User manual

Stroomvoorziening van de ontvanger
Voor de stroomvoorziening van de ontvanger kunt u kiezen uit diverse 4- en 5-cellige NiMH-accu’s met
verschillende capaciteit. Bij een gebruik van digitale servo’s adviseren we om een 5-cellige accu (6 V) van
voldoende capaciteit te nemen. In het geval van een gemengd gebruik van analoge- en digitale servo’s moet u in
ieder geval op de toegestane spanning van de servo’s letten. Voor een gestabiliseerde en instelbare
stroomvoorziening van de ontvanger met 1 of 2 accu’s zorgt bv. de PRX-eenheid Best.-Nr. 4136, zie aanhangsel.
Gebruik uit veiligheidsredenen geen batterijhouders en geen droge batterijen.
De spanning van de stroomvoorziening aan boord wordt tijdens het gebruik weergegeven op het display rechts
onder:
In het telemetrie-menu, bladzijde 217, kan een waarschuwingsdrempel worden ingesteld, zodat er een optisch en
akoestisch alarm afgaat wanneer de accuspanning onder een bepaalde waarde, standaard 3,8 V, komt.
Controleert u desondanks de toestand van de accu’s regelmatig. Wacht niet met het laden van de accu’s
tot het alarm klinkt.
Aanwijzing:
Een totaaloverzicht van accu’s, laadapparaten en meetapparatuur voor het testen van stroombronnen vindt u in
de GRAUPNER hoofdcatalogus FS resp. op Internet onder www.graupner.de
Laden van de ontvangeraccu
De laadkabel Best.-Nr. 3021 kan voor het laden direct met de ontvangeraccu verbonden worden. Is de accu in het
model aangesloten via de stroomvoorzieningskabel Best.-Nr. 3046, 3934, 3934.1 resp. 3934.3, dan vindt het
laden plaats via de in de schakelaar geïntegreerde laadbus resp. de aparte laadaansluiting. De schakelaar van de
stroomvoorzieningskabel moet tijdens het laden op “UIT” staan.
p
olariteit zenderaccu-stekker
Algemene aanwijzingen bij het laden
Houdt u zich steeds aan de laadaanwijzingen van de laadapparaat- en accufabrikant.
Let op de maximaal toegestane laadstroom van de accufabrikant. Om schade aan de zender te
voorkomen, mag de laadstroom echter normaal gesproken 1 A niet overschrijden! Begrenst u indien
nodig de laadstroom aan het laadapparaat.
Moet de zenderaccu toch met meer dan 1 A worden geladen, dan moet deze in ieder geval buiten de
zender worden geladen. Anders riskeert u een beschadigen van de zenderprint door overbelasting van
de contactbanen en/of een oververhitting van de accu.
Voer een aantal proefladingen uit, om de afschakelautomaat van het laadapparaat uit te proberen. Dit
geldt vooral, wanneer u de standaard ingebouwde NiMH-accu met een automatisch laadapparaat voor
NiCd-accu’s wilt opladen. Pas eventueel de Delta-Peak-afschakelspanning aan, in zoverre het
toegepaste laadapparaat over deze functie beschikt.
Voer geen accu-ontladingen of accu-onderhoudsprogramma’s uit via de laadbus! De laadbus is voor
deze toepassing niet geschikt!
Altijd eerst de laadkabel met het laadapparaat verbinden, dan pas met de ontvanger- of zenderaccu. Zo
voorkomt u een onbedoelde kortsluiting met de blanke uiteinden van de laadkabel-stekker.
Bij een sterke warmteontwikkeling de toestand van de accu controleren, deze eventueel vervangen of de
laadstroom verkleinen.
Laat u de accu’s tijdens het laden nooit zonder toezicht.
Let op de veiligheidsaanwijzingen en voorschriften op bladzijde 8.