Operation Manual
K1 → hekrotor (statische koppel-compensatie)
Deze mixer is voor de statische koppelcompensatie bedoeld. Controleer eerst, of in het menu “basis-instelling”
de juiste draairichting van de hoofdrotor werd ingesteld.
Op dezelfde manier als de instelling van de pitchcurve (zie vorige bladzijde) kan ook de gascurve door
maximaal 5 punten worden vastgelegd.
De instelling van de mixer moet dusdanig worden uitgevoerd, dat de helikopter bij langere verticale stijg- en
daalvluchten niet door het ten opzichte van hoveren veranderde draaimoment van de hoofdrotor om de hoogte-as
wegdraait. Bij het hoveren moet de trimming alleen via de (digitale) hekrotortrimhevel plaatsvinden.
Voorwaarde voor een juiste instelling van de draaimoment-compensatie is, dat de pitch- en gascurven correct
werden ingesteld, en het rotortoerental dus over het hele verstelbereik van de collectieve pitch constant blijft.
Standaard is een koppelcompensatie met een lineair mixpercentage van 30% gegeven. U kunt, zoals hierboven
beschreven, de mixer aanpassen en daardoor ook boven en onder het hoverpunt asymmetrische mixpercentages
instellen.
Bij de autorotatie wordt vanuit deze mixer automatisch naar een vooraf ingestelde vaste waarde
omgeschakeld, zie bladzijde 74 e.v.
Gyro (instellen van de gyro-gevoeligheid)
De meeste moderne gyro’s bezitten een proportionele, traploos instelbare gevoeligheidsregeling.
Mocht de door u toegepaste gyro ook deze opties hebben, dan biedt de vliegfase-specifieke (statische) instelling
van de gevoeligheid u de mogelijkheid, om bijvoorbeeld normale, langzame rondvluchten met maximale
stabilisatie te vliegen, maar daarentegen bij snelle rondvluchten en kunstvluchten de gevoeligheid van de gyro te
verkleinen. Gebruik hiervoor ook de omschakeling tussen vliegfasen om de verschillende instellingen in de
regel “gyro” te kunnen invoeren. Waarden tussen -125% en +125% zijn mogelijk.
Gebaseerd op deze vliegfase-specifieke instellingen kan de gyro-gevoeligheid met een in de regel “gyr” van het
menu “instelling stuurelement” (bladzijde 52) toegewezen stuurelement, b.v. CTRL 5, ook nog traploos
worden gevarieerd:
• In de middenpositie van dit stuurelement komt de gevoeligheid van de gyro overeen met de hier
gekozen instellingen.
• Wordt de INC/DEC-toets vanuit de middenpositie naar de volledige uitslag bewogen, dan wordt de
gevoeligheid van de gyro dienovereenkomstig groter …
• … en kleiner, naar mate u het stuurelement vanuit de middenpositie naar de andere kant beweegt.
instelling van de gyro-sensor
Om een maximaal mogelijke stabilisatie van de helikopter om de hoogte-as door de autopiloot te bereiken, moet
u op de volgende zaken letten:
• De aansturing moet licht lopen en zo weinig mogelijk speling hebben.
• De stuurstang mag niet doorveren.
• Een sterke en vooral snelle servo toepassen.
Hoe sneller als reactie van de gyro-sensor op een draaien van het model een bijbehorende correctie van de
hekrotor tot stand komt, des te verder kan de instelregelaar voor het autopiloot-effect worden opengedraaid,
zonder dat de staart van het model gaat “kwispelen” en des te beter is ook de stabiliteit om de hoogte-as. Anders
bestaat het gevaar, dat de staart al bij een gering ingestelde gevoeligheid van de autopiloot begint te
schommelen, wat dan weer door een verdere reductie van het autopiloot-effect via de waarde bij “gyro” resp. de
INC/DEC-toets moet worden tegengegaan.
Ook een hoge voorwaartse snelheid van het model resp. hoveren bij een sterke tegenwind kan er toe leiden, dat
het stabiliserende effect van het kielvlak samen met de autopiloot tot een overreactie leidt, dat weer zichtbaar
wordt door een schommelen van de staart. Om in iedere situatie een optimale stabilisatie door de autopiloot te
bereiken, moet u de optie benutten, om de gevoeligheid van de gyro vanuit de zender b.v. via de INC/DEC-toets
CTRL 5 aan te passen.










