User manual

119
Programmabeschrijving: vrije mixers
meerd. Kies de gewenste mixerregel uit met de keuze-
toetsen  van de linker vier-weg-toets, wissel met
de keuzetoetsen  ervan naar de rechter kolom (=>)
en druk dan de ENT-toets () van de rechter vier-weg-
toets in om op de bladzijde met de grafiek te komen.
Instellen van lineaire mixwaarden
Aan de hand van een praktisch voorbeeld willen we
hieronder een lineaire mixercurve definiëren:
Bij een motormodel moeten de beide aan de ontvange-
ruitgang 6 via een V- resp. Y-kabel aangesloten servo’s,
als landingskleppen worden toegepast. D.w.z. bij het
bedienen van een stuurelement mogen ze alleen maar
naar beneden uitslaan. Dit maakt echter tegelijkertijd
een hoogteroercorrectie nodig.
Wijst u in het menu »Instelling stuurelement«, bladzij-
de 76, aan de ingang 6 bijvoorbeeld de proportionele
draaiknop “DK” toe.
I5
I6
+
Weg
DK
+100%
+100%
+100%
+100%
vrij
Draait u dit stuurelement eerst naar de linker aanslag en
stelt u de landingskleppen zo af, dat deze zich nu in de
ingetrokken resp. gesloten positie bevinden. Wanneer
u de knop nu naar rechts beweegt, moeten de kleppen
naar beneden gaan, anders moet u de draairichting van
de servo’s aanpassen.
Laten we nu naar de eerste mixer van het display op
bladzijde 117 (“6 HO”) waaraan de schakelaar 5
werd toegewezen:
Helikoptermodellen
Bij de helikoptermixers zijn afhankelijk van het type
helikopter voor de pitchsturing maximaal 4 servo’s
aan de ontvangeruitgangen 1, 2, 3 en 5 mogelijk, die
softwarematig voor de functies pitch, rol en nick met
elkaar verbonden zijn.
Het is niet raadzaam, om buiten het menu »Heli-
mixer« nog een extra vrije mixer naar de bezette ka-
nalen te mixen, omdat er dan soms heel gecompli-
ceerde verbindingen kunnen ontstaan. Tot de weinige
uitzonderingen hoort de “pitchtrimming via een apart
stuurelement”, zie voorbeeld 2 op bladzijde 121.
Belangrijke aanwijzing:
Let u er vooral bij serieschakelingen op,
dat de mixuitslagen van de diverse
mixers bij een gelijktijdige beweging van
de stuurknuppel opgeteld worden en de servo dus
mechanisch kan aanlopen. Eventueel de “servo-uit-
slag” in het menu »Servo-instelling« verkleinen en/
of de mixerwaarden aanpassen. Moeten daarente-
gen de normaliter gebruikte stuuruitslagen niet
onnodig door dergelijke uitslagreducties worden
verkleind, dan kan het vastlopen van de servo’s als
alternatief in de regels “LIMIT-/+” van de display-pa-
gina “RX SERVO” van het »Telemetrie«-menu,
bladzijde 143, door het zetten van een uitslagbe-
grenzing worden voorkomen.
Mixpercentages en mixer-neutraalpunt
Nadat we tot nu toe de verschillende mixerfuncties
hebben uitgelegd, beschrijven we nu het instellen van
lineaire en niet-lineaire mixercurven.
De mixercurven worden voor elk van de in totaal vijf
mixers op een tweede display-bladzijde geprogram-
Typ
M1
M2
M3
K1 S1
6
S 3
5
M4
M5
?? ??
–––
????
–––
van
HO
HO
HO
Een indrukken van de ENT-toets () van de rechter
vier-weg-toets opent de tweede beeldschermbladzijde:
MIX1 6 HO
UIT
Wanneer deze aanduiding verschijnt, werd de mixer nog
niet via de toegewezen schakelaar – hier “SW5” – geacti-
veerd. Dus de schakelaar bedienen:
MIX1 6 HO
Weg
0%
0%
0%Offs
ASYSYM
De doorgetrokken verticale lijn in de grafiek geeft de
huidige positie van het stuurelement aan de ingang 6
weer. (In de bovenstaande grafiek bevindt deze zich
aan de linker rand, omdat “DK”, zoals hierboven werd
vermeld, zich aan de linker aanslag bevindt.) De door-
getrokken horizontale lijn geeft het mixpercentage aan,
die op het moment over de hele uitslag van het stuure-
lement in dit voorbeeld “DK” constant de waarde nul
heeft; daardoor zal het hoogteroer de bediening van de