Operation Manual

Bladzijde 6/65
A -3. algemene gebruiksaanwijzingen
laden van accu’s
Bij het laden van accu’s wordt aan de accu een bepaalde hoeveelheid stroom toegevoerd, die de
vermenigvuldiging van laadstroom × laadtijd is. De maximaal toegestane laadstroom is afhankelijk van
het betreffende accutype en kan ontleend worden aan de gegevens van de accufabrikant.
Alleen bij uitdrukkelijk als snellaadbaar aangeduide accu’s mag de normale laadstroom overschreden
worden. Als NORMALE LAADSTROOM wordt de stroom aangeduid, die 1/10 van de nominale
waarde van de capaciteitsaanduiding bedraagt (b.v. bij een capaciteitsaanduiding van 1,7 Ah bedraagt
de normale laadstroom 170 mA).
De te laden accu wordt via een passende laadkabel aan de aansluitbussen van het laadapparaat
aangesloten (rood = pluspool, zwart = minpool).
U moet altijd de laadaanwijzingen van de accufabrikant opvolgen, alsmede de laadstromen en
laadtijden. Er mogen alleen accu’s worden snelgeladen, die uitdrukkelijk geschikt zijn voor de hoge
laadstromen, die bij dit apparaat optreden.
Bedenkt u alstublieft, dat nieuwe accu’s pas na meerdere laad-/ ontlaadcycli hun volle capaciteit
bereiken. Vooral bij nieuwe of diep ontladen accu’s kan makkelijk een te vroege afschakeling
plaatsvinden.
Mocht na een snellading één cel van het NC-accupack bijzonder heet zijn geworden, dan kan dit
duiden op een defect aan deze cel. Dit accupack moet dan niet meer gebruikt worden (verbruikte
accu’s horen bij het Klein Chemisch Afval!).
Let u op een goed en veilig contact van alle stekker- en klemverbindingen. Al een korte
onderbreking als gevolg van een slecht contact kan een nieuwe laadstart veroorzaken en de
aangesloten accu totaal overladen.
Een vaak voorkomende oorzaak van foutief functioneren ligt in het toepassen van gebrekkige
laadkabels. Omdat het laadapparaat het verschil niet kent tussen inwendige accuweerstand,
kabelweerstand en weerstand van de stekkerverbindingen, is de eerste voorwaarde voor een
probleemloos functioneren een laadkabel met voldoende draaddoorsnede en een lengte van niet
meer dan 30 cm, alsmede hoogwaardige stekkerverbindingen aan beide kanten (goudcontacten).
Laden van zenderaccu’s
Een in een radiobesturingzender ingebouwde accu kan meestal via de in de zender ingebouwde
laadbus worden opgeladen. Zenderlaadbussen zijn meestal voorzien van een terugstroom-zekering
(diode). deze verhindert een beschadiging van de zender door verpolen of kortsluiting met de blanke
uiteinden van de laadkabelstekkers. Een opladen van de zenderaccu met het laadapparaat is alleen
mogelijk na overbrugging van deze diode – let u op de aanwijzingen in de handleiding van de
zender! De voor de zender max. toegestane laadstroom mag nooit overschreden worden!
Om schade in het inwendige van de zender door oververhitting of warmteophoping te voorkomen,
moet de zenderaccu uit de accubehuizing worden gehaald.
De zender moet tijdens het hele laadproces op “OFF” (UIT) zijn gezet! Nooit een
radiobesturingzender, zolang deze met het laadapparaat is verbonden, aanzetten. Een ook slechts
korte onderbreking van het laadproces kan de laadspanning door het laadapparaat zover laten
stijgen, dat de zender door overspanning direct verwoest wordt.
Pas geen accu-ontladingen of accu-onderhoudsprogramma’s via de laadbus toe! De laadbus is voor
deze toepassingen niet geschikt.
Het laadapparaat kan de vereiste laad-/ontlaadstroom alleen dan instellen, wanneer daardoor de
technische mogelijkheden van het laadapparaat niet overschreden worden! Mocht er door het
laadapparaat een laad-/ontlaadstroom worden vereist, die het apparaat door technische oorzaken
niet kan opbrengen, dan wordt de waarde automatisch naar de maximaal mogelijke waarde
verkleind. De feitelijk toegepaste laad-/ontlaadstroom wordt aangeduid.