Operation Manual
De instelling van de mixer moet dusdanig worden uitgevoerd, dat de helicopter bij langere verticale stijg- en
daalvluchten niet door het ten opzichte van hoveren veranderde draaimoment van de hoofdrotor om de hoogte-as
wegdraait. Bij het hoveren moet de trimming alleen via de digitale hekrotortrimhevel plaatsvinden.
Voorwaarde voor een juiste instelling van de draaimoment-compensatie is, dat de pitch- en gascurven correct
werden ingesteld, en het rotortoerental dus over het hele verstelbereik van de collectieve pitch constant blijft.
De curve heeft alleen betrekking op de stuurcurve van de hekrotorservo bij een bewegen van de gas-
/pitchstuurknuppel.
Voorlopig is een lineair mixpercentage van 30% als standaard gegeven. U kunt, zoals hierboven beschreven, via
twee extra steunpunten de mixer aanpassen en daardoor ook boven en onder het hoverpunt asymmetrische
mixpercentages instellen.
Bij de autorotatie wordt deze mixer automatisch uitgeschakeld.
Instellen gevoeligheid van de autopiloot (gyro)
Het effect van de autopiloot kan via een in de regel “Gyro 7 ” in het menu “instellingen stuurelement”,
bladzijde 60 toegewezen schuifregelaar, b.v. stuurelement 7, die bij de aankoop aan bus CH7 op de zenderprint
is aangesloten, traploos tussen minimaal en maximaal worden gevariëerd: het effect is maximaal bij een
volledige uitslag van de schuifregelaar en minimaal bij een uitslag naar de andere kant van dit stuurelement.
Softwarematig is het natuurlijk mogelijk, om het effectbereik via de instellingen van dit stuurelement naar beide
kanten te beperken.
De meeste gyro-systemen bezitten een proportionele, traploze instelling van het gyro-effect; zie hiervoor de
voorbeeld-diagrammen.
De (statische) instelbaarheid van het autopiloot-effect biedt u de mogelijkheid om bijvoorbeeld normale,
langzame vluchten met een maximale stabilisatie te vliegen, en bij rondvluchten en kunstvlucht het autopiloot-
effect te verkleinen. Maak indien nodig voor verschillende instellingen gebruik van de vliegfasen-
programmering. (regel “gyro”)
instelling van de gyro-sensor
Om een maximaal mogelijke stabilisatie van de helicopter om de hoogte-as door de autopiloot te bereiken, moet
u op de volgende zaken letten:
• De aansturing moet licht lopen en zo weinig mogelijk speling hebben.
• De stuurstang mag niet doorveren.
• Een sterke en vooral snelle servo toepassen.
Hoe sneller als reactie van de Gyro-sensor op een draaien van het model een bijbehorende correctie van de
hekrotor tot stand komt, des te verder kan de instelregelaar voor het autopiloot-effect worden opengedraaid,
zonder dat de staart van het model gaat “kwispelen” en des te beter is ook de stabiliteit om de hoogte-as. Anders
bestaat het gevaar, dat de staart al bij een gering ingestelde gevoeligheid van de autopiloot begint te
schommelen, wat dan weer door een verdere reductie van het autopiloot-effect via de schuif “7” moet worden
tegengegaan.
Ook een hoge voorwaartse snelheid van het model resp. hoveren bij een sterke tegenwind kan er toe leiden, dat
het stabiliserende effect van het kielvlak samen met de autopiloot tot een overreactie leidt, dat weer zichtbaar
wordt door een schommelen van de staart. Om in iedere situatie een optimale stabilisatie door de autopiloot te
bereiken, kan het effect van deze autopiloot vanuit de zender via de schuif “7” aangepast worden.










