Operation Manual
Uitgangspunt voor het hoveren moet in principe de mechanische middenpositie van de pitchknuppel zijn, omdat
deze positie het meest overeenkomt met het normale stuurgevoel. De curvenafstemming maakt weliswaar andere
instellingen mogelijk, maar daar moet men wel precies weten, wat men doet. Eerst zet u de pitchknuppel in het
midden. De servo’s, die u al eerder volgesn de aanwijzingen van de fabrikant had ingesteld, staan nu met hun
hevel precies haaks op de servobehuizing (normaal gesproken). Aan de stuurstangen naar de rotorbladen wordt
nu mechanisch de hover-pitchwaarde van 4° tot 5° ingesteld. Daarmee vliegen in principe alle bekende
helicopters.
Aansluitend duwt u de pitchknuppel helemaal naar voren, naar het pitchmaximum – pitchminimum werd al
eerder op “naar achteren” ingesteld. Dit punt van de pitchcurve wijzigt u met het draaielement, zodat het
pitchmaximum aan de hoofdrotorbladen ongeveer 9° wordt.
Een instelmeter voor de rotorbladen, b.v. GRAUPNER-instelhoekmeter Best.-nr. 61, is bij het instellen van deze
hoek erg makkelijk. Dit punt zal bij ongeveer 50% liggen.
Nu trekt u de pitchknuppel helemaal terug naar de pitchminimum-positie. Afhankelijk van de vliegervaring van
de piloot stelt u de bladhoek in op 0 tot -4°.
Wanneer u nu omschakelt naar de autorotatie-fase – onder in het display wordt de naam van de vliegfase
“autorot” getoond – verschijnt de “oude” pitchcurve weer. Stel nu dezelfde waarden in als in de normale fase,
alleen in het bovenste punt van de stuurknuppel kan de pitchhoek met ongeveer 2° vergroot worden. Daardoor
heeft u later (!) bij de autorotatie iets meer instelhoek voor het afvangen van het model.
Na het instellen van de pitchcurve zet u de autorotatie-schakelaar weer om en keert u weer terug naar de
menulijst van de “normale” helimixers.
Wissel naar de regel “kanaal 1 -> gas”, om de gascurve in te stellen.
Eerst moet het instelbereik van de stationairtrimming met de gascurve worden afgestemd. Daarvoor stelt u
ongeveer 65% in.
Bij een gesloten gaslimiter en helemaal geopende stationairtrimming beweegt u de pitchknuppel rond de
minimum-aanslag een beetje heen en weer. De gasservo mag daarbij niet meelopen. Daarmee heeft u een
naadloze overgang van de stationairtrimming naar de gascurve. De verdere instellingen langs de gascurve
worden later tijdens het vliegen doorgevoerd.
Wanneer u vanuit deze grafiek eens naar de “autorotatie” omschakelt, verschijnt in de regel “gas” een vast
ingestelde waarde van –90%, die u – afhankelijk van de draairichting van de gasservo – naar ongeveer +/- 125%
verhoogt.
Daarmee is de motor in de autorotatie-fase ( in geval van nood) veilig uitgezet. Later, waneer u voldoende
ervaring heeft opgedaan om de autorotatie te oefenen, kan hier een stabiele stationairloop worden ingesteld.
Door het uitschakelen van “autorotatie” komt u weer terug in de eerste menulijst.
Roep de regel “K1-> hekrotor” op, om de statische draaimoment-compensatie (DMA) voor de hekrotor in te
stellen. De voorinstellingen van -30% aan de onderste stuurknuppeluitslag en +30% voor het tegenovergestelde
einde kunnen voorlopig ongewijzigd overgenomen worden en moeten tijdens het vliegen eventueel bijgesteld
worden.
Schakel eerst weer naar de autorotatie-fase. Ook hier wordt de instelcurve gedeactiveerd, de hekrotorservo
reageert niet meer op pitchbewegingen (wanneer de hoofdrotor niet meer wordt aangedreven ontstaat er immers
geen draaimoment).
Wanneer de autopiloot (gyro) tóch een gevoeligheids-instelling vanaf de zender heeft, kan de gevonden
instelwaarde probleemloos in het geheugen worden “begraven”. Als instelkanaal heeft u nog een vrij
proportioneel stuurelement nodig. Deze wijst u in het menu …
“instellingen stuurelement” (bladzijde 56)










