User manual

194
Programmeervoorbeeld: helikoptermodel
Tip:
Probeer altijd eerst om met deze drie punten
de klus te klaren, meer punten maken de
zaak ingewikkelder en zijn op dit moment
alleen maar lastig.
Uitgangspunt voor het hoveren moet in principe de
mechanische middenpositie van de pitchknuppel zijn,
omdat deze positie het meest overeenkomt met het
normale stuurgevoel. De curven-afstemming maakt
weliswaar andere instellingen mogelijk, maar daar moet
men wel precies weten wat men doet. Eerst zet u de
pitchknuppel in het midden. De servo’s, die u al eerder
volgens de aanwijzingen van de fabrikant had ingesteld,
staan nu met hun hevel precies haaks op de servo-
behuizing (normaal gesproken). Aan de stuurstangen
naar de rotorbladen wordt nu mechanisch de hover-pit-
chwaarde van 4 ° tot 5 ° ingesteld. Daarmee vliegen in
principe alle bekende helikopters.
Aansluitend duwt u de pitchknuppel helemaal naar
voren, naar het pitchmaximum. (De doorgetrokken ver-
ticale lijn geeft de huidige positie van de stuurknuppel
weer.) Met de keuzetoetsen van de linker vier-weg-toets
verandert u nu punt 5 van de pitchcurve dusdanig, dat
het pitchmaximum aan de hoofdrotorbladen ongeveer
9 ° wordt. Dit punt zal bij ongeveer +50 % liggen.
Ing.
Uitg.
Punt
5
+100%
+50%
+50%
Pitch
Normaal
Aanwijzing:
Een instelmeter voor de rotorbladen, bv.
Graupner|SJ-instelhoekmeter Best.-Nr. 61, is
bij het instellen van deze hoek erg makkelijk.
Nu beweegt u de pitchknuppel helemaal terug naar de
pitchminimum-positie. Afhankelijk van de vliegervaring
van de piloot stelt u de waarde van punt 1 zó in, dat de
bladhoek 0 tot -4 ° bedraagt. Daardoor ontstaat een rond
het hoverpunt licht geknikte lijn, de zogenaamde pitch-
curve, die er bv. zo uit kan zien:
Ing.
Uitg.
Punt
1
–100%
–80%
–80%
Pitch
Normaal
Wanneer u nu omschakelt naar de autorotatie-fase on-
der in het display wordt de naam van de vliegfase
“Autorot” getoond verschijnt de “oude” pitchcurve weer.
Stel nu dezelfde waarden in als in de normale fase. Al-
leen bij punt 5 bij het pitchmaximum kan de pitchhoek
met ongeveer 2 ° vergroot worden. Daardoor heeft u
later (!) bij de autorotatie iets meer instelhoek voor het
afvangen van het model.
Stel echter geen wezenlijk grotere waarde in, zodat de
pitchsturing na het omschakelen niet te veel anders is
dan in de normale situatie. Anders bestaat namelijk het
gevaar dat u bij het afvangen overstuurt en het model
weer stijgt, waardoor het rotor-toerental boven de grond
snel afneemt en het model neerstort.
Na het instellen van de pitchcurve zet u de autorota-
tie-schakelaar weer om en gaat u via indrukken van de
ESC-toets () van de rechter vier-weg-toets weer terug
naar de menulijst van de helikoptermixers. Wissel naar
de regel “K1 Gas”, om de gascurve in te stellen.
Eerst moet het instelbereik van de stationairtrimming
met de gascurve worden afgestemd. Daarvoor brengt u
de pitch-stuurknuppel in diens minimum-positie en stelt
u het punt 1 in op ongeveer +16 %:
Ing.
Uitg.
Punt
1
0%
+16%
+16%
K1
Normaal
Gas
Bij een gesloten gaslimiter en helemaal geopende
stationairtrimming beweegt u de pitchknuppel rond de
minimum-aanslag een beetje heen en weer. De gas-
servo mag daarbij niet meelopen. Daarmee heeft u een
naadloze overgang van de stationairtrimming naar de
gascurve. De verdere instellingen langs de gascurve
worden later tijdens het vliegen doorgevoerd.
Wanneer u vanuit deze grafiek eens naar de autorota-
tie-fase omschakelt, verschijnt in plaats van de gewone
aanduiding:
K1
Autorot
Gas
UIT
Dat betekent dat deze mixer uit- en de gasservo naar
een vaste waarde geschakeld is, die als volgt kan wor-
den ingesteld: ga met ESC () terug naar de menulijst.
Zolang u zich nog in de autorotatie-fase bevindt, worden