User manual

143
Programmabeschrijving: telemetrie
R-TEM. (ontvangertemperatuur)
Controleer of de temperatuur van uw ontvanger onder
alle omstandigheden in het toegestane bereik blijft
(ideaal zijn -10 en 55 °C).
De grenswaarden van de ontvangertemperatuur, waarbij
een waarschuwing volgt, kunnen in het ondermenu “RX
SERVO-TEST” onder “ALARM TEMP+” (50 … 80 °C) en
“ALARM TEMP-“ (-20 … +10 °C) worden ingesteld. Bij
het onder- of overschrijden ervan klinkt er een akoes-
tisch signaal (voortdurende pieptoon) en in alle ontvan-
ger-ondermenu’s “RX” verschijnt rechtsboven “TEMP.E.
Op de display-bladzijde “RX DATAVIEW” wordt boven-
dien de parameter R-TEM invers weergegeven.
L PACK TIME (datapaketten)
Geeft de langste tijdspanne in ms weer, waarbij datapa-
ketten bij de overdracht van de zender naar de ontvan-
ger verloren zijn gegaan. In de praktijk is dat de langste
periode, waarbij de besturing in de Fail-Safe-modus is
gegaan.
R-VOLT (ontvangerbedrijfsspanning)
Controleer altijd de bedrijfsspanning van de ontvanger.
Wanneer deze te laag zou zijn mag u uw model in geen
geval verder vliegen resp. starten.
De waarschuwing voor ontvanger-onderspanning kan
in het ondermenu “RX SERVO TEST” onder “ALARM
VOLT” tussen 3,0 en 7,5 Volt worden ingesteld. Bij het
onderschrijden klinkt er een akoestisch signaal (herhaal-
de dubbele pieptoon (lang/kort)) en in alle ontvanger-on-
dermenu’s “RX …” verschijnt rechtsboven “VOLT.E”. In
het ondermenu “RX DATAVIEW” wordt bovendien de
parameter “R-VOLT invers weergegeven.
De actuele spanning van de ontvangeraccu is ook op
het basisdisplay, zie bladzijde 26, zichtbaar.
L.R-VOLT (minimale ontvangerbedrijfsspanning)
“L.R-VOLT” toont de minimale bedrijfsspanning van de
ontvanger sinds het laatste inschakelen aan.
Zou deze spanning duidelijk van de actuele bedrijfs-
spanning “R-VOLT” afwijken, dan wordt de ontvangerac-
cu mogelijk te sterk belast door de servo’s. Het gevolg is
dat de spanning daalt. Gebruik in dit geval een zwaarde-
re spanningsvoorziening, om een maximale veiligheid te
garanderen.
Sensor 1 + 2
Geeft de waarde van de optionele telemetrie-sensoren
1 en eventueel 2 in Volt en °C aan. Een beschrijving van
deze sensoren vindt u in het aanhangsel.
RX SERVO
RX SERVO
REVERSE : OFF
CENTER : 1500µsec
TRIM : –000µsec
LIMIT– : 150%
OUTPUT CH: 01
LIMIT+ : 150%
PERIOD : 20msec
Let in ieder geval voordat u eventueel op
deze displaybladzijde gaat programmeren op
de aanwijzingen op bladzijde 140.
waarde betekenis mogelijke
instellingen
OUTPUT CH kanaalkeuze 1 … afhankelijk
van ontvanger
REVERSE servo-omkeer UIT / AAN
CENTER servo-midden
in μs
actueel
opgeslagen “servo-
midden”
TRIM trimpositie in μs
afwijking van de
CENTER-positie
-120 … +120 μs
LIMIT– wegbegrenzing
aan de “–“kant
van de servo-weg
in % servo-weg
30 … 150 %
LIMIT+ wegbegrenzing
aan de “+“kant
van de servo-weg
in % servo-weg
30 … 150 %
PERIOD cyclustijd in ms 10 oder 20 ms
OUTPUT CH (kanaalkeuze)
Kies eventueel met de keuzetoetsen de regel “OUTPUT
CH” uit. Druk de ENT-toets () van de rechter vier-weg-
toets in. Het waarden-veld wordt nu invers getoond. Stel
nu het gewenste kanaal (bv. 01) met de keuzetoetsen
 van de linker vier-weg-toets in. De hieronder
volgende parameters hebben altijd betrekking op
het hier ingestelde kanaal:
Reverse (servo-omkeer)
Stelt de draairichting van de aan het stuurkanaal aange-
sloten servo in:
Servo-reverse ON / OFF
CENTER (servo-midden)
In de regel “CENTER” wordt de actuele impulstijd van
het in de regel “OUTPUT CH” gekozen stuurkanaal in μs
weergegeven. Een kanaal-impulstijd van 1500 μs komt