Operation Manual
van de 2-standen-schakelaars van de zender (SW 1 … 4) naar de positie “AAN” brengen. Rechts verschijnt het
nummer van de schakelaar (hier b.v. “1”):
Deze schakelaar moet zich op de zender op een plaats bevinden, die – zonder een knuppel los te hoeven laten –
makkelijk te bereiken is, b.v. boven de pitchknuppel.
Aanwijzing:
Nadere informatie over deze “nood-uit-schakelaar” vindt u aan het einde van de rechter kolom op de volgende
bladzijde.
Nog een tip:
Went u zich er aan, om alle schakelaars een identieke inschakelrichting te geven: dan is vóór het vliegen een
blijk voldoende – alle schakelaars uit.
In de regel daarboven zou nu nog aan de van de naam “hover” voorziene vliegfase 2 een schakelaar kunnen
worden toegewezen, wat echter bij deze eenvoudige programmering nog niet de bedoeling is.
Daarmee heeft u de basis-instellingen van de zender afgesloten, zoals die bij latere modelprogrammeringen
steeds weer nodig is.
De eigenlijke heli-specifieke instelling vindt met name plaats in het menu …
“helimixers” (bladzijde 66 … 73)
Meteen in de eerste regel verschijnt de functie “Ptch” (pitch). Door indrukken van SELECT of SELECT
wisselt u naar het bijbehorende ondermenu. Hier verschijnt de grafische weergave van de pitchcurve, die eerst
door maar 3 punten is gedefinieerd, wat in de meeste gevallen ook voldoende is.
Tip:
Probeer altijd eerst om met deze drie punten de klus te klaren, meer punten maken de zaak ingewikkelder en zijn
op dit moment alleen maar lastig.
Uitgangspunt voor het hoveren moet in principe de mechanische middenpositie van de pitchknuppel zijn, omdat
deze positie het meest overeenkomt met het normale stuurgevoel. De curvenafstemming maakt weliswaar andere
instellingen mogelijk, maar daar moet men wel precies weten, wat men doet. Eerst zet u de pitchknuppel in het
midden. De servo’s, die u al eerder volgens de aanwijzingen van de fabrikant had ingesteld, staan nu met hun
hevel precies haaks op de servobehuizing (normaal gesproken). Aan de stuurstangen naar de rotorbladen wordt
nu mechanisch de hover-pitchwaarde van 4° tot 5° ingesteld. Daarmee vliegen in principe alle bekende
helikopters.
Aansluitend duwt u de pitchknuppel helemaal naar voren, naar het pitchmaximum – pitchminimum werd al
eerder op “naar achteren” ingesteld. (De doorgetrokken verticale lijn geeft de huidige positie van de
stuurknuppel weer.) Met de rechter tiptoets verandert u nu punt 5 van de pitchcurve dusdanig, dat het
pitchmaximum aan de hoofdrotorbladen ongeveer 9° wordt. Dit punt zal bij ongeveer 50% liggen.
Aanwijzing:
Een instelmeter voor de rotorbladen, b.v. GRAUPNER-instelhoekmeter Best.-nr. 61, is bij het instellen van deze
hoek erg makkelijk.
Nu trekt u de pitchknuppel helemaal terug naar de pitchminimum-positie. Afhankelijk van de vliegervaring van
de piloot stelt u de waarde van punt 1 zo in, dat de bladhoek 0 tot -4° bedraagt. Daardoor ontstaat een rond het
hoverpunt licht geknikte lijn, de zogenaamde pitchcurve, die er b.v. zo uit kan zien:










