User manual

96
Programmabeschrijving: vleugelmix - vliegtuigmodel
RO RI (rolroer richtingsroer)
Het richtingsroer wordt met een in te stellen hoeveel-
heid door de rolroersturing meegenomen, waardoor
met name in combinatie met de rolroerdifferentiatie het
negatieve draaimoment wordt onderdrukt, wat een “net”
bochtenwerk mogelijk maakt. Het richtingsroer blijft
natuurlijk ook apart stuurbaar.
Het instelbereik van ±150 % maakt het mogelijk om
de uitslagrichting afhankelijk van de draairichting van
de welfkleppenservo’s aan te passen. Via één van de
niet-centrerende schakelaars kan deze mixer eventueel
aan- en uitgeschakeld worden, om eventueel het model
ook via de rolroeren resp. het richtingsroer alleen te
kunnen sturen.
Gelijktijdig indrukken van de toetsen  van de linker
vier-weg-toets (CLEAR) zet een veranderde waarde
terug naar 0 %.
Normaal gesproken wordt deze mixer zo ingesteld,
dat het richtingsroer uitslaat naar de kant van het naar
boven draaiende rolroer, waarbij u met een waarde van
rond de 50 % meestal goed zit.
neer uitsluitend met de rolroeren bochten gevlogen
moeten worden.
Gelijktijdig indrukken van de toetsen  van de linker
vier-weg-toets (CLEAR) zet een veranderde waarde
terug naar 0 %.
Opmerking:
Negatieve waarden zijn bij een juiste bezetting van de
kanalen meestal niet nodig.
WK–diff. (welfkleppen-differentiatie)
De rolroeren-/ welfkleppen-mixer RO WK, zie verder
hieronder, maakt het mogelijk om de welfkleppen wan-
neer ze elk door een eigen servo worden aange-
stuurd als rolroeren aan te sturen. De welfkleppen-dif-
ferentiatie heeft net als de rolroerdifferentiatie het effect,
dat bij een rolroerfunctie van de welfkleppen de uitslag
naar beneden kan worden verkleind.
Het instelbereik van -100 % tot +100 % maakt een juiste
aanpassing van de differentiatie mogelijk, onafhankelijk
van de draairichting van de servo’s. Een waarde van
0 % komt overeen met de normale aansturing, d.w.z. de
servo-uitslag naar beneden is even groot als de uitslag
naar boven. -100 % resp. +100 % betekent, dat bij een
rolroersturing van de welfkleppen de uitslag naar bene-
den verkleind is tot nul (“split”).
Gelijktijdig indrukken van de toetsen  van de linker
vier-weg-toets (CLEAR) zet een veranderde waarde
terug naar 0%.
Opmerking:
Negatieve waarden zijn bij een juiste bezetting van de
kanalen meestal niet nodig.
0% (normaal)
50% (gedifferentieerd)
100% (Split)
Zo kan bv. de mate van differentiatie op elk moment
veranderd worden, in het meest extreme geval kan
de rolroeruitslag naar beneden in de zogenaamde
“Split”-positie zelfs helemaal onderdrukt worden. Op
deze manier wordt niet alleen het negatieve draai-
moment, maar kan er zelfs een positief draaimoment
ontstaan, zodat bij een rolroeruitslag een draaien om de
hoogte-as in de richting van de bocht ontstaat. Vooral bij
grote zweefvliegtuigmodellen kunnen op deze manier
“nette” bochten met alleen de rolroeren worden gevlo-
gen, wat normaal gesproken niet mogelijk is.
Het instelbereik van -100 % tot +100 % maakt het
mogelijk om onafhankelijk van de draairichtingen van de
rolroerservo de juiste differentiatie in te stellen. 0 % komt
overeen met de normale aansturing, d.w.z. geen diffe-
rentiatie en -100 % resp. +100 % met de Split-functie.
Lage absolute waarden zijn bij kunstvlucht nodig, om er
voor te zorgen dat het model bij een rolroeruitslag exact
om de lengteas draait. Middelmatige waarden van ca.
–50 % resp. +50 % zijn typisch voor het ondersteunen
van bochten in de thermiek. De split-positie (-100 %,
+100 %) wordt vaak bij hellingvliegen toegepast, wan-