User manual

E-motor en Butterfly afwisselend met de K1-stuurknuppel sturen
Voorbeeld 4
Voordat we ons gaan bezighouden met de programmering van dit vierde voorbeeld resp. de uitbreiding van de
eerder beschreven basisprogrammering, nog een paar woorden over de positie van de gas-/remknuppel bij
“motor UIT” resp. “rem UIT”! Normaal gesproken wordt namelijk de K1-stuurknuppel bij het gas geven naar voren
en bij het afremmen naar achteren bewogen. Wanneer u echter in deze “klassieke” bezetting dan b.v. bij “motor
UIT” (=knuppel naar achteren) omschakelt naar het remsysteem, dan zou er na de door u in het menu
“Faseninstelling” ingevoerde omschakeltijd “vol remmen” worden gegeven en omgekeerd, wanneer u de “rem
heeft ingedraaid” en omschakelt naar motoraandrijving, dan zou de motor ineens op “volgas” staan…
Van deze “nood” kunt u echter een “deugd” maken, doordat een “zweefpiloot” –normaal gesproken met “remmen
ingedraaid = naar voren” – alleen bij behoefte de motor aanzet en dan eventueel vermogen terugneemt (en bij het
terugschakelen hopelijk niet vergeet, de K1-knuppel weer naar voren te duwen). Een doorsnee “motorvlieger”
daarentegen zal waarschijnlijk tegengesteld te werk gaan, dus alleen bij behoefte omschakelen naar de
remfunctie enz. Net zo goed kunt u voor het vermijden van deze wisselwerkingen het “nulpunt” van de beide
systemen op één punt leggen, waarbij een “zweefpiloot” daarbij waarschijnlijk kiest voor “naar voren”, en een
“motorvlieger” eerder voor “naar achteren”.
Hoe dan ook, de zender MX-20 HoTT maakt beide varianten nodig. In de hieronder volgende tekst gaan we uit
van het samenleggen van de beide “UIT”-posities op “naar voren”. Als u het toch liever anders heeft: de enige
afwijking van de hier beschreven versie bestaat slechts in de keuze van “Gas min naar achteren/aoren” en
eventueel een passende remoffset in het menu …
“Modeltype” (vanaf bladzijde 82)
Hier stelt u eerst in de regel “motor” in, of de gasminimum-positie (=motor “UIT”-positie) “naar voren” of “naar
achteren” moet liggen – zoals al gezegd: in het hieronder volgende voorbeeld wordt “motor UIT” op “naar voren”
gelegd:
MODELTYPE
Motor aan K1 voren
Staart normaal
Rolr./welf 2RO
Remoffs. +100% Ing1
SEL
Aanwijzing:
Bij keuze van “gas min naar voren/achteren” heeft de trimming dan weliswaar alleen effect in de richting
“stationair” van de motor en is niet, zoals bij de instelling “geen”, op elke positie van de K1-knuppel even effectief.
Omdat de K1-trimming bij elektro-aandrijvingen echter in de regel niet wordt gebruikt, is dit toch verder niet
relevant.
De “staart” stelt u overeenkomstig uw model in, hier “normaal”.
In de regel “rolroeren/welfkleppen” neemt u het correcte aantal rolroer- en welfkleppenservo’s over – in dit
voorbeeld “2 RO”.
In de laatste regel laat u bij de keuze van “rem ingetrokken = naar achteren” de standaardwaarde staan. Heeft u
daarentegen voor “rem ingetrokken = naar voren” gekozen, dan kiest u de regel “Remoffset” en legt u het offset-
punt – zoals op bladzijde 83 beschreven – op “voren” vast:
MODELTYPE
Motor aan K1 voren
Staart normaal
Rolr./welf 2RO
Remoffs. -90% Ing1
STO SEL
Wordt het offset-punt niet helemaal aan het einde van de uitslag van het stuurelement gelegd, dan is de rest van
de uitslag “loos”. Dit loos gedeelte garandeert, dat ook bij geringe afwijkingen van de eind-uitslag van het
stuurelement alle rem-instellingen op “neutraal” blijven. Tegelijk wordt het effectieve bereik van het stuurelement
weer over 100% verdeeld. In de volgende stap moet er nu voor gezorgd worden, dat de werking van de K1-
knuppel op de motor kan worden beïnvloed. Wissel daarvoor naar het menu …
“Faseninstelling” (bladzijde 100)
… en wijs aan de “fase 1” na activatie van het keuzeveld in de kolom “Naam” een voor u duidelijke naam uit de
lijst toe, bijvoorbeeld <<normaal>>. De ster in de tweede kolom wijst aan, welke fase op dit moment actief is.
Zolang er nog geen fasen-schakelaar is toegekend, is dit nog altijd fase 1. Aan de “fase 2” geeft u volgens het
voorbeeld de naam <<landing>>.
In de kolom “Faseklok” kunt u voor het meten van de motorlooptijd en/of de zweeftijd bij behoefte per fase een
zogenaamde vliegfasen-klok toewijzen. Zo kunt u bv. aan de vliegfase <<normaal>> één van de “klokken 1 … 3”
toewijzen, om b.v. de totale motorlooptijd via de K1-knuppel te kunnen meten: