User manual

176
… geactiveerd. Ook wanneer men qua vliegen nog niet zo ver is, moet de autorotatie-schakelaar op z’n minst als
nood-uit-schakelaar toegepast worden. Daarvoor met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets de
regel “autorotat.” selecteren, dan de centrale SET-toets van de rechter touch-toets aanraken en één van de
twee-standen-schakelaars van de zender (SW 2 of 8) naar de positie “AAN” brengen. Rechts verschijnt het
nummer van de schakelaar (hier b.v. “2”):
pitch min achter
klokken 10: 01 G3
fase 2 hover -----
fase 3 acro ----
autorotat. 2
Deze schakelaar moet zich op de zender op een plaats bevinden, die – zonder een knuppel los te hoeven laten –
makkelijk te bereiken is, b.v. boven de pitchknuppel.
Aanwijzing:
Nadere informatie over deze “nood-uit-schakelaar” vindt u in de middelste kolom op de volgende bladzijde.
Nog een tip:
Went u zich er aan, om alle schakelaars een identieke inschakelrichting te geven: dan is vóór het vliegen één blik
voldoende – alle schakelaars uit.
Twee regels daarboven zou nu nog aan de van de naam “hover” voorziene (vlieg-) fase 2 een schakelaar kunnen
worden toegewezen, wat echter bij deze eenvoudige programmering nog niet de bedoeling is. Daarmee heeft u
de basisinstellingen van de zender afgesloten, zoals die bij latere modelprogrammeringen steeds weer nodig is.
De eigenlijke heli-specifieke instelling vindt met name plaats in het menu …
“helimixers” (bladzijde 103 … 114)
pitch =>
K1 -> gas =>
K1 -> hek =>
gyro 0%
ing8 0%
<normaal>
Meteen in de eerste regel verschijnt de functie “pitch”. Door aanraken van de centrale SET-toets van de rechter
touch-toets wisselt u naar het bijbehorende ondermenu. Hier verschijnt de grafische weergave van de pitchcurve,
die eerst door maar 3 punten is gedefinieerd, wat in de meeste gevallen ook voldoende is.
Tip:
Probeer altijd eerst om met deze drie punten de klus te klaren, meer punten maken de zaak ingewikkelder en zijn
op dit moment alleen maar lastig.
Uitgangspunt voor het hoveren moet in principe de mechanische middenpositie van de pitchknuppel zijn, omdat
deze positie het meest overeenkomt met het normale stuurgevoel. De curvenafstemming maakt weliswaar andere
instellingen mogelijk, maar daar moet men wel precies weten wat men doet. Eerst zet u de pitchknuppel in het
midden. De servo’s, die u al eerder volgens de aanwijzingen van de fabrikant had ingesteld, staan nu met hun
hevel precies haaks op de servobehuizing (normaal gesproken). Aan de stuurstangen naar de rotorbladen wordt
nu mechanisch de hover-pitchwaarde van 4° tot 5° ingesteld. Daarmee vliegen in principe alle bekende
helikopters.
Aansluitend duwt u de pitchknuppel helemaal naar voren, naar het pitchmaximum. (De doorgetrokken verticale
lijn geeft de huidige positie van de stuurknuppel weer.) Met de pijltoetsen van de rechter touch-toets verandert u
nu punt 5 van de pitchcurve dusdanig, dat het pitchmaximum aan de hoofdrotorbladen ongeveer 9° wordt. Dit
punt zal bij ongeveer 50% liggen.
Aanwijzing:
Een instelmeter voor de rotorbladen, bv. GRAUPNER-instelhoekmeter Best.-Nr. 61, is bij het instellen van deze
hoek erg makkelijk.
Nu beweegt u de pitchknuppel helemaal terug naar de pitchminimum-positie. Afhankelijk van de vliegervaring van
de piloot stelt u de waarde van punt 1 zo in, dat de bladhoek 0 tot -4° bedraagt. Daardoor ontstaat een rond het
hoverpunt licht geknikte lijn, de zogenaamde pitchcurve, die er bv. zo uit kan zien:
pitch
ingang -100%
uitgang -80%
punt 5 -80%
<normaal>
Wanneer u nu omschakelt naar de autorotatie-fase – onder in het display wordt de naam van de vliegfase
“autorot” getoond – verschijnt de “oude” pitchcurve weer. Stel nu dezelfde waarden in als in de normale fase.
Alleen bij punt 5 – bij het pitchmaximum - kan de pitchhoek met ongeveer 2° vergroot worden. Daardoor heeft u
later (!) bij de autorotatie iets meer instelhoek voor het afvangen van het model.