Operation Manual
wens ontstaan om instellingen uit te breiden resp. aan te vullen. Daarom wordt hier niet altijd de volgorde van de
opties aangehouden resp. wordt een bepaalde optie ook meerdere keren genoemd.
Uiterlijk nu, direct voor het begin van een modelprogrammering, moet u nadenken over een zinvolle toewijzing
van de stuurorganen.
Bij modellen, waarbij de nadruk op “motor” ligt, of dit nu een elektro- of een verbrandingsmotor is, zullen er op
dit punt nauwelijks problemen zijn, omdat de bezetting van de beide knuppelaggregaten met de vier
basisfuncties “vermogensregeling (=gas)”, “richting”, “hoogte” en “rol” al eigenlijk vastligt!? U moet echter in
het menu …
“basis-instelling” (bladzijde 38 … 41)
vastleggen , of u de gas-minimum-positie liever “naar voren” (“Leerl.v.”) of “naar achteren” ( “Leerl.h.”) wilt
hebben, omdat er bij het aanmaken van het modelgeheugen door het programma in principe “geen (motor)”
wordt ingevuld.
Het verschil tussen “geen” resp. “gas min naar voren/naar achteren” ligt niet alleen in het effect van de K1-
trimming, die bij “geen” over de hele stuurknuppeluitslag en bij “gas min naar voren/naar achteren” alleen in de
richting stationair werkt. Ook wordt daarmee de “effectrichting” van de K1-knuppel dienovereenkomstig
aangepast, zodat u bij een wissel van “voren” naar “achteren” of omgekeerd niet nog eens de draairichting van
de gasservo hoeft om te draaien. Bovendien verschijnt bij een instelling “gas min naar voren/naar achteren” uit
veiligheidsoverwegingen een waarschuwing op het display en klinkt er een signaal, wanneer de gas-stuurknuppel
zich bij het inschakelen van de zender in de richting volgas zou bevinden:
Van de keuze “geen (motor)” resp. “stationair voor-/achteraan” wordt ook het aanbod aan mixers in het menu
“vleugelmixers” beïnvloed: de mixers “rem → NN” wordt alleen aangeboden bij de keuze van geen (motor)”
en in andere gevallen onzichtbaar gemaakt.
Vervolgens zult u in ieder geval moeten nadenken over “speciale functies”.
Bij zwevers of elektrozwevers daarentegen ziet de zaak er af en toe heel anders uit. Daar kan de vraag zich
opdoen, hoe men de aandrijving en het remsysteem kan bedienen. Nu, ook hier zijn er bepaalde oplossingen
praktisch en andere minder praktisch gebleken.
Zo is het zeker minder handig, wanneer bij de landing van een zweefmodel een knuppel eventueel moet worden
losgelaten, om door middel van een ander stuurelement de stoorkleppen of een kraai-positie te kunnen aansturen.
Hier zou het zinvoller zijn, om óf de functie van de K1-knuppel omschakelbaar te maken (zie voorbeeld 4 vanaf
bladzijde 92) óf de aansturing van het remsysteem op de knuppel te laten en de motor via een ander stuurelement
of zelfs via een schakelaar te bedienen!? Omdat in dergelijke modellen de motor meestal alleen de functie van
een “starthulp” heeft, om het model óf met volle kracht in de lucht te krijgen óf eventueel met “halve” kracht van
het ene stijgwindveld naar het andere te “slepen”, is een 3-standen-schakelaar meestal voldoende. Wanneer er
voor dit doel ook nog een “makkelijk te bereiken” schakelaar wordt uitgekozen, dan kan de motor aan- en
uitgeschakeld worden, zonder de knuppel te hoeven loslaten – zelfs tijdens de landing.
Iets dergelijks geldt overigens voor de aansturing van kleppen, of dit nu rolroeren of over de hele spanwijdte
strekkende kleppen(-combinaties) zijn, die naar boven en naar beneden moeten worden bewogen.
Is dit nu allemaal voor elkaar, dan kan met de programmering worden begonnen.










