User manual
18
Aanwijzingen bij het gebruik
Stroomvoorziening van de ontvanger
Voor de stroomvoorziening van de ontvanger kunt u
kiezen uit diverse 4- en 5-cellige NiMH-accu’s met
verschillende capaciteit. Bij een gebruik van digitale
servo’s adviseren we, een 5-cellige accu (6 V) van
voldoende capaciteit te nemen. In het geval van een
gemengd gebruik van analoge- en digitale servo’s moet
u in ieder geval op de toegestane spanning van de
servo’s letten. Voor een gestabiliseerde en instelbare
stroomvoorziening van de ontvanger met 1 of 2 accu’s
zorgt bv. de PRX-eenheid Best.-Nr. 4136, zie bladzijde
198 en verder.
Gebruik uit veiligheidsredenen geen batterij-
houders en geen droge batterijen.
De spanning van de stroomvoorziening aan boord wordt
tijdens het gebruik bij een bestaande telemetrie-verbin-
ding rechts boven op het display van de zender weerge-
geven:
M-01
0:12h
Stop
vli.
0:00
0:00
5.5V
NR
5.1V
In het »Telemetrie«-menu, bladzijde 150, kan een
waarschuwingsdrempel worden ingesteld, zodat er
een optisch en akoestisch alarm afgaat wanneer de
accuspanning onder een bepaalde waarde, standaard
3,8 V, komt.
Controleer de toestand van de accu’s
regelmatig. Wacht niet met het laden van
de accu’s, tot het alarm klinkt.
Aanwijzing:
Een totaaloverzicht van accu’s, laadappara-
ten en meetapparatuur voor het testen van
stroombronnen vindt u in de Graupner|SJ
hoofdcatalogus FS resp. op Internet onder www.
graupner.de.
Laden van de ontvangeraccu
De laadkabel Best.-Nr. 3021 kan voor het laden direct
met de ontvangeraccu verbonden worden. Is de accu in
het model aangesloten via de stroomvoorzieningkabel
Best.-Nr. 3046, 3934, 3934.1 resp. 3934.3, dan vindt
het laden plaats via de in de schakelaar geïntegreerde
laadbus resp. de aparte laadaansluiting. De schakelaar
van de stroomvoorzieningkabel moet tijdens het laden
op “UIT” staan.
polariteit zenderaccu-stekker
Algemene aanwijzingen bij het laden
•
Houdt u zich steeds aan de laadaanwij-
zingen van de laadapparaat- en accufa-
brikant.
• Let op de maximaal toegestane laadstroom van de
accufabrikant. Om schade aan de zender te voorko-
men, mag de laadstroom echter normaal gesproken
1 A niet overschrijden! Begrenst u indien nodig de
laadstroom aan het laadapparaat.
Moet de zenderaccu toch met meer dan 1 A worden
geladen, dan moet deze in ieder geval buiten de zen-
der worden geladen. Anders riskeert u een bescha-
digen van de zenderprint door overbelasting van de
contactbanen en/of een oververhitting van de accu.
• Voer een aantal proefladingen uit, om de afschakel-
automaat van het laadapparaat uit te proberen. Dit
geldt vooral, wanneer u de standaard ingebouwde
NiMH-accu met een automatisch laadapparaat
voor NiCd-accu’s wilt opladen. Pas eventueel de
Delta-Peak-afschakelspanning aan, in zoverre het
toegepaste laadapparaat over deze functie beschikt.
• Voer geen accu-ontladingen of accu-onderhoudspro-
gramma’s uit via de laadbus! De laadbus is voor deze
toepassing niet geschikt!
• Altijd eerst de laadkabel met het laadapparaat
verbinden, dan pas met de ontvanger- of zenderaccu.
Zo voorkomt u een onbedoelde kortsluiting met de
blanke uiteinden van de laadkabel-stekker.
• Bij een sterke warmteontwikkeling de toestand van
de accu controleren, deze eventueel vervangen of de
laadstroom verkleinen.
• Laat u de accu’s tijdens het laden nooit zonder
toezicht.
• Let op de aanwijzingen m.b. tot de veiligheid en
de behandelingsvoorschriften vanaf bladzijde
9.