenvolgende poorten ineens aangegeven worden. Vul daarvoor alleen de
eerste poortbijv. 3000 bij Start Port en de laatste
bijv. 3005 bij End Port in.
Local IP Address: vul hier het IP-adres van de computer in waarop uw programma geïnstalleerd is dat voor een
Port Forwarding in aanmerking komt.
Om uw instellingen op te slaan klikt u op de knop SAVE onder in uw venster.
8 Access Management (toegangsmanagement)
In dit overzicht kunt u gedetailleerde toegangsinstellingen aan uw eigen behoeften aanpassen. Selecteer in het
Hoofdmenu de menuoptie Access Management.