Operation Manual

Mocht er bij een V-staart ”hoog/laag“ en/of “links/rechts” verkeerd om lopen, dan moet u op de aanwijzingen
in de tabel op bladzijde 31 letten, rechter kolom. Op dezelfde manier moet u te werk gaan, indien nodig, bij de
rolroeren en welfkleppen.
De volgende instellingen hebben alleen betrekking op een model met een “normale” staarten “geen (motor)”;
voor modellen met een V-staart kunnen de instellingen praktisch ongewijzigd worden overgenomen. Deze
gegevens kunnen voor een delta-/staartloos model niet zo eenvoudig worden overgenomen. Een speciaal
programmeervoorbeeld vindt u op bladzijde 103.
“servo-instelling” (bladzijde 54)
In dit menu kunnen nu de servo’s in “draairichting”, “neutraalpositie” en “servo-uitslag aan de
noodzakelijke eisen van het model worden aangepast.
“Noodzakelijk” in deze zin zijn alle instellingen aan de middenpositie en de uitslag van de servo, die voor het
gelijkstellen van de servo’s en kleine aanpassingen nodig kunnen zijn.
Aanwijzing:
De in dit menu aanwezige instelmogelijkheden voor asymmetrische servo-uitslagen zijn niet bedoeld om
rolroeren en/of welfkleppen te differentiëren. Daarvoor zijn er in het instelmenu “vleugelmixers” geschiktere
opties.
Met deze instellingen kunnen al vleugelmodellen en motormodellen (de laatstgenoemde, wanneer u in het menu
“modeltype” de richting van de stationairknuppel aangeeft) in principe vliegen.
“Details” ontbreken. De kleine kneepjes, die op den duur het vliegen juist nog leuker maken. Daarom moet u
zich, wanneer u uw model al kunt vliegen, bezighouden met het menu …
“vleugelmixers” (bladzijde 69)
Afhankelijk van de in het menu “basis-instellingen model” gemaakte voor-instellingen zijn er in dit menu
verschillende opties te zien. Bijzonder belangrijk zijn de “rolroerdifferentiatie” en de “rolroer ->
richtingsroer”-mixer.
Zoals op bladzijde 70 beschreven, is de rolroerdifferentiatie ervoor, om het negatieve draaimoment op te
heffen.
Het naar beneden uitslaande rolroer veroorzaakt tijdens het vliegen normaal gesproken een hogere
luchtweerstand dan het met dezelfde uitslag naar boven draaiende rolroer, waardoor het model scheef getrokken
wordt. Om dit te verhinderen, wordt er een gedifferentieerde uitslag ingesteld. Een waarde tussen 20 en 40% is
hier meestal goed, de “juiste” instelling moet in de regel door vliegtests worden uitgeprobeerd.
Hetzelfde geldt, wanneer uw model ook voorzien is van 2 welfkleppnservo’s, voor de optie “welfkleppen-
differentiatie”.
De optie rolroer 2 -> 4 richtingsroer dient een soortgelijk doel, maar is ook handig voor een comfortabeler
sturen van het model. Een waarde rond de 50% is in het begin een praktische waarde. Deze functie moet in ieder
geval, wanneer u kunstvlucht-ambities heeft, door het toewijzen van een schakelaar uitschakelbaar gemaakt
worden.
Een instelling van de mixer rem1 -> 3 hoogteroer is normaal gesproken alleen dan nodig, wanneer bij het
bedienen van een remsysteem (of bij het gasgeven resp. –loslaten) er lastveranderingen in de vorm van pompen
of duiken van het model zichtbaar worden. Zulke verschijnselen treden meestal alleen op bij omhooggezette
rolroeren of in combinatie met een Butterfly-systeem, maar ook bij een onjuiste motordomping (schuine stand
van de motor ten opzichte van de lengte-as van het model). In ieder geval moet u de instelling op voldoende
hoogte uitproberen en eventueel bijstellen.
Worden de rolroeren bij het afremmen omhooggezet of wordt er een Butterfly-systeem toegepast, dan moet er
onder differentiatie-reductie (zie bladzijde 73) altijd
een waarde ingevuld zijn – met 100% is men altijd aan de
veilige kant!